Rb. Oost-Brabant, 13-03-2023, nr. 01/156406-22
ECLI:NL:RBOBR:2023:987
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
13-03-2023
- Zaaknummer
01/156406-22
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2023:987, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 13‑03‑2023; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 13‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een meisje van 12 jaar. De rechtbank acht verdachte daarvoor [sterk] verminderd toerekeningsvatbaar. Verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 204 dagen met aftrek [gelijk aan de duur van het voorarrest]. De vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 4.296,28. Daarvan bestaat € 4.000,-- uit immateriële schade vergoeding.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.156406.22
Datum uitspraak: 13 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1941,
verblijvende in de [adres 1]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 oktober 2022, 5 december 2022, 3 januari 2023, 10 januari 2023 en 27 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 augustus 2022.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op 3 januari 2023, ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 22 juni 2022 te Eindhoven, althans in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2010) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten:
- het brengen en/of duwen en/of bewegen van zijn penis in haar vagina en/of
- het kussen en/of zoenen op haar mond en/of in haar nek en/of op haar buik en/of
- het zuigen en/of likken van/aan haar tepels en/of
- het zuigen aan haar vagina en/of
- het aanraken van haar vagina en/of
- het aanraken van haar borsten,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte:
- voor die [slachtoffer] is gaan staan en/of (onverhoeds) het stuur van de fiets van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens)
- de fiets van die [slachtoffer] op slot heeft gezet en de sleutels heeft meegenomen en/of
- die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of heeft meegenomen/meegetrokken naar het bos/park/bosjes en/of
- die [slachtoffer] een (stevige) knuffel heeft gegeven en/of
- die [slachtoffer] op de grond heeft geduwd en/of
- de benen van die [slachtoffer] open heeft gedaan en/of tussen haar benen is gaan zitten en/of
- zijn broek en onderbroek uit heeft gedaan en/of
- de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] uit heeft gedaan/getrokken en/of haar shirt en/of topje omhoog en/of uit heeft gedaan en/of
- op die [slachtoffer] is gaan liggen en/of
- (dreigend) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat als ze nu niet haar mond hield dat hij ervoor zou zorgen dat ze niet lang meer zou leven en/of dat ze nu op hem moest liggen want anders zou er iets met haar gebeuren en/of dat ze stil moest liggen en/of dat ze haar mond moest houden en er anders wat zou gebeuren en/of dat de buurt er niets om zou geven;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 22 juni 2022 te Eindhoven, althans in Nederland,
met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2010), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten:
- het brengen en/of duwen en/of bewegen van zijn penis in haar vagina en/of
- het kussen en/of zoenen op haar mond en/of in haar nek en/of op haar buik en/of
- het zuigen en/of likken van/aan haar tepels en/of
- het zuigen aan haar vagina en/of
- het aanraken van haar vagina en/of
- het aanraken van haar borsten;
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 22 juni 2022 te Eindhoven, althans in Nederland,
met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2010), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten:
- het kussen en/of zoenen op haar mond en/of in haar nek en/of op haar buik en/of
- het zuigen en/of likken van/aan haar tepels en/of
- het zuigen aan haar vagina en/of
- het aanraken van haar vagina en/of
- het aanraken van haar borsten;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.
Op 23 juni 2022 meldt [slachtoffer] , dan 12 jaar oud, zich op het politiebureau te Eindhoven en zegt dat zij een dag eerder door een man met de naam [verdachte] , die zei te wonen in de [adres 2] te Eindhoven, op straat is aangesproken. De man zou haar vervolgens de bosjes hebben ingetrokken, haar hebben betast en gezoend en met zijn geslachtsdeel bij haar zijn binnengedrongen. Naar aanleiding van deze melding is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, waarna verdachte het bovenstaande ten laste is gelegd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht hetgeen aan de verdachte primair ten laste is gelegd (“verkrachting”) wettig en overtuigend bewezen.
Indien onvoldoende bewijs aanwezig zou zijn voor de dwang dan kan in ieder geval gekomen worden tot een veroordeling van hetgeen subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd, te weten overtreding van artikel 245 Sr.
