NJB 2021/1896:Schending van het discriminatieverbod bij bestuursrechtelijke controle als vormverzuim in de zin van art. 359a Sv: uit HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, volgt dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim door een ambtenaar die met opsporing en vervolging is belast, maar dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, of aan een onrechtmatige handeling jegens de verdachte door een andere functionaris of persoon dan zo’n opsporingsambtenaar. Als algemene overkoepelende maatstaf geldt dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. In casu casseert de Hoge Raad omdat het hof in het midden heeft gelaten of de – mogelijke – schending van het discriminatieverbod van zodanige bepalende invloed is geweest.