HR, 25-09-2009, nr. 09/00706
ECLI:NL:HR:2009:BJ1246
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
25-09-2009
- Zaaknummer
09/00706
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BJ1246
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ1246, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑09‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ1246
ECLI:NL:PHR:2009:BJ1246, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑06‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ1246
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht, faillietverklaring (81 RO).
25 september 2009
Eerste kamer
09/00706
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], handelende onder de naam [A],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. DE GEMEENTE VLISSINGEN,
zetelende te Vlissingen,
2. DE GEMEENTE MIDDELBURG,
zetelende te Middelburg,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaten: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt en mr. P.A. Fruytier.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de gemeenten.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 2 oktober 2008 ter griffie van de rechtbank Middelburg ingediend verzoekschrift hebben de gemeenten zich gewend tot die rechtbank en verzocht [eiser] in staat van faillissement te verklaren.
Na mondelinge behandeling van de zaak heeft de rechtbank bij vonnis van 29 oktober 2008 [eiser] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van een rechter-commissaris en met aanstelling van een curator.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na mondelinge behandeling van de zaak heeft het hof bij arrest van 10 februari 2009 het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De gemeenten hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 25 september 2009.
Conclusie 26‑06‑2009
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake
[Eiser]
tegen
- 1.
de Gemeente Vlissingen
- 2.
de Gemeente Middelburg
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het tijdig door verzoeker tot cassatie, hierna: [eiser], ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage van 10 februari 2009. Bij dit arrest heeft het hof het vonnis van de rechtbank Middelburg van 29 oktober 2008, waarbij [eiser] op verzoek van thans verweersters tot cassatie, hierna: de gemeenten, in staat van faillissement werd verklaard, bekrachtigd.
2.
De gemeenten hebben een verweerschrift in cassatie ingediend en daarbij de Hoge Raad verzocht het cassatieberoep te verwerpen.
3.
Het cassatieberoep berust op drie middelen. De daarin aangevoerde klachten kunnen naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
4.
Middel I verwijt het hof geen overweging te hebben gewijd aan de omstandigheid dat het merendeel van de op verbeurde dwangsommen gebaseerde vorderingsrechten die de gemeenten ten grondslag hebben gelegd aan hun verzoek tot faillietverklaring, reeds zijn verjaard.
5.
Het middel faalt omdat het berust op het onjuiste uitgangspunt dat de rechter het middel van verjaring ambtshalve dient toe te passen. In cassatie kan, anders dan [eiser] kennelijk meent, niet voor het eerst een beroep op verjaring worden gedaan, nu dit een onderzoek van feitelijke aard vergt waarvoor in cassatie geen plaats is.
6.
Middel II bevat vier klachten.
7.
De eerste klacht (onder 5.2) houdt in dat het hof ten onrechte reeds betaalde en/of nadrukkelijk en gemotiveerd betwiste vorderingen aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd. De klacht faalt reeds wegens gebrek aan feitelijke grondslag, nu het oordeel van het hof r.o. 8, tegen welk oordeel de klacht kennelijk is gericht, berust op vorderingen die [eiser] ter zitting heeft erkend, en niet betrekking heeft op vorderingen die [eiser] heeft betwist.
8.
De tweede klacht (onder 5.3 en 5.4) verwijt het hof te hebben miskend dat het er niet omgaat of [eiser] het bestaan van meerdere vorderingen heeft erkend, maar of hij verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen. De klacht kan geen doel treffen, omdat zij berust op een verkeerde lezing van het bestreden arrest. Het hof heeft — onbestreden in cassatie — overwogen dat voldoende is gebleken dat [eiser] niet binnen afzienbare tijd zijn schuldeisers zal kunnen voldoen door een toereikend bedrag ter beschikking te stellen van de curator en dat hij evenmin is staat is anderszins een adequate regeling met zijn schuldeisers en de curator te treffen. Deze overweging, tezamen met de overweging dat [eiser] meerdere (steun)vorderingen heeft erkend, biedt voldoende grond voor 's hofs oordeel dat [eiser] verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen.
9.
De derde klacht (onder 5.5) voldoet niet aan de aan een cassatieklacht te stellen eisen, nu daarin niet wordt aangegeven welk oordeel van het hof op welke grond niet in stand zou kunnen blijven.
10.
De vierde klacht (onder 5.6) houdt in dat het hof heeft miskend dat de gemeenten de originele besluiten waarop de gestelde vorderingsrechten berusten, hadden moeten overleggen. De klacht faalt omdat zij uitgaat van een eis die de wet niet kent.
11.
Middel III klaagt dat het hof ten onrechte van [eiser] heeft verlangd dat hij zekere gelden onder de curator stort en dat het vervolgens geheel ter beoordeling van de curator is wat er verder met die gelden gaat gebeuren.
12.
De klacht faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft niet geoordeeld dat van [eiser] verlangd zou mogen worden dat hij gelden onder de curator stort, en evenmin dat het vervolgens geheel ter beoordeling van de curator staat wat er met die gelden gebeurt. Het hof heeft slechts gereageerd op een voorstel dat namens [eiser] door diens advocaat is gedaan bij brief van 28 januari 2009.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,