Indien onvoldoende bewijs aanwezig zou zijn voor het seksueel binnendringen, dan kan in ieder geval gekomen worden tot een veroordeling van hetgeen meer subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd, te weten overtreding van artikel 247 Sr.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich, op de in de pleitaantekeningen uitgewerkte gronden, primair op het standpunt dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Wellicht kan wel wettig bewezen worden dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, maar zeker is niet overtuigend vast komen te staan dat de er sprake is geweest van seksueel binnendringen.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bijzondere overweging ten aanzien van het bewijs
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, hetgeen zich ook in deze zaak voordoet, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is echter de enkele verklaring van een getuige (het veronderstelde slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Hiernaast geldt echter dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer reeds voldoende wettig bewijs van het ten laste gelegde kan opleveren. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het veronderstelde slachtoffer op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
[slachtoffer] heeft (kort gezegd) verklaard dat de verdachte haar op de mond, in haar nek , en op haar buik had gekust. Hij had aan haar tepels gelikt en gezogen. Hij had haar vagina aangeraakt en er aan gezogen. Ook had hij haar borsten aangeraakt. De door [slachtoffer] afgelegde verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig gedetailleerd en consistent dat zij op de rechtbank een geloofwaardige en betrouwbare indruk maken voor wat betreft de ten laste gelegde ontuchtige handelingen door verdachte. De verklaringen kunnen naar het oordeel van de rechtbank voor het bewijs worden gebruikt.
In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in de overige verklaringen afgelegd door anderen, meer bepaald haar vriendin [getuige 1] en haar begeleider op school, mevrouw [getuige 2] , zijnde de ‘disclosure-getuigen’. Direct na het contact met verdachte heeft [slachtoffer] berichten via Snapchat verstuurd aan [getuige 1] over wat heeft plaatsgevonden. De volgende dag heeft zij gesproken met getuige [getuige 2] .
Toen verdachte kort voor zijn aanhouding [slachtoffer] zag, heeft hij spontaan verklaard, "Oh dat is zij, zij wilde dat zelf!". Tijdens het vaststellen van de identiteit van de verdachte op het politiebureau hoorde een verbalisant dat de verdachte spontaan begon te verklaren dat hij het belachelijk vond dat hij hier zat. Het meisje zou ‘het’ zelf hebben gewild en zou zelf naar hem toe zijn gekomen zijn. Hij zou tegen haar gezegd hebben dat hij het niet wilde omdat hij dit niet
mocht. Zij zou desondanks toch met hem mee willen.
In het voorgaande ziet de rechtbank voldoende steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] dat de verdachte ontucht met haar heeft gepleegd.
Dat verdachte uiteindelijk bij de politie ontkend heeft dat hij ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd doet hieraan niet af. Verdachte heeft ter terechtzitting kort gezegd verklaard dat [slachtoffer] hem heeft belaagd, hem op de grond heeft gedrukt en op hem, meer specifiek zijn benen, is gaan zitten en tegen hem ‘op heeft gereden’ Gelet op de hiervoor aangehaalde verklaringen van [slachtoffer] , een meisje van twaalf jaar dat nog niet seksueel actief is, en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] beoordeelt de rechtbank deze verklaring als ongeloofwaardig. De rechtbank acht de aan verdachte ten laste gelegde ontuchtige handelingen op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen.
