Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijk vorm opgemaakt proces-verbaal van 13 december 2019, genummerd PL0100-2019214125-1, opgemaakt door politie Noord-Nederland, doorgenummerd van 1 tot en met 317. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-07-2021, nr. 21-000821-20
ECLI:NL:GHARL:2021:7359
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
27-07-2021
- Zaaknummer
21-000821-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:7359, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑07‑2021; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2021-0659
Uitspraak 27‑07‑2021
Inhoudsindicatie
In eerste aanleg is verdachte veroordeeld voor een poging tot moord op zijn ex-vrouw tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren. Het hof veroordeelt verdachte (eveneens voor een poging tot moord) tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario wordt door het hof verworpen, evenals de verweren met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster en het gebruik van de verklaring van een getuige. Naast een gevangenisstraf wordt tevens een contactverbod opgelegd en een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr. Dit alles ter bescherming van de ex-vrouw en haar kinderen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000821-20
Uitspraak d.d.: 27 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 11 februari 2020 met parketnummer 18-730167-19 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
thans verblijvende in Den Haag PPC te 's-Gravenhage.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde poging tot moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan verdachte een contactverbod met aangeefster [benadeelde partij] en een locatieverbod voor de gemeente [gemeente] voor de duur van 5 jaren zal worden opgelegd. Het locatieverbod dient bij verlof of na invrijheidsstelling elektronisch te worden gecontroleerd. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat bij overtreding van het verbod 1 maand vervangende hechtenis dient te worden opgelegd, met een maximum van 6 maanden en dat de maatregelen dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoon heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze wordt teruggegeven aan verdachte. Verder heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van
€ 11.679,49 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. W.E.R. Geurts, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 11 februari 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vrijheidsbeperkende maatregelen van een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod voor de gemeente [gemeente] voor de duur van 5 jaren opgelegd en bevolen dat de maatregelen direct uitvoerbaar zijn. Daarbij heeft de rechtbank bevolen dat in geval van overtreding van de voornoemde verboden 2 weken vervangende hechtenis wordt opgelegd, met een maximum van 6 maanden. Het locatieverbod dient bij verlof of na invrijheidsstelling elektronisch te worden gecontroleerd. Verder heeft de rechtbank een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. De rechtbank heeft voorts beslist tot teruggave van de inbeslaggenomen Motorola-telefoon aan verdachte. De vordering van de benadeelde partij heeft de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 11.679,49, vermeerderd met wettelijke rente, en voor het overige deel afgewezen. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 13 augustus 2019, te [plaats1] , althans in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde partij] heeft opgewacht bij de door haar aan de [adres] geparkeerde auto en/of (vervolgens) -terwijl die [benadeelde partij] in genoemde auto zat- die [benadeelde partij] vele malen, althans meermalen, met een mes/schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig (steek)voorwerp, in het hoofd en/of het lichaam heeft gestoken/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 13 augustus 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij] vele malen, althans meermalen, met een mes/schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig (steek)voorwerp, in het hoofd en/of het lichaam heeft gestoken/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiairhij op of omstreeks 13 augustus 2019 te [plaats1] , althans in de gemeente [gemeente] , aan [benadeelde partij] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong/pneumothorax, heeft toegebracht door die [benadeelde partij] vele malen, althans meermalen, met een mes/schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig (steek)voorwerp, in de romp/het lichaam te prikken/steken;
meest subsidiairhij op of omstreeks 13 augustus 2019, te [plaats1] , althans in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] vele malen, althans meermalen, met een mes/schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig (steek)voorwerp, in het hoofd en/of het lichaam heeft gestoken/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde poging moord kan worden bewezen verklaard.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot moord. De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard dat hij naar [plaats1] is gereden omdat hij met zijn ex-vrouw wilde praten over de kinderen. Vervolgens heeft aangeefster een schroevendraaier gepakt en begon zij zichzelf te steken. Verdachte heeft willen voorkomen dat aangeefster zichzelf zou verwonden, waarop er een worsteling is ontstaan waarbij verdachte aangeefster per ongeluk in de rug heeft gestoken en hij aangeefster heeft gestompt en geslagen. De verklaring van aangeefster dat verdachte haar heeft aangevallen is onbetrouwbaar, nu aangeefster bij de politie, de rechtbank en de raadsheer-commissaris wisselende verklaringen heeft afgelegd. Ook uit de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming, die de raadsvrouw heeft overgelegd, volgt dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn.
