ABRvS, 01-04-2009, nr. 200805093/1
ECLI:NL:RVS:2009:BH9229
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
01-04-2009
- Zaaknummer
200805093/1
- LJN
BH9229
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2009:BH9229, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 01‑04‑2009; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOM 2009/297
Uitspraak 01‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 november 2006, voor zover thans van belang, heeft het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland (hierna: het college) een verzoek van [belanghebbende] om handhavend tegen een aantal activiteiten aan de Weerlose Markt te Weerselo, gemeente Dinkelland, op te treden afgewezen.
Partij(en)
200805093/1.
Datum uitspraak: 1 april 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], waarvan de vennoten [vennoot A], [vennoot B], [vennoot C], [vennoot D] en [vennoot E] zijn, gevestigd, onderscheidenlijk wonend, te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 23 mei 2008 in zaak
nr. 07/502 in het geding tussen:
[belanghebbende], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2006, voor zover thans van belang, heeft het college van burgemeester en wethouders van Dinkelland (hierna: het college) een verzoek van [belanghebbende] om handhavend tegen een aantal activiteiten aan de Weerlose Markt te Weerselo, gemeente Dinkelland, op te treden afgewezen.
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, doch de afwijzing van het verzoek onder aanvulling van de motivering ervan gehandhaafd.
Bij uitspraak van 23 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [belanghebbende] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 maart 2007 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op het door [belanghebbende] gemaakte bezwaar beslist met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Zij heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 12 augustus 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 200805095/1 ter zitting behandeld op 26 februari 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S.W. Knoop, advocaat te Zwolle en het college, vertegenwoordigd door E.G.H. van Rijn en J.M.A. Engelbertink, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A.T. Onbelet, gehoord.
2.1. Overwegingen
- 2.2.
[appellante] betoogt dat de rechtbank het beroep van [belanghebbende], voor zover gericht tegen de weigering handhavend op te treden tegen het plaatsen van containers op het parkeerterrein, ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, nu [belanghebbende] tegen de weigering van 6 november 2006 om handhavend tegen deze containers op te treden geen bezwaar heeft gemaakt.
- 2.2.1.
Dit betoog faalt. Bij het besluit van 20 maart 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, de weigering handhavend op te treden tegen het plaatsen van containers op het parkeerterrein in bezwaar gehandhaafd. Tegen dat besluit heeft [belanghebbende] beroep ingesteld.
- 2.3.
[appellante] betoogt voorts dat de rechtbank, door het college bevoegd te achten handhavend tegen het plaatsen van containers op het parkeerterrein op te treden, heeft miskend dat voor het plaatsen van de containers geen bouwvergunning was vereist, aangezien deze niet plaatsgebonden zijn en derhalve geen bouwwerk.
- 2.3.1.
Onderzocht moet worden of het plaatsen van de containers bouwen was in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet. Ingevolge die bepaling, voor zover thans van belang, wordt onder bouwen verstaan: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. De betekenis van de term bouwwerk is in de Woningwet niet omschreven. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 17 oktober 2001 in zaak nr. 200004512/1; Gst. 2002, 7172, 11), geeft de modelbouwverordening de betekenis van die term: "elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren" en is die omschrijving algemeen toepasbaar.
Gelet hierop, moeten ook verplaatsbare objecten als bouwwerken worden aangemerkt, als zij bedoeld zijn om als zodanig op de plaats, waar zij zich bevinden, te functioneren.
- 2.3.2.
De rechtbank heeft de containers op het parkeerterrein die direct steun vinden op de grond en bedoeld zijn om ter plaatse te functioneren ten behoeve van de opslag van goederen dan ook terecht als bouwwerk in de zin van de Woningwet aangemerkt. Dat de desbetreffende containers, naar gesteld, soms verplaatst worden, doet aan het plaatsgebonden karakter daarvan niet af, nu deze ook na zulke verplaatsing ten behoeve van de opslag van goederen op het parkeerterrein worden gebruikt. Het betoog faalt.
- 2.4.
[appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat concreet zicht op legalisering bestond, aangezien het college voornemens is het bestemmingsplan "Weerselose Markt" te herzien.
- 2.4.1.
Volgens het besluit van 20 maart 2007 is een nieuw bestemmingsplan voor de desbetreffende gronden in ontwikkeling. Bij de behandeling van de zaak ter zitting bij de rechtbank heeft het college desgevraagd te kennen gegeven dat voor het plangebied weliswaar een nieuw bestemmingsplan in ontwikkeling is, maar hiervoor ten tijde van het bestreden besluit nog geen voorontwerp ter visie is gelegd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 februari 2005, in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=9585">200404732/1a>), is voor het aannemen van concreet zicht op legalisering in het algemeen niet voldoende dat ten tijde van het nemen van de het besluit op bezwaar een voorontwerp van een bestemmingsplanherziening ter inzage is gelegd. Er is geen reden om daarover in dit geval anders te oordelen. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geen concreet zicht op legalisering aangenomen. Ook dat betoog faalt.
- 2.5.
[appellante] betoogt voorts dat de rechtbank, door aan te nemen dat het college handhavend tegen het incidenteel parkeren op de percelen kon optreden, heeft miskend dat dit slechts zo incidenteel plaatsvindt, dat daardoor geen strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ontstaat.
- 2.5.1.
Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Weerselo 1989" rusten op de percelen kadastraal bekend gemeente Weerselo, sectie […], nummers […], […] en […] (hierna: de percelen) de bestemmingen "Agrarisch gebied met landschapswaarden" en "Agrarisch gebied."
Ingevolge artikel 6, onder a, van de planvoorschriften zijn de als "Agrarisch gebied" bestemde gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf."
Ingevolge artikel 7 zijn de als "Agrarisch gebied met landschapswaarden bestemde gronden gestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf.
- 2.5.2.
Dit betoog slaagt. Ter zitting heeft [appellante] ten slotte onweersproken gesteld dat op de percelen slechts één tot tweemaal per jaar kort wordt geparkeerd. Dit van de agrarische bestemming afwijkende gebruik van de percelen is zo kortdurend en incidenteel, dat de bestemmingsplanvoorschriften zich daartegen niet verzetten.
- 2.6.
Het hoger beroep is gegrond. Nu de beslissing van de rechtbank op het beroep van [belanghebbende] juist is, dient haar uitspraak, zij het met enige verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
- 2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep van [appellante] gegrond;
- II.
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009
357-476.