Vrijspraak ten aanzien van het seksueel binnendringen.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte met zijn geslachtsdeel bij haar is binnengedrongen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er, ondanks de betrouwbare en consistente verklaring van het slachtoffer op dit punt, in het procesdossier onvoldoende steunbewijs ten aanzien van het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. In het opsporingsonderzoek is een zogenaamde 'zedenkit’ bij aangeefster en verdachte afgenomen en onderzoek verricht naar biologische sporen (zoals bijvoorbeeld DNA). Hierin is geen bewijs gevonden dat de verklaring van aangeefster op dit punt ondersteunt. Voorts heeft het slachtoffer tegen de disclosure-getuige [getuige 1] verteld dat zij “echt seks heeft gehad” en tegen disclosure-getuige [getuige 2] dat verdachte met zijn penis is binnengedrongen, maar in het snap chatt gesprek wat zij direct ná de seksuele belaging door verdachte met disclosure-getuige [getuige 1] heeft schrijft zij dat verdachte aan haar borsten en billen zat, niet dat hij met zijn penis in haar is geweest. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het procesdossier ten aanzien van dit specifieke onderdeel onvoldoende steunbewijs bevat. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair, - meer specifiek het “seksueel binnendringen” - is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Meer subsidiair:
op 22 juni 2022 te Eindhoven, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2010), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten:
- het kussen en zoenen op haar mond en in haar nek en op haar buik en
- het zuigen en likken aan haar tepels en
- het zuigen aan haar vagina en
- het aanraken van haar vagina en
- het aanraken van haar borsten.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is onderzocht door een psychiater en een (neuro)psycholoog om de rechtbank, onder andere, te adviseren over de vraag of het strafbare gedrag aan verdachte kan worden toegerekend en zo ja in welke mate. De gedragsdeskundigen hebben in hun rapporten uiteindelijk geen advies over de toerekenbaarheid gegeven, omdat verdachte het tenlastegelegde ontkent en een totaal andere weergave van de feiten geeft.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat verdachte, gelet op de over hem opgemaakte Pro Justitia-rapportages, weldegelijk besef heeft van wat wel en niet kan ondanks het bestaan van wanen. Dit moet tot de conclusie leiden dat het feit in enige mate aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte dient als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is primair aangevoerd dat, zoals de psychiater en psycholoog concluderen, sprake is van een waanstoornis (van het gemengde type, te weten seksuele wanen en grootheidswaan) en een niet nader gespecificeerde neurocognitieve stoornissen en gedragsstoornissen bij verdachte en dat dit ook het geval was ten tijde van het tenlastegelegde.
Daarom dient verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank
De gedragsdeskundigen hebben, kortgezegd, geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde een waanstoornis had, met als inhoud seksuele thema’s. Daarnaast had verdachte last van grootheidsovertuigingen. Ook is sprake van een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis en een gedragsstoornis.
Het normbesef is zwak, aldus de psychiater, maar er is wel sprake van enig normbesef. Verdachte wist dat hij geen seks met kinderen mocht hebben.
De rechtbank concludeert op grond van het rapport van de gedragsdeskundigen en het onderzoek ter terechtzitting dat er bij verdachte wel enig besef is van wat kan en wat niet kan. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar is, zodat het verzoek hem te ontslaan van alle rechtsvervolging wordt afgewezen.
De rechtbank acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor hetgeen bewezen is verklaard en zal hiermee bij de strafoplegging rekening houden.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf van 204 dagen op te leggen. Dit betreft een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Verdachte hoeft niet terug naar de gevangenis.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
De officier van justitie acht een terbeschikkingstelling met dwangverpleging op zijn plaats en vindt een zorgmachtiging niet een passend kader. De zorgmachtiging is voor een periode van zes maanden opgelegd en de geneesheer-directeur beslist of deze al dan niet verlengd wordt. Gelet op de ernst van het tenlastegelegde in combinatie met zijn stoornissen, is het aangewezen dat juist het aspect van het voorkomen van recidive en de daarbij behorende forensische aspecten worden meegenomen in de behandeling van verdachte. Daar komt nog bij dat er binnen het kader van de zorgmachtiging géén mogelijkheden zijn om op te schalen of in te grijpen wanneer verdachte zou terugvallen. Dat kan binnen de tbs-maatregel wel en dat is in het kader van de beveiliging van de maatschappij een belangrijk punt, gelet op de waanstoornis van verdachte. De leeftijd van verdachte vormt geen contra-indicatie voor de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair vrijspraak en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
Meer subsidiair, in het geval een (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte wordt aangenomen, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest voldoende straf is. Er is geen plaats meer voor verder strafrechtelijk ingrijpen. Het advies van de deskundigen om verdachte een klinische behandeling binnen een afdeling ouderenpsychiatrie GGZ, gevolgd door een ambulante behandeling - bij voorkeur door een FACT-ouderenteam - via de al verleende zorgmachtiging dient te worden opgevolgd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank overweegt ten aanzien de gevorderde maatregel van TBS met dwangverpleging het volgende.
