Rb. Arnhem, 10-07-2012, nr. 12/494 F / rjt
ECLI:NL:RBARN:2012:3817
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
10-07-2012
- Zaaknummer
12/494 F / rjt
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2012:3817, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 10‑07‑2012
Uitspraak 10‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Aanvraag faillissement zelfstandig ondernemer door werknemer, terwijl op de WSNP-aanvraag van de ondernemer nog niet onherroepelijk is beslist. Art. 3a Fw buiten toepassing gelaten omdat dit in de gegeven omstandigheden een inbreuk maakt op het recht van de werknemers op loon, welk recht door art. 1 van het Eerste protocol van het EVRM wordt beschermd, en deze inbreuk hier disproportioneel uitpakt.
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
insolventienummer: 12/494 F / rjt
uitspraakdatum: 10 juli 2012
Vonnis faillissement
Ter griffie van deze rechtbank is op 11 juni 2012 een verzoekschrift met rekestnummer 230635/FT-RK 12.818 ingekomen van:
[verzoekers],
wonende te Nieuwegein,
advocaat mr. A.M. Leenders,
het verzoek strekt tot faillietverklaring van:
[verweerster],
geboren op [geboortedatum] te [woonplaats],
woonadres: 5311 BE Gameren, Nieuwstraat 7,
handelende onder de naam [bedrijf 1],
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder nummer 30099935.
De beoordeling
1.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift strekkende tot faillietverklaring van verweerster. Het verzoekschrift is heden ter zitting behandeld. Hoewel op de bij de wet voorgeschreven wijze opgeroepen, is verweerster niet verschenen.
2.
Uit de inhoud van het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is summierlijk gebleken van het vorderingsrecht van verzoekers, alsmede dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
3.
Ambtshalve is bekend dat verweerster een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft ingediend en dat dit verzoek door deze rechtbank bij vonnis van 2 juli 2012 is afgewezen, onder meer op de grond dat verweerster nog een lopende onderneming heeft, waaruit loonbetalingsverplichtingen voortvloeien waaraan zij niet kan voldoen. Daardoor zullen er in een wettelijke schuldsaneringsregeling nieuwe schulden ontstaan, zodat aannemelijk is dat verweerster zich niet aan haar verplichtingen uit de regeling kan houden. Daarom moet het verzoek op grond van artikel 288 lid 2 onder d Fw afgewezen moet worden, aldus de rechtbank.
4.1
Ter zitting van heden was onbekend of verweerster tegen dit vonnis hoger beroep heeft ingesteld. Omdat de appeltermijn heden afloopt, is de vraag aan de orde of het verzoek op grond van artikel 3a lid 2 Fw moet worden aangehouden. De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen.
4.2
Verzoeksters zijn in loondienst van verweerster. Hun vorderingen hebben betrekking op achterstallig loon, dat sinds april 2012 niet meer is betaald, alsmede vakantiegeld. Aangezien op grond van de zogenoemde loongarantieregeling door verzoeksters aanspraak kan worden gemaakt op het loon over ten hoogste 13 weken voorafgaand aan het faillissement, begint voor hen de tijd te dringen. Er doet zich hier dus een botsing voor tussen enerzijds het recht van verzoeksters op volledige en tijdige loonbetaling en anderzijds het recht van verweerster dat niet eerder op een tegen haar gericht faillissementsverzoek wordt beslist dan dat de beslissing op haar verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in kracht van gewijsde is gegaan.
4.3
Wanneer het recht van verweerster, zoals vastgelegd in artikel 3a lid 2 Fw, wordt gehonoreerd, betekent dat voor verzoeksters dat hun aanspraak op loon door toepassing van een wettelijke regeling wordt verkort. Het UWV zal immers de betaling van achterstallig loon niet volledig overnemen en de financiële situatie van verweerster is blijkbaar – ook in haar eigen visie, gelet op haar aanvraag tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling – zo hopeloos dat voor verzoeksters niet te verwachten valt dat zij hun loon van verweerster zullen ontvangn. Aldus kan er gevoeglijk van worden uitgegaan dat op het recht van verzoeksters op volledige betaling van hun loon feitelijk een absolute inbreuk wordt gemaakt wanneer de beslissing omtrent hun verzoek op de voet van artikel 3a lid 2 Fw zou worden aangehouden. Dit recht van verzoeksters is te bescouwen als een “possession” in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De conclusie moet dan ook zijn dat toepassing van de wettelijke regeling van artikel 3a lid 2 Fw leidt tot een inbreuk op rechten van verzoeksters, zoals beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM.
4.4
De gedachte van de wetgever achter artikel 3a lid 2 Fw is geweest dat het faillissement van natuurlijke personen zoveel als mogelijk moet worden tegengegaan. Deze keuze is blijkbaar in het algemeen belang gemaakt, en is op zichzelf te respecteren. Echter, In de gegeven omstandigheden pakken de gevolgen van deze keuze van de wetgever voor verzoeksters disproportioneel nadelig uit, zeker in het licht van het zwaarwegende belang dat de wetgever in het Burgerlijk Wetboek heeft gegeven aan tijdige en volledige loonbetaling van werknemers. Bovendien kan niet uit het oog worden verloren dat er al een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag van verweerster om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft plaatsgevonden, die voor haar negatief is uitgevallen. Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat het bepaalde in artikel 3a lid 2 Fw in het onderhavige geval buiten toepassing dient te blijven en dat de beslissing op het verzoek van verzoeksters niet langer kan worden aangehouden.
5.
Daarom zal verweerster thans in staat van faillissement verklaard worden.
6.
Het betreft een hoofdinsolventieprocedure (artikel 3, eerste lid, Insolventieverordening).
De beslissing
De rechtbank:
- verklaart in staat van faillissement:
[verweerster];
- benoemt tot rechter-commissaris mr. D.M.I. de Waele,en tot curator mr. R.C. Faase, 4000 AC Tiel, Postbus 124;
- geeft last aan de curator tot het openen van de aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2012 te 10.47 uur in tegenwoordigheid van de griffier.