Tevens heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige] van het bewijs moet worden uitgesloten nu hetgeen hij verklaard heeft even goed kan passen bij de verklaring van verdachte als bij de verklaring van aangeefster.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat er sprake was van een vooropgezet plan bij verdachte om aangeefster van het leven te beroven, nu hij naar de werkplek van aangeefster is gereden om met haar over de kinderen te praten. Tevens waren de uitlatingen die hij jegens de gezinsvoogdes hierover heeft gedaan, slechts woorden die hij uit frustratie heeft gezegd. Wat betreft het opzet merkt de raadsvrouw op dat aangeefster niet consistent heeft verklaard omtrent het feit dat verdachte zou hebben gezegd ‘ik maak je dood’. Ook kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood, nu uit de letselrapportage niet blijkt dat sprake is van levensbedreigende verwondingen.
Oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.1.
Uit de verklaring die aangeefster net na het voorval tegenover verbalisanten aflegde, blijkt dat, nadat ze op 13 augustus 2019 in haar aan de [adres] te [plaats1] geparkeerde auto ging zitten, verdachte ineens naast haar auto stond en zij hem hoorde zeggen: ‘Ik maak je dood’ (in het Engels). Daarop begon verdachte gelijk op aangeefster in te steken. Aangeefster werd daarbij geraakt op haar hoofd, lichaam en handen. Aangeefster heeft schreeuwend verdachte geschopt en geslagen. Het lukte aangeefster niet om uit de auto te komen omdat verdachte haar vast had en gedeeltelijk op haar lag. Op een gegeven moment liet verdachte aangeefster ineens los, stapte hij uit de auto en liep hij weg. Vlak daarna stond er een man bij de auto van aangeefster, die de politie heeft gebeld.2.Uit de aangifte blijkt dat aangeefster aanvullend heeft verklaard dat op het moment dat verdachte op aangeefster begon in te steken, zij zag dat hij iets in zijn handen had, maar dat zij niet kon zien wat het was. Aangeefster zag en voelde dat verdachte haar op meerdere plaatsen op haar lichaam en hoofd raakte en voelde direct een hevige pijn.3.
Uit de verklaring die getuige [getuige] net na het voorval tegenover verbalisanten aflegde, blijkt dat, toen hij op 13 augustus 2019 op de [adres] te [plaats1] fietste, hij een vrouw luid hoorde gillen vanuit een geparkeerde auto. [getuige] zag dat er een worsteling in de auto gaande was, waarbij de vrouw rechts zat en een man deels over haar heen lag. Hij zag dat de vrouw geslagen of gestoken werd.4.De man sloeg met een gebalde vuist op de vrouw in; met de onderkant van de vuist naar beneden.5.[getuige] heeft vervolgens de man aangesproken dan wel heeft geschreeuwd dat de man moest stoppen. De man stopte uiteindelijk en is in een andere auto weggereden.6.[getuige] heeft voorts aanvullend bij de politie verklaard dat de man tekeer ging als een beest. Er was sprake van exceptioneel geweld. De man was met een hoge frequentie aan het inhakken op de persoon die onder hem lag.7.Blijkens de aanvullende verklaring van [getuige] bij de raadsheer-commissaris leek het alsof de man aan het hakken/timmeren was met zijn rechterarm, zo vaak ging hij met zijn arm op en neer.8.
Uit de letselverklaring van FMG-arts Beiboer blijkt onder meer dat aangeefster is gestoken achter haar oor en in haar hals.9.Tevens heeft zij als gevolg van een steek in haar zij/rug een klaplong opgelopen.10.Voorts heeft zij over het hele bovenlichaam grotere of kleinere verwondingen.11.Beiboer concludeert dat de bij aangeefster geconstateerde steekwonden lijken te zijn toegebracht door een niet-scherp kantig voorwerp, zoals een schroevendraaier.12.Daarnaast concludeert Beiboer dat er op beide onderarmen en handen van aangeefster afweerletsel zichtbaar is en dat aangeefster de steek-krasverwonding op de achterzijde van de rechterschouder niet zelf kan hebben toegebracht. Beiboer concludeert dat het extreem veel waarschijnlijk is dat het letsel is ontstaan doordat verdachte aangeefster met een voorwerp heeft gestoken dan dat het letsel is ontstaan door dat het slachtoffer zichzelf letsel heeft toegebracht.13.