De artikelen 37, lid 2 eerste volzin en 37b, lid 1 Sr luiden, voor zover hier van belang:
Artikel 37b, lid 1 Sr:
De rechter kan bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
Artikel 37, lid 2, eerste volzin Sr:
De rechter geeft een last als bedoeld in het eerste lid slechts nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines – waaronder een psychiater – die de betrokkene hebben onderzocht.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de psycholoog en psychiater – kort gezegd – hebben geconcludeerd dat verdachte een blanco justitiële voorgeschiedenis heeft en het tenlastegelegde ontkent, waardoor er geen nader advies gegeven kan worden over de mate van toerekenen van het tenlastegelegde. Zoals hiervoor aangegeven acht de rechtbank verdachte (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het door hem gepleegde feit.
Gelet op de aard en ernst van de geconstateerde stoornissen wordt door de deskundigen aangegeven dat aanvullende interventies wel noodzakelijk zijn ter beperking van het risico op algemeen seksueel grensoverschrijdend gedrag en vanuit zorgoogpunt voor betrokkene, aangezien hij vrijuit over zijn seksuele waangedachten spreekt en geen besef laat zien van de negatieve gevolgen, en ernstig nadeel, die hieruit voor hemzelf kunnen voortvloeien.
Beide deskundigen hebben daarom in een eerder stadium geconcludeerd dat gekeken diende te worden of een zorgmachtiging afgegeven kan worden. Deze zorgmachtiging is inmiddels ook afgegeven.
Het standpunt van de officier van justitie, dat een terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk is om de maatschappij te beschermen, acht de rechtbank niet onderbouwd met enige gedragskundige rapportage, literatuurstudie of zelf verricht psychiatrisch en psychologisch (test)onderzoek waarbij door de deskundige(n) (waarvan in ieder geval een psychiater) een terbeschikkingstelling wordt geadviseerd.
De rechtbank volgt dan ook het (behandel)advies van de psychiater en psycholoog.
De rechtbank deelt de zorg van de deskundigen voor wat betreft het recidivegevaar, maar is daarbij van oordeel dat het recidivegevaar voldoende wordt ingedamd, en dat de vereiste zorg voor verdachte voldoende wordt gewaarborgd, door de eerder afgegeven zorgmachtiging. De maatschappij wordt hierdoor naar het oordeel van de rechtbank voldoende beveiligd. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat naar haar oordeel in het kader van de zorgmachtiging sneller een geschikte behandelplek voor verdachte kan worden gevonden dan binnen het tbs-kader.
Hieruit volgt dat de rechtbank niet zal overgaan tot het opleggen van de maatregel van TBS, al dan niet met dwangverpleging, omdat de rechtbank dit niet passend en geboden acht.
De ernst van de feiten:
Verdachte heeft zich (kortgezegd) schuldig gemaakt aan ontucht met een meisje van 12 jaar.
Er was, zeker gelet op de leeftijd van het slachtoffer, sprake van verregaande seksuele handelingen.
Door zo te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat door seksueel misbruik de normale seksuele en persoonlijke ontwikkeling van een slachtoffer ernstig kan worden geschaad en dat slachtoffers daarvan nog lang psychische klachten (kunnen) ondervinden.
