RvdW 2022/996:Diefstal met geweld, art. 312 lid 1 Sr. Hof heeft verdachte n-o verklaard in diens hoger beroep, omdat het te laat is ingesteld, art. 408 lid 1 sub b Sv. Betekening dagvaarding in h.b., art. 36e lid 1 sub b onder 2 Sv. Dagvaarding in h.b. is uitgereikt aan medewerker OM en verzonden naar adres van Poolse verdachte in Polen. Had hof het in brief van verdachte, die aan akte van h.b. is gehecht en is aangemerkt als schriftelijke bijzondere volmacht tot instellen h.b. opgegeven adres in Nederland moeten aanmerken als feitelijke woon- of verblijfplaats? HR: Om redenen vermeld in CAG slaagt middel. CAG: ’s Hofs kennelijke oordeel dat adres in Den Haag, vermeld in briefhoofd van bijzondere machtiging, niet kan worden aangemerkt als feitelijke woon- of verblijfplaats van verdachte en evenmin als adres waaraan mededelingen over strafzaak kunnen worden toegezonden, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Dat in bijzondere volmacht geen nadere toelichting is gegeven op adres, door bijvoorbeeld te vermelden dat adres een woon- of verblijfadres betreft, kan verdachte (die niet werd bijgestaan door raadsman) niet worden tegengeworpen. Door adres te vermelden in brief waarmee h.b. wordt ingesteld, is adres een voor de hand liggend adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats zou kunnen gelden. HR verklaart betekening dagvaarding in h.b. nietig.