Einde inhoudsopgave
Regeling langdurige zorg
Artikel 5.20 [Wijziging verleningsbeschikking]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2024
- Redactionele toelichting
Dit artikel blijft met betrekking tot de bepalingen over de gewaarborgde hulp van toepassing tot 1 juli 2028 voor een verzekerde die op 1 juli 2024 beschikt over gewaarborgde hulp.
- Bronpublicatie:
17-11-2023, Stcrt. 2023, 32327 (uitgifte: 27-11-2023, regelingnummer: 3720318-1056421-LZ)
- Inwerkingtreding
01-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-11-2023, Stcrt. 2023, 32327 (uitgifte: 27-11-2023, regelingnummer: 3720318-1056421-LZ)
- Vakgebied(en)
Maatschappelijke ondersteuning / Algemeen
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
Sociale zekerheid ziektekosten / Zorgverzekering
Sociale zekerheid ziektekosten / Bijzondere ziektekosten
Gezondheidsrecht / Zorg en ziektekosten
1.
Het zorgkantoor wijzigt de verleningsbeschikking of trekt deze in:
- a.
met ingang van de dag gelegen na de dag waarop de verzekerde overlijdt;
- b.
met ingang van de dag waarop de verzekerde langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet;
- c.
met ingang van de dag vanaf welke de verzekerde schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het persoonsgebonden budget;
- d.
met ingang van de dag waarop het zorgkantoor, op advies van een instelling voor maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige verzekerde aangevraagd persoonsgebonden budget in zodanige mate niet voor de inkoop van zorg ten behoeve van die verzekerde zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van die verzekerde tot gevolg zal hebben;
- e.
met ingang van de dag waarop het indicatiebesluit ten nadele van de verzekerde wordt herzien als gevolg van bezwaar en beroep.
2.
Het zorgkantoor kan de verleningsbeschikking intrekken of wijzigen:
- a.
met ingang van de dag waarop de verzekerde niet beschikt over een woonadres als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet basisregistratie personen;
- b.
met ingang van de dag waarop de verzekerde, of diens wettelijk vertegenwoordiger dan wel gevolmachtigde, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het persoonsgebonden budget dan wel verhoging van het budget als bedoeld in artikel 5.1c, vijfde lid, of aan de eisen als bedoeld in artikel 5.11, tweede lid; of
- c.
indien de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen.