ABRvS, 18-09-2013, nr. 201301713/1/A1
ECLI:NL:RVS:2013:1177
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-09-2013
- Zaaknummer
201301713/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:1177, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑09‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
Wet ruimtelijke ordening; Wet op de Ruimtelijke Ordening; Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JOM 2014/106
Uitspraak 18‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Bij afzonderlijke besluiten van 8 juli 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Andijk (thans Medemblik) [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast om binnen vier weken na verzending van deze besluiten het niet-recreatieve gebruik van de recreatiewoningen met nummers [locatie 1] en [locatie 2] gelegen op het vakantiepark "Het Grootslag" aan Proefpolder 4 te Andijk, te beëindigen.
201301713/1/A1.
Datum uitspraak: 18 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 januari 2013 in zaken nrs. 11/1345 en 12/1853 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 8 juli 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Andijk (thans Medemblik) [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast om binnen vier weken na verzending van deze besluiten het niet-recreatieve gebruik van de recreatiewoningen met nummers [locatie 1] en [locatie 2] gelegen op het vakantiepark "Het Grootslag" aan Proefpolder 4 te Andijk, te beëindigen.
Bij besluit van 12 april 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 november 2011 heeft het college [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast om binnen vier weken na verzending van dit besluit het niet-recreatieve gebruik van de recreatiewoningen met nummers [locatie 3] en [locatie 2], gelegen op het vakantiepark "Het Grootslag", te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 15 juni 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2013 heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 12 april 2011 en 15 juni 2012 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door F.P.M. Brieffies, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van de recreatiewoningen met nummers [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3], gelegen op het vakantiepark "Het Grootslag". [appellant] verhuurt deze recreatiewoningen via zijn [bedrijf], aan individuele gebruikers.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "IJsselmeergebied 1997" rust op het vakantiepark de bestemming "verblijfsrecreatieve doeleinden".
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor verblijfsrecreatie met de daaraan verwante functies zoals recreatie- en sportvoorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken, paden en wegen, groenvoorzieningen, water op open terreinen, waaronder stallingsplaatsen voor boottrailers en parkeerplaatsen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, is het verboden om de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met het in dit plan - behoudens in artikel 17, tweede lid - bepaalde.
Ingevolge artikel 1, onder q, wordt onder verblijfsrecreatie verstaan: recreatief buitenverblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, stacaravans en recreatiewoningen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij niet in strijd met het bestemmingsplan heeft gehandeld en er derhalve geen sprake is van een overtreding. Daartoe beroept [appellant] zich op het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht.
3.1. De vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat aan [appellant] geen beroep op het overgangsrecht toekomt, kan niet los worden gezien van de vraag of hij degene is die de recreatiewoningen in strijd met de in het bestemmingsplan daaraan gegeven bestemming gebruikt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 april 2011 in zaak nr. 201008899/1/H1), is het in gebruik geven van een pand ten behoeve van een met de aan de grond gegeven bestemming strijdig doel zonder een daartoe strekkend verbod niet verboden. Artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften richt zich in dit geval niet tevens tot degene die opstallen in gebruik geeft of laat gebruiken voor een doel of op een wijze die in strijd is met de daaraan in het bestemmingsplan gegeven bestemming. Het is niet [appellant] die de recreatiewoningen feitelijk gebruikt voor niet-recreatieve doeleinden, zodat [appellant] niet kan worden aangemerkt als overtreder van artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften. Het college heeft [appellant] dan ook ten onrechte een last onder bestuursdwang wegens overtreding daarvan opgelegd. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Daarbij is tevens van belang dat het bestemmingsplan niet onder de werking van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), maar de Wet op de Ruimtelijke Ordening tot stand is gekomen, zodat artikel 7.10 van de Wro, zoals dat luidde tot 1 oktober 2010, niet van toepassing is.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de besluiten van 12 april 2011 en 15 juni 2012 van het college alsnog gegrond verklaren. Deze besluiten dienen eveneens te worden vernietigd wegen strijd met artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften. De besluiten van 8 juli 2010 en 9 november 2011 dienen te worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 12 april 2011 en 15 juni 2012. De overige beroepsgronden van [appellant] behoeven geen bespreking meer.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 januari 2013 in zaken nrs. 11/1345 en 12/1853;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik van 12 april 2011, kenmerk PU-11-03868, en 15 juni 2012, kenmerk PU-12-25981;
V. herroept de afzonderlijke besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik van 8 juli 2010, zonder kenmerk, en van 9 november 2011, kenmerk PU-11-06953;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Medemblik tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 57,40 (zegge: zevenenvijftig euro en veertig cent), bestaande uit de reiskosten van het in persoon ter zitting verschijnen;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Medemblik aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 395,00 (zegge: driehonderdvijfennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013
604.