In navolging van de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga (ECLI:NL:PHR:2012:BW7952).
HR, 28-06-2016, nr. 14/06569
ECLI:NL:HR:2016:1329
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-06-2016
- Zaaknummer
14/06569
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1329, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑06‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:541, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:541, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑05‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1329, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Voorlezing van stukken ex art. 301.4 Sv. CAG: Het middel dat klaagt dat het hof i.s.m. art. 301 Sv ten bezware van verdachte acht heeft geslagen op stukken, waaronder de b.m. zoals gebezigd in de aantekening mondeling arrest en het UJD, faalt. Ten aanzien van de stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs is de verdachte niet in zijn belang geschaad vanwege de bekennende verklaring van de verdachte. Voorts ligt in de inhoud van het p-v van de tz. voldoende besloten dat de korte inhoud van het uittreksel aan de verdachte is voorgehouden. HR: 81.1 RO.
Partij(en)
28 juni 2016
Strafkamer
nr. S 14/06569
MD/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 17 december 2014, nummer 21/000280-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2016.
Conclusie 31‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Voorlezing van stukken ex art. 301.4 Sv. CAG: Het middel dat klaagt dat het hof i.s.m. art. 301 Sv ten bezware van verdachte acht heeft geslagen op stukken, waaronder de b.m. zoals gebezigd in de aantekening mondeling arrest en het UJD, faalt. Ten aanzien van de stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs is de verdachte niet in zijn belang geschaad vanwege de bekennende verklaring van de verdachte. Voorts ligt in de inhoud van het p-v van de tz. voldoende besloten dat de korte inhoud van het uittreksel aan de verdachte is voorgehouden. HR: 81.1 RO.
Nr. 14/06569 Zitting: 31 mei 2016 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 17 december 2014 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens het bewezenverklaarde onder 1 “overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” en onder 2 “overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand. Tevens is hem ter zake van elk van beide feiten de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd voor de duur van (telkens) vier maanden. Wegens het bewezenverklaarde onder 3 “overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” is bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Namens de verdachte heeft mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof ten bezware van de verdachte op stukken acht heeft geslagen die niet ter terechtzitting zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud de verdachte is meegedeeld.
Ten laste van verdache is bewezenverklaard dat:
“1. hij op 9 februari 2013 te Apeldoorn, terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Vosselmanstraat, een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd.
2. hij op 9 februari 2013 te Apeldoorn als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 875 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs.
3. hij op 9 februari 2013 te Apeldoorn als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de Vosselmanstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116, lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe dat motorrijtuig behoorde.”
5. De aantekening van het mondeling arrest in het proces-verbaal van terechtzitting bevat ten aanzien van de bewijsmiddelen het volgende:
“Vermelding van de bewijsmiddelen, voor zover deze tot het bewijs van het aan de verdachte ten laste gelegde dienen:
1. Een schriftelijk stuk, houdende een door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 9 februari 2013 opgemaakt proces-verbaal van aanhouding, opgenomen in de pagina’s 6 en 7 van een dossier van de politie Noord- en Oost Gelderland met het kenmerk PL062B 2013020081.
2. Een schriftelijk stuk, houdende een door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 26 februari 2013 opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgenomen in de pagina’s 8 en 9 van het hierboven onder 1 genoemde dossier.
3. Een schriftelijk stuk, houdende een door de verbalisant [verbalisant 2] op 26 februari 2013 opgemaakt proces-verbaal van misdrijf, opgenomen in de pagina’s 12 t/m 14 van het hierboven onder 1 genoemde dossier.
4. Een schriftelijk stuk, houdende een ademanalyseformulier, opgenomen in pagina 15 van het hierboven onder 1 genoemde dossier.
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 17 december 2014.
De inhoud van de hierboven onder 1 t/m 5 genoemde bewijsmiddelen leveren op de redengevende feiten en omstandigheden, op grond waarvan de voorzitter wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte het aan hem als voormeld ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna te melden.”
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting op 17 december 2014 bevat, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, het volgende:
“De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Het gaat mij op de gevangenisstraf die de politierechter aan mij heeft opgelegd. Ik beken de feiten die aan mij zijn ten laste gelegd. (…)
De verdachte verklaart op de vragen van de voorzitter, zakelijk weergegeven:
(…) De volgens het uittreksel uit de justitiële documentatie openstaande zaak van het rijden onder invloed is al afgedaan met een taakstraf van tachtig uren. (…)
De raadsvrouw voert ter verdediging aan, zakelijk weergegeven:
(…) Cliënt beseft dat hij heel fout is geweest, maar wil er een streep onder zetten. (…) Het gaat in deze strafzaak om een ouder feit. Het strafblad van cliënt is de laatste tijd betrekkelijk rustig. Ik bepleit de oplegging van een taakstraf of een verdubbeling van de opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid, dan wel een fikse voorwaardelijke gevangenisstraf met een fikse proeftijd. Cliënt rijdt nu niet meer. Ik pleit er voor hem een laatste kans te geven.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten als laatste te spreken. De verdachte verklaart in dit kader, zakelijk weergegeven:
(…) Ik ga zoiets niet meer doen.”
7. Voorts bevat de aantekening van het bestreden mondeling arrest ten aanzien van de strafmotivering het volgende:
“De voorzitter heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder dit delict is begaan en de persoon van de verdachte.
