Hof Arnhem-Leeuwarden, 28-01-2020, nr. 200.248.381/01
ECLI:NL:GHARL:2020:838
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
28-01-2020
- Zaaknummer
200.248.381/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:838, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 28‑01‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Ouders strijden al meer dan 10 jaar. Vader krijgt nu alleen het gezag in de hoop dat er voor het kind rust zal ontstaan. Gedurende de ondertoezichtstelling moet toegewerkt worden naar contactherstel tussen het kind en de moeder, onder regie van de GI.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.248.381/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/418156 / JL RK 16-1267)
beschikking van 28 januari 2020
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.L. Beckers te Enkhuizen,
en
[verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A. Neslo te Almere.
Met ingang van 26 april 2019 is als overige belanghebbende aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
kantoorhoudende te Apeldoorn,
verder te noemen: de GI.
1. Het verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Voor het verloop van het geding tot 7 maart 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum. In die beschikking heeft het hof een ouderschapsonderzoek gelast en drs. [C] tot deskundige benoemd.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van drs. [C] (hierna: de deskundige) van 19 september 2019;
- een brief van de deskundige van 14 oktober 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Beckers van 29 oktober 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Neslo van 31 oktober 2019 met productie(s).
1.3
Het hof acht een nadere mondelinge behandeling niet noodzakelijk en partijen hebben daartoe evenmin de wens uitgesproken. Het hof zal de zaak daarom verder op de stukken afdoen.
2. De motivering van de beslissing
2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 7 maart 2019, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
Gezag
2.2
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.3
In hoger beroep is niet (meer) in geschil is dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden.
2.4
De inmiddels 11-jarige [de minderjarige] groeit al ongeveer tien jaar op in een situatie waarbij er sprake is van veel strijd, spanning en juridische procedures tussen haar ouders en waarbij de ouders niet, althans niet op een behoorlijke manier met elkaar communiceren.
De echtscheiding tussen de ouders is in 2010 uitgesproken. Na het uiteengaan van de ouders is [de minderjarige] bij de moeder gaan wonen. Van 2013 tot en met 2017 hebben de ouders een mediationtraject gevolgd. Tijdens dit traject zijn de ouders weliswaar een ouderschapsplan overeengekomen, maar dit heeft niet geleid tot een bestendige verbetering in de situatie. Sinds september 2017 heeft [de minderjarige] - na een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) - haar hoofdverblijfplaats bij de vader. Van maart 2017 tot en met mei 2018 is gezinspsychotherapie via [D] ingezet vanwege de problematische echtscheidingsstrijd. Deze therapie is beëindigd omdat er onvoldoende resultaat werd bereikt: het lukte de ouders onvoldoende om te reflecteren op zichzelf en een manier te vinden voor de-escalatie in plaats van elkaar verwijten te maken.
Sinds juli 2018 heeft [de minderjarige] geen contact en/of omgang meer met de moeder. Eind 2018 is het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) betrokken geraakt. Op verzoek van het CJG heeft de raad vervolgens een onderzoek verricht naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. In zijn rapport van 29 maart 2019 concludeert de raad met betrekking tot de omstandigheid dat [de minderjarige] geen omgang heeft met de moeder, onder meer dat [de minderjarige] door de strijd tussen haar ouders zich gedwongen voelt om een keuze te maken tussen haar ouders; zij voelt niet de ruimte om loyaal te zijn aan beide ouders. Bij beschikking van 26 april 2019 is [de minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI met ingang van diezelfde datum tot 26 april 2020.
2.5
Bij deskundigenbericht van 14 oktober 2019 heeft de deskundige gerapporteerd en geadviseerd omtrent de door het hof bij voornoemde tussenbeschikking gestelde vragen. In het verloop van de gevoerde gesprekken tussen de ouders onder begeleiding van de deskundige, zoals weergegeven in het rapport, ziet het hof een bevestiging van het gedrag en de handelwijze van de ouders in de jaren ervoor, zoals dat uit de stukken naar voren komt. Partijen maken elkaar veelvuldig verwijten, wantrouwen en diskwalificeren elkaar en de onderlinge communicatie over [de minderjarige] verloopt zeer moeizaam. Het hof deelt de visie van de deskundige dat er sprake lijkt te zijn van een patroon waarbij gebeurtenissen uit het verleden een rol (blijven) spelen. De ouders hebben tijdens het onderzoek beiden onderkend dat zij geen enkel vertrouwen hebben in de andere ouder. Verder is er tijdens het onderzoek nauwelijks zicht gekomen op een bestendige verbetering van de ouderrelatie. Volgens de deskundige lijken de mogelijkheden voor de ouders om zonder hulpverlening te komen tot een betere onderlinge communicatie onmogelijk.
2.6
Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat de ouders zich nog altijd bevinden in een heftige ouderstrijd die al ongeveer tien jaar voortduurt. Er blijft een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders bestaan en veel strijd en juridische procedures over beslissingen ten aanzien van [de minderjarige] . Ook blijven de ouders fundamenteel van inzicht verschillen over wat in het belang van [de minderjarige] is. Beide ouders zijn ervan overtuigd dat zij in het belang van [de minderjarige] handelen, maar feitelijk is de voortdurende strijd tussen de ouders helemaal niet in het belang van [de minderjarige] .
