HR, 12-04-2013, nr. 12/01607
ECLI:NL:HR:2013:BZ6816
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-04-2013
- Zaaknummer
12/01607
- LJN
BZ6816
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ6816, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑04‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2012:626
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑05‑2012
- Vindplaatsen
FED 2013/60 met annotatie van W.A.P. VAN ROIJ
Uitspraak 12‑04‑2013
Inhoudsindicatie
KB-Lux. Onvoldoende identificatie.
Partij(en)
12 april 2013
nr. 12/01607
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatsecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 februari 2012, nr. BK-04/02528, betreffende aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is over het jaar 1991 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over het jaar 1992 een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraken van de Inspecteur, de kwijtscheldingsbeschikkingen, de navorderingsaanslagen en de beschikkingen inzake heffingsrente vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De erfgenamen van belanghebbende hebben een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 944 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2013.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 466.
Beroepschrift 10‑05‑2012
Den Haag, [10 MEI 2012]
Motivering van het beroepschrift in cassatie (rolnummer 12/01607) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage van 3 februari 2012, nr. 04/02528, inzake [X] te [Z] betreffende de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991 en de navorderingsaanslag vermogensbelasting voor het jaar 1992.
AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Naar aanleiding van uw brief van 4 april 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.
Als middel van cassatie draag ik voor:
Schending van het Nederlands recht, met name van artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, doordat het Hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van een adequate identificatie, zulks ten onrechte dan wel op gronden die de beslissing niet kunnen dragen.
Toelichting op het middel
Het Hof lijkt voorbij te gaan aan de op 21 februari 2003 door de FIOD ontvangen aanvullende informatie van de Belgische belastingautoriteiten (zie bijlage A1 bij het verweerschrift) en het door de inspecteur bij brief van 8 juni 2010 aan het Hof toegezonden overzichtsproces-verbaal van de FIOD/ECD.
Uit deze stukken komt naar voren dat rekening [001] een zogenoemde coderekening betreft op naam van de codenaam [A]. Op de via de Belgische belastingautoriteiten ontvangen informatie, afkomstig uit de administratie van KB Lux, wordt als werkelijke rekeninghouder van deze coderekening de naam [X] vermeld, wonende te [A-STRAAT 1], [Z], Pays Bas. Als geboortedatum van de rekeninghouder wordt vermeld: [iN]-1935. Het bij KB Lux op rekening [001] bekende saldo op 31 januari 1994 bedraagt f. 1.121.001.
Voornaam, achternaam, adres ten tijde van de opening van de rekening d.d. 10 mei 1990 komen allemaal overeen met de naam en adresgegevens van belanghebbende. Op dat moment woont er ook geen andere [X] op het vermelde adres. Ook wordt nog een telefoonnummer vermeld door KB Lux, hetgeen overeenkomt met het telefoonnummer van het woonadres van belanghebbende.
Deze feiten in onderlinge samenhang bezien, laten geen andere conclusie mogelijk dan dat belanghebbende in de administratie van KB Lux als rekeninghouder van de coderekening [001] bekend was. Daarmee staat ook vast dat belanghebbende over deze rekening kon beschikken. In de gegevens van KB Lux is ook op geen enkele wijze vermeld dat de rekening aan de vennootschap van belanghebbende zou toebehoren. De enige relatie met de vennootschap van belanghebbende is dat het telefoonnummer op zijn woonadres op naam stond van de vennootschap.
Verder valt op dat belanghebbende bij confrontatie met zijn persoonlijke gegevens uit de administratie van KB Lux, zich steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen (zie pagina 7 overzichtsproces-verbaal). Voorts valt op dat belanghebbende niet wenste mee te werken om gegevens op te vragen bij de KB Lux om aan te tonen dat de in de administratie van KB Lux opgenomen gegevens onjuist zouden zijn.
Tenslotte blijkt uit de opgenomen telefoongesprekken (pagina 8 en 9 van het overzichtsproces-verbaal) dat belanghebbende over de telefoon niets wil zeggen over deze kwestie omdat hij kennelijk bang is dat hij afgeluisterd wordt, hetgeen aannemelijk maakt dat hij iets te verbergen had.
Gelet op bovenstaande is volstrekt onbegrijpelijk dat het Hof tot het oordeel komt dat geen sprake is van een adequate identificatie. Door in het oordeel niet in te gaan op de duidelijke bewijzen dat belanghebbende de rekeninghouder was, is het oordeel onvoldoende gemotiveerd.
Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel dat de uitspraak van het Hof niet in stand zal kunnen blijven.
DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,
namens deze,
DE DIRECTEUR-GENERAAL BELASTINGDIENST,
loco