HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2646 en HR 29 mei 2007, ECLI:HR:2007:BA1644.
HR, 02-06-2015, nr. 13/04214
ECLI:NL:HR:2015:1451
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-06-2015
- Zaaknummer
13/04214
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1451, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑06‑2015; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:798, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:798, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑04‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1451, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑06‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Partij(en)
2 juni 2015
Strafkamer
nr. S 13/04214
ABO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 22 augustus 2013, nummer 21/004011-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2015.
Conclusie 21‑04‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Nr. 13/04214 Zitting: 21 april 2015 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft bij arrest van 22 augustus 2013 verdachte wegens “poging tot doodslag” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij, [betrokkene 1], toegewezen tot een bedrag van € 30.000,- als voorschot onder algemene titel. Het Hof heeft tevens een schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1. Het middel klaagt over de motivering van de subsidiair bewezenverklaarde poging tot doodslag.
4.2. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 juni 2012 tot en met 02 juni 2012 te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] van het leven te beroven, opzettelijk die [betrokkene 1] met een mes in de buikstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
4.3. De bewezenverklaring steunt op bewijsmiddelen die in de aanvulling op het verkorte arrest zijn opgenomen. Het Hof heeft in het bestreden arrest voorts onder meer de volgende bewijsoverwegingen opgenomen:
“De raadsman van verdachte heeft bepleit dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Hij heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Verdachte is ten tijde van de gebeurtenissen niet op de betreffende parkeerplaats aan de Veldhoflanden te Enschede geweest. Er dienen dusdanig grote vraagtekens te worden geplaatst bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en de diverse getuigen dat niet gekomen kan worden tot wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem tenlastegelegde. Bovendien heeft verdachte een alibi. Uit het dossier blijkt dat verdachte ten tijde van de steekpartij in de kantine van Victoria was.
Evenals de rechtbank overweegt het hof dat verdachte geen sluitend alibi heeft voor zijn verblijf op de bewuste avond en nacht van 1 op 2 juni 2012. Hoewel er getuigen zijn die verdachte bij voetbalclub Victoria hebben gezien, heeft geen van de getuigen verklaard dat verdachte de gehele avond aldaar aanwezig is geweest. In het dossier bevindt zich niets dat verdachtes lezing dat hij de hele avond in of bij de kantine bij voetbalclub Victoria is geweest, bevestigt. De mogelijkheid dat verdachte een korte tijd bij Victoria is weggeweest, en dus niet alleen naar buiten is gegaan om te bellen, valt niet uit te sluiten. Temeer nu getuigen die op de avond van 1 juni 2012 bij Victoria aanwezig waren, enkel hebben verklaard dat verdachte op enig moment naar buiten is gegaan.”
4.4. Het middel strekt ten betoge dat ’s Hofs overweging - dat zich in het dossier niets bevindt dat de lezing van verdachte dat hij de hele avond in of bij de kantine bij voetbalclub Victoria is geweest bevestigt – onbegrijpelijk is in het licht van hetgeen de verdediging ter zitting in hoger beroep heeft aangevoerd. Bij die gelegenheid is de verdediging ingegaan op de verklaringen van twee getuigen waaruit zou blijken dat verdachte wel degelijk de hele avond in of bij de kantine van voetbalclub Victoria is geweest.
4.5. Vooropgesteld moet worden dat de selectie en waardering van het bewijsmateriaal aan de feitenrechter is voorbehouden.1.Bewijs ter ondersteuning van de bewezenverklaring is er in deze zaak volop. Zo heeft het slachtoffer verklaard dat het verdachte was die hem met een mes heeft gestoken (bewijsmiddel 1). Getuige [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij verdachte op de bewuste avond bij “de Veldhoflanden” met een mes heeft gezien en dat het slachtoffer “naar zijn rechterzij greep en dat zijn kleding donker werd van het bloed” (bewijsmiddel 2). Getuige [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij op vrijdag 1 juni 2012 om 24.00 uur verdachte in een auto aan zag komen rijden op de parkeerplaats Veldhoflanden te Enschede (bewijsmiddel 3). Getuige [betrokkene 4] heeft ook verklaard dat hij verdachte op de parkeerplaats Veldhoflanden aan zag komen rijden. Volgens hem was dit om “23.00 of 23.30 uur”. Deze getuige heeft ook de vechtpartij gezien en heeft het slachtoffer na afloop naar het ziekenhuis gereden (bewijsmiddel 4). Getuige [betrokkene 5] heeft de vechtpartij eveneens gezien. [betrokkene 5] verklaarde dat verdachte “iets in zijn hand had dat grijs/chroomkleurig was” en hij iemand hoorde roepen “mes, mes”. Verder verklaarde hij dat het slachtoffer was gestoken en heftig bloedde (bewijsmiddel 5).
4.6. Ter zitting in hoger beroep heeft de verdediging hiertegen in gebracht dat verdachte een alibi had. Hij zou op 1 juni 2012 de hele avond in of bij de kantine van voetbalclub Victoria (in Enschede) zijn geweest. Ter ondersteuning van dit betoog werd verwezen naar de verklaringen die getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 7] hebben afgelegd. Verdachte zou met [betrokkene 6] en [betrokkene 7] op die avond hebben gepokerd. Beide getuigen hebben verklaard dat verdachte tijdens die pokeravond even wegging “om te bellen”. Over het tijdstip waarop verdachte wegging en de duur van zijn afwezigheid hebben [betrokkene 6] en [betrokkene 7] verschillend verklaard. Hetzelfde geldt ten aanzien van het tijdstip waarop de verdachte stopte met pokeren en de kantine verliet om naar huis te gaan. Tegen deze achtergrond is ’s Hofs weerlegging van het door de verdachte aangevoerde alibi niet onbegrijpelijk. Zijn overweging dat in het dossier niets de lezing van verdachte dat hij de hele avond in of bij de kantine bij voetbalclub Victoria is geweest ondersteunt, moet kennelijk aldus worden begrepen dat de verklaringen van [betrokkene 6] en [betrokkene 7] niet uitsluiten dat verdachte die avond korte tijd is weggegaan. Zoals gezegd hebben de getuigen [betrokkene 6] en [betrokkene 7] uiteenlopend verklaard over (i) het tijdstip waarop verdachte wegging om te bellen; (ii) de duur van zijn afwezigheid en (iii) het tijdstip waarop verdachte “naar huis ging”. Dat laat ruimte voor een ritje naar de parkeerplaats aan de Veldhoflanden te Enschede, tijdens of na afloop van de pokeravond. Volgens de routeplanner van de ANWB rijd je in zeven minuten van voetbalclub Victoria (Geessinkweg 282 te Enschede) naar de parkeerplaats aan de Veldhoflanden te Enschede.
5. Het middel is klaarblijkelijk ongegrond. Dat brengt, gelet op het bepaalde in art. 80a RO, mee dat het ingestelde beroep niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
6. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑04‑2015