Er is veel hulpverlening ingezet, gericht op het verbeteren van de verstandhouding tussen de ouders, maar dit heeft niet een bestendig positief resultaat tot gevolg gehad. De ouders blijven elkaar wantrouwen, verwijten maken, niet op een behoorlijke manier met elkaar communiceren en zij blijven verschillen van mening over de oorzaak en over de oplossing van de problemen. Het hof moet vaststellen dat de ouders niet in staat zijn op een behoorlijke wijze het gezamenlijk gezag uit te oefenen en beslissingen van enig belang over [de minderjarige] in gezamenlijk overleg te nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond [de minderjarige] (kunnen) voordoen en wel op een wijze die niet belastend is voor [de minderjarige] en die haar (emotionele en fysieke) veiligheid niet in gevaar brengt. Zelfs onder begeleiding van de door het hof benoemde deskundige is het de ouders niet gelukt de situatie op een bestendige manier te verbeteren. Naar het oordeel van het hof valt dan ook niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Weliswaar is er inmiddels een ondertoezichtstelling uitgesproken en heeft de deskundige de mogelijkheid benoemd dat wellicht onder begeleiding en toezicht van hulpverlening en onder de in het rapport weergegeven voorwaarden, de ouders in onderling overleg beslissingen kunnen nemen over [de minderjarige] , maar het hof acht het van groot belang dat, zoals hierna ook zal blijken uit de overweging van het hof met betrekking tot de omgangsregeling, de hulpverlening gedurende de ondertoezichtstelling volop en vooral wordt ingezet op contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige] .
Het hof neemt bij zijn oordeel verder in aanmerking dat beëindiging van het gezamenlijk gezag en toewijzing van het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten, een verdere strijd en juridische procedures tussen de ouders over beslissingen ten aanzien van [de minderjarige] met betrekking tot gezagskwesties voorkomt althans beperkt. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat er nu rust ontstaat. Voor zover de moeder vreest dat zij bij beëindiging van haar gezag over [de minderjarige] (nog meer) buiten beeld van [de minderjarige] zal raken, overweegt het hof dat de moeder het recht op omgang en informatie, zoals onder meer voorzien in artikel 1:377a BW, houdt. Bovendien rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW op de vader de verplichting om de ontwikkeling van de banden van [de minderjarige] met de moeder te bevorderen. Het hof gaat ervan uit dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling erop zal toezien dat de vader deze verplichting nakomt.
2.7
Op grond van het bovenstaande zal het hof het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige] beëindigen en bepalen dat de vader voortaan alleen is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
Omgangsregeling
2.8
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
2.9
Niet in geschil is dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden.
2.10
Uit voornoemd raadsrapport van 29 maart 2019 komt naar voren dat destijds beide ouders van mening waren dat er op dat moment geen omgang afgedwongen moest worden en dat de hulpverlening voor [de minderjarige] moest worden afgewacht.
De vader heeft onder meer aangegeven dat [de minderjarige] vooral rust nodig heeft en een veilige omgeving waarin zij kan zeggen wat zij vindt en voelt. De vader gunt [de minderjarige] dat zij zich een onderdeel voelt in zowel het gezin van de vader als het gezin van de moeder. Volgens de vader is het nodig dat [de minderjarige] ruimte voelt om weer contact te hebben met haar moeder. De vader weet niet wat daarvoor nodig is. De vader was er ten tijde van het raadsonderzoek van overtuigd dat wanneer [de minderjarige] op dat moment naar de moeder zou gaan, het weer slechter zou gaan met [de minderjarige] .
De moeder heeft onder meer naar voren gebracht dat zij [de minderjarige] graag weer wil zien, maar dat zij beseft dat het nu niet kan en dat dit waarschijnlijk meer kapot maakt. De moeder ziet een ondertoezichtstelling als enige optie om de situatie te verbeteren. Volgens de moeder hebben de ouders iemand nodig die afspraken voor hen maakt en op deze afspraken toeziet.
2.11
Uit het deskundigenbericht van 14 oktober 2019 komt onder meer het volgende naar voren met betrekking tot de omgang. De deskundige heeft met de ouders uitgebreid stilgestaan bij het feit dat geen contact met één van de ouders in principe niet in het belang van kinderen is. Volgens de deskundige lijkt het van belang te zijn dat de impasse met alle gevolgen van dien doorbroken wordt. Tijdens de ondertoezichtstelling kan mogelijk worden onderzocht wat de werkelijke behoeften van [de minderjarige] met betrekking tot het contact en de omgang met de moeder zijn. Ook noemt de deskundige als mogelijkheid dat het op de weg van de hulpverlening kan liggen om een advies te geven over welke contactregeling in het belang van [de minderjarige] is.
2.12
Het hof acht het zeer zorgelijk en bovendien niet in het belang van [de minderjarige] dat [de minderjarige] inmiddels al ongeveer anderhalf jaar geen contact en/of omgang met haar moeder heeft gehad. Het hof acht het van groot belang dat gedurende de ondertoezichtstelling volop ingezet wordt op en toegewerkt wordt naar contactherstel tussen [de minderjarige] en de moeder. Het hof zal dan ook als omgangsregeling vaststellen dat de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder onder regie van de GI plaatsvindt. Bij de bestreden beschikking was - kort gezegd - een standaard omgangsregeling vastgesteld. De vader heeft in hoger beroep uitsluitend verzocht 'een nieuwe omgangsregeling vast te stellen'. De moeder heeft verzocht de bestreden beschikking met betrekking tot de omgangsregeling te bekrachtigen. Het hof is van oordeel dat door de formulering van het verzoek van de vader in hoger beroep, het hof met de vaststelling van een omgangsregeling waarbij de omgang onder regie van de GI plaatsvindt, binnen de omvang van de rechtsstrijd blijft.
3. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.
4. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 31 juli 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
beëindigt het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2008, en bepaalt dat de vader voortaan alleen is belast met het ouderlijk gezag over haar;
bepaalt dat de omgang tussen de minderjarige [de minderjarige] en de moeder onder regie van Stichting Jeugdbescherming Gelderland (regio noord, Apeldoorn) plaatsvindt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.W. Beversluis en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 28 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.