Uit de verklaring die namens de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting is afgelegd en uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer forse psychische klachten ondervindt van het seksueel misbruik en dat zij hiervoor naar verwachting nog lang onder behandeling zal staan.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de constatering dat verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld en thans tot deze seksuele belaging is overgegaan onder invloed van een seksuele waanstoornis waardoor dit feit ook (sterk) verminderd aan hem kan worden toegerekend.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 204 dagen. Dit is de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Zij vordert een bedrag van€ 26.796,28, bestaande uit € 18.796,28 aan materiële schade en € 8.000,- aan immateriële schade. Ook vordert zij de wettelijke rente en vraagt zij om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële kosten bestaan uit:
- -
Inbeslaggenomen kinderkleding: € 60,=
- -
Reiskosten: € 236,28
- -
Studievertraging € 18.500,=
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor wat betreft de schadepost “studievertraging” niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het slachtoffer had vóór het incident ook al last van paniekaanvallen en werd daarvoor begeleid. Daarmee is deze schadepost onvoldoende onderbouwd.
Wat betreft de overige schadeposten refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat er een veroordeling volgt stelt de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde immateriële schade op het standpunt dat de benadeelde partij al voor het incident plaatsvond onder behandeling was bij Herlaarhof in verband met haar paniekklachten en leer-onderwijsproblemen. De studievertraging is derhalve niet (alleen) het gevolg van het incident. Nu een onderscheid tussen de situatie zonder en de situatie met het incident niet te maken zijn, dient de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair verzoekt de raadsman om matiging van dit onderdeel van de vordering.
Ten aanzien van de materiële schade stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering wat betreft de post “kleding” afgewezen dient te worden. De kleding is niet kapot en aan de benadeelde partij geretourneerd kan worden.
Ten aanzien van de post “reiskosten” stelt de verdediging dat er al een traject bij Herlaarhof liep. De gevorderde kosten zijn niet het gevolg van het incident. De vordering dient afgewezen dan wel gematigd te worden.
Ten aanzien van de post “Studievertraging” stelt de verdediging zich op het standpunt dat er al een traject bij Herlaarhof liep en dat het de vraag is of de gevorderde kosten het gevolg van het incident zijn.
Beoordeling.
De rechtbank acht, mede gelet op de door de deskundigen vastgestelde acute PTSS, toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, een vergoeding voor immateriële schade tot een (geschat) bedrag van € 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Tevens is toewijsbaar een vergoeding voor materiële schade tot een bedrag van € 296,28, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering tot aan de dag der algehele voldoening. Dit materiële schadebedrag bestaat uit:
- -
Inbeslaggenomen kinderkleding (€ 60,=);
- -
Reiskosten naar Slachtofferhulp (€ 236,28).
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de post “studievertraging” en de overige gevorderde immateriële schade. Er is welswaar gesteld dat het slachtoffer vanuit de basisschool een havo-advies heeft gekregen, maar uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt dat de middelbare school van het slachtoffer zich, op basis van een rekenonderzoek dat is afgenomen vóór de seksuele belaging door verdachte en de eindscore van de CITO-toets, op het standpunt stelt dat voor een leerling met het intelligentieprofiel van de benadeelde partij het behalen van een mavo-diploma onder ideale omstandigheden een uitdaging zou zijn. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij vóór het incident al behandeld werd voor paniekaanvallen en leer- en concentratieproblemen. Onduidelijk is derhalve of de gevorderde kosten terzake studievertraging nu de benadeelde partij inmiddels is afgestoomd van de havo naar vmbo-t zijn veroorzaakt door het bewezen verklaarde feit.
Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dat geldt ook ten aanzien van het overige deel van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 247 Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair:
De rechtbank acht het primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. meer subsidiair:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1 meer subsidiair:
Een gevangenisstraf voor de duur van 204 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 4.296,28 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 52 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 296,28 euro materiële schade en 4.000,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 4.296,28 euro, bestaande uit 296,28 euro materiële schade en 4.000,00 euro immateriële schade.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Heft op de voorlopige hechtenis met ingang van heden. De voorlopige hechtenis was sinds 13 januari 2023 (vanwege de opname van verdachte bij de GGZe op grond van de zorgmachtiging) geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Donkersloot, voorzitter,
mr. A.H.J.J. van de Wetering en mr. P.J. Dees, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 13 maart 2023.