De voorzitter stelt vast dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat de verdachte in de maand juni 2014 weer in de fout is gegaan door te rijden onder invloed. Het belang van de verdachte dat is gelegen in het kunnen blijven volgen van zijn opleiding was toen ook geen nieuwe omstandigheid. Dan rest geen andere conclusie dan dat de verdachte het heeft verbruid.
Op grond hiervan acht de voorzitter de door de advocaat-generaal gevorderde straf, die ook door de politierechter aan de verdachte was opgelegd, noodzakelijk en geboden en legt die aan de verdachte opleggen.”
8. Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang.1.Artikel 301, vierde lid, Sv, dat in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is op grond van art. 415 Sv, bepaalt dat ten bezware van de verdachte geen acht wordt geslagen op stukken die niet zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het derde lid is meegedeeld. Deze bepaling strekt ertoe dat de verdachte niet wordt geconfronteerd met stukken die hij niet kent en die nadelig voor hem zijn.2.Onder dergelijke stukken moeten worden verstaan stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs van het tenlastegelegde, de strafbaarheid van het bewezene en van de verdachte of de oplegging van straf of maatregel.3.Op grond van het bepaalde in art. 417, eerste lid, Sv mogen stukken welke in eerste aanleg zijn voorgelezen ook voor de behandeling in hoger beroep als voorgelezen worden aangemerkt.4.
9. De behandeling van de onderhavige zaak heeft in eerste aanleg bij verstek plaatsgevonden. Een proces-verbaal van de terechtzitting waarop de zaak inhoudelijk is behandeld, bevindt zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Er staat derhalve niet vast dat de door het hof voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen in eerste aanleg op de wijze als vermeld in art. 301 Sv zijn voorgelezen dan wel dat daarvan de korte inhoud is meegedeeld.
10. In het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof is niet met zoveel woorden opgenomen dat er bepaalde stukken zijn voorgelezen dan wel dat de korte inhoud van die stukken is vermeld. Blijkens dat proces-verbaal heeft de behandeling van het hoger beroep zich geconcentreerd op de door de verdediging opgegeven bezwaren met betrekking tot de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf. Verdachte heeft ter terechtzitting alle feiten bekend, en de raadsvrouw van de verdachte heeft, na overleg met de verdachte over de te voeren verdediging, haar pleidooi toegesneden op de vraag welke straf aan verdachte zou moeten worden opgelegd.
11. Het ten bezware van de verdachte acht slaan op niet voorgehouden stukken wordt in art. 301, vierde lid, Sv niet met nietigheid bedreigd.5.Een verzuim op dit punt behoeft niet tot cassatie te leiden indien de verdachte niet in zijn belang is geschonden door het verzuim.6.Mijns inziens doet een dergelijk geval zich hier in ieder geval voor voor zover het betreft stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs van het tenlastegelegde. Er is in de aantekening van het mondeling arrest naast de bekennende verklaring van verdachte volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv. Gelet op de volledige bekentenis van verdachte mocht daarmee ook worden volstaan. Er kan dus vanuit worden gegaan dat de inhoud van die bewijsmiddelen overeenstemt met de bekennende verklaring van verdachte. In dat licht bezien, valt niet in te zien in welk belang de verdachte is geschaad door de niet-naleving van het bepaalde in art. 301, vierde lid, Sv.
12. In het proces-verbaal van de zitting van het hof is als zakelijk weergegeven verklaring van verdachte naar aanleiding van vragen van de voorzitter vermeld, dat hij weet dat de volgens het uittreksel uit de justitiële documentatie openstaande zaak is afgedaan met een taakstraf. Nu deze verklaring is opgenomen als een reactie op een vraag van de voorzitter kan daaruit worden afgeleid dat er naar aanleiding van dat uittreksel aan verdachte kennelijk een vraag is gesteld. Tevens is naar aanleiding van vragen van de voorzitter reeds ter sprake gekomen dat hij ten tijde van de terechtzitting van het hoger beroep vastzat voor een taakstraf van zesenveertig dagen, dat hij die dag bij de politierechter is geweest voor een diefstal van een fiets in Wijhe en een vordering tot tenuitvoerlegging en dat de openstaande zaak van het rijden onder invloed is afgedaan met een taakstraf van tachtig uren. De raadsvrouwe van de verdachte heeft onder meer ter verdediging aangevoerd dat zijn strafblad de laatste tijd betrekkelijk rustig is. Ook als verdachte verklaart dat hij op 6 januari 2015 vrij komt en dat hij niet meer zo wil leven kan het moeilijk anders dan dit is gezegd in reactie op het uittreksel van 21 pagina’s. Mij komt het voor dat in het proces-verbaal van de zitting van het hof voldoende ligt besloten dat de korte inhoud van het uittreksel aan verdachte is voorgehouden. Het enkele feit dat niet elke mutatie op een 21 pagina’s tellend uittreksel met de verdachte afzonderlijk is besproken, doet daar niet aan af.
13. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
14. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑05‑2016
G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 705.
HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0403, NJ 2011/607 m.nt. Borgers.
Dit geldt ook voor de procedure in eerste aanleg bij verstek, zie HR 16 januari 1990, nr. 85.407, DD 90 192.
Zie de conclusie van Vellinga voorafgaand aan HR 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7952, NJ 2012/384.
Vergelijk G.J.M. Corstens & M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 706; zie ook de conclusie van Vellinga: HR 12 juni 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW7952, NJ 2012/384.