ABRvS, 16-03-2011, nr. 201008069/1/H1
ECLI:NL:RVS:2011:BP7802
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
16-03-2011
- Zaaknummer
201008069/1/H1
- LJN
BP7802
- Vakgebied(en)
Bouwrecht (V)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BP7802, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 16‑03‑2011; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZUT:2010:BN0312, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZUT:2010:BN0312, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 16‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 mei 2008 heeft het college aan de naamloze vennootschap Inbev Nederland N.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een horeca-inrichting categorie I en II op de begane grond en in de kelder van het pand aan de Houtmarkt 66 te Zutphen.
Partij(en)
201008069/1/H1.
Datum uitspraak: 16 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Filmtheater Zutphen, gevestigd te Zutphen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 7 juli 2010 in zaak nr. 09/467 in het geding tussen:
de Stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Zutphen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2008 heeft het college aan de naamloze vennootschap Inbev Nederland N.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een horeca-inrichting categorie I en II op de begane grond en in de kelder van het pand aan de Houtmarkt 66 te Zutphen.
Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het college het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de Stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 17 februari 2009 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 oktober 2010.
[exploitant], die de horeca-inrichting wenst te exploiteren, heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2011, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door
mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.M. Kuipers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [exploitant] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1.
Het project voorziet in het realiseren van een horecafunctie op de begane grond en in de kelder van het pand Houtmarkt 66 te Zutphen. Het project is in strijd met het bestemmingsplan "Houtmarkt-Zaadmarkt". Teneinde medewerking te kunnen verlenen aan het project heeft het college vrijstelling van het bestemmingsplan verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
2.2.
De Stichting, die in het belendende pand het film- en kleinkunsttheater Luxor exploiteert, beoogt met het hoger beroep een verdergaande vernietiging van het besluit van 17 februari 2009 te bewerkstelligen. Zij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het project zozeer indruist tegen de hoofddoelstellingen van het Structuurplan Binnenstad 1974 en van het bestemmingsplan dat in dit geval niet kon worden volstaan met het verlenen van vrijstelling met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO.
2.2.1.
Niet in geschil is dat het project behoort tot een door het college van gedeputeerde staten van Gelderland aangegeven categorie van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college om de door de Stichting aangevoerde reden geen gebruik kon maken van zijn bevoegdheid vrijstelling te verlenen met toepassing van deze bepaling. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat aan het Structuurplan niet de betekenis toekomt, die de Stichting daaraan toegekend wil zien, aangezien daarvan geen bindende werking uitgaat. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden overwogen dat de vrijstellingsprocedure van artikel 19, tweede lid, van de WRO door de wetgever in het leven is geroepen om afwijking van een bestemmingsplan mogelijk te maken. Gelet hierop komt in geval dat van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt ook aan de bedoelingen van het bestemmingsplan niet het gewicht toe dat de Stichting daaraan wenst te geven. Dat het bestemmingsplan niet voorziet in een binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid ten behoeve van de vestiging van een horecafunctie in het pand maakt dit niet anders.
Het betoog faalt.
2.3.
De Stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het project niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien, omdat het college daarin niet is ingegaan op de relatie van het project met het geldende bestemmingsplan en evenmin genoegzaam heeft gemotiveerd waarom het project past binnen de toekomstige bestemming van het gebied.
2.3.1.
In de ruimtelijke onderbouwing heeft het college vastgesteld dat, gelet op de bestemming van het perceel en de in het bestemmingsplan opgenomen blokzijderegeling de voorziene functieverandering naar horeca op grond van het bestemmingsplan niet mogelijk is. Daarmee is in voldoende mate ingegaan op de relatie van het project met het geldende bestemmingsplan. Vervolgens heeft het college bezien of de te realiseren horecafunctie past binnen het streekplan en het relevante gemeentelijke beleid, neergelegd in het "Ontwikkelingsplan Zutphen Vitale Stad", de "Notitie Horecavestigingsbeleid Gemeente Zutphen" en de nota "Zutphen, regionaal sterk". Volgens dit beleid wordt gestreefd naar versterking van de centrumfunctie, is de Houtmarkt aangemerkt als concentratiegebied voor horeca, waarbij alle panden aan de zuidkant van de Houtmarkt gebruikt kunnen worden voor horeca en is het de bedoeling aan de Houtmarkt de horecafunctie te ontwikkelen. Daarnaast is het college ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project op de omgeving. Gelet op het vorenstaande heeft het college genoegzaam gemotiveerd waarom het project past binnen de toekomstige bestemming van het gebied. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing in zoverre voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Het betoog faalt.
2.4.
De Stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet wordt voldaan aan de in de provinciale vrijstellingslijst gestelde eis dat in de ruimtelijke onderbouwing dient te worden gemotiveerd waarom het project wordt geacht te voldoen aan de daarin gestelde algemene voorwaarden dat het niet onevenredig afbreuk doet aan of onevenredige hinder of beperkingen oplevert voor aangrenzende of nabije functies en bestemmingen dan wel zich verdraagt met aangrenzende activiteiten en bestemmingen.
2.4.1.
Geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank is voorbijgegaan aan de in de provinciale vrijstellingslijst gestelde motiveringseis, nu de rechtbank heeft geoordeeld dat het college voor de beantwoording van de vraag of het project zich verdraagt met het aangrenzende Luxor, niet heeft kunnen volstaan met het uitgevoerde akoestisch onderzoek en de motivering in de ruimtelijke onderbouwing mitsdien in zoverre onvoldoende geacht. De rechtbank heeft hieraan de conclusie verbonden dat niet is voldaan aan de in de vrijstellingslijst opgenomen algemene voorwaarden, zodat het college zich ten onrechte bevoegd heeft geacht de vrijstelling te verlenen. Nu de rechtbank het beroep om die reden gegrond heeft verklaard en het besluit op bezwaar heeft vernietigd, mist het betoog feitelijke grondslag en faalt het mitsdien.
2.5.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011
- 392.