Blijkens de verklaring van [naam1] , gezinsvoogdes bij Stichting Jeugdzorg, was verdachte boos over het feit dat zijn kinderen bij hun moeder [het hof begrijpt: aangeefster] woonden. Verdachte heeft tijdens een telefoongesprek met haar op 17 juli 2019 drie keer gezegd dat als er maar een klein probleem was, hij de moeder van zijn kinderen zou doden. Ook liet hij weten iedere dag in [plaats1] te zijn om de boel in de gaten te houden.14.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij op Facebook heeft opgezocht waar aangeefster woonde en werkte.15.Op 13 augustus 2019 is hij naar [plaats1] gereden om zijn ex-vrouw te ontmoeten. Hij had de plek reeds eerder uitgezocht. Toen hij zijn ex-vrouw in de auto zag zitten, is hij naar haar toegelopen. Verdachte heeft tevens verklaard dat de gebruikte schroevendraaier van gemiddelde grootte was.16.
Betrouwbaarheid en gebruik van de verklaringen
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de verklaring van [getuige] voor het bewijs kan worden gebruikt. [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte met een hoge frequentie ‘inhakte’ op aangeefster, die schreeuwend en huilend in een auto lag, en dat verdachte ‘als een beest tekeer ging’. [getuige] heeft voorts verklaard dat hij zag dat verdachte aangeefster daarbij met gebalde vuist sloeg; met de onderkant van de vuist naar beneden. Anders dan de verdediging stelt, passen die verklaringen van [getuige] niet bij de verklaring van verdachte dat aangeefster zichzelf verwondde en dat hij haar probeerde te redden.
Voorts heeft de raadsvrouw in haar pleitnota enkele inconsistenties in de verschillende verklaringen van aangeefster benoemd. Het hof is van oordeel dat deze verschillen niet tot gevolg hebben dat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar zouden zijn. De verklaringen die aangeefster zowel bij de politie als bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd, zijn in de kern consistent, terwijl de verschillen zich zeer wel laten verklaren door de emoties die gepaard zijn gegaan met de gebeurtenis die haar is overkomen. Bovendien wordt de verklaring van aangeefster op essentiële punten ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] en door het bij aangeefster aangetroffen letsel. Het feit dat aangeefster slechts eenmaal heeft verklaard dat verdachte heeft geroepen: ‘Ik maak je dood’, maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders. Het hof merkt daarbij nog op dat het niet inziet op welke wijze de inhoud van de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming die door de verdediging zijn overgelegd, afbreuk zou kunnen doen aan betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster omtrent hetgeen zich op 13 augustus 2019 heeft afgespeeld.
Het hof heeft bij het voorgaande tevens acht geslagen op de hiervoor weergegeven conclusies in de letselverklaring van FMG-arts Beiboer, omtrent het bij aangeefster aangetroffen afweerletsel op haar handen en armen en de conclusie dat het extreem veel waarschijnlijker is dat het letsel is ontstaan doordat verdachte aangeefster met een voorwerp heeft gestoken dan dat het letsel is ontstaan doordat aangeefster zichzelf letsel heeft toegebracht.
Gelet op het voorgaande, verwerpt het hof de door de raadsvrouw gevoerde verweren en acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario volstrekt niet aannemelijk geworden. Het hof overweegt daarbij nog dat verdachte op essentiële punten steeds wisselend heeft verklaard over hetgeen zich heeft afgespeeld op 13 augustus 2019. Zo valt op dat verdachte tijdens het verhoor bij de politie op 14 augustus 2019 en het eerste verhoor op 15 augustus 2019 heeft verklaard dat aangeefster hem sloeg toen hij haar aansprak, dat hij haar vervolgens tot bloedens toe sloeg, dat hij zich terugtrok toen hij bloed zag en dat hij ook bang was omdat hij dit zelf veroorzaakt had. Tijdens het tweede verhoor op 15 augustus 2019 komt verdachte, nadat hij is geconfronteerd met de verklaring aan aangeefster en nadat hem - volgens zijn eigen verklaring ter zitting van het hof - is meegedeeld dat de gebeurtenis niet op enig camerabeeld is vastgelegd, vervolgens met de verklaring dat aangeefster zichzelf verwondde met een schroevendraaier en dat hij op haar is gedoken om letsel te voorkomen. Ook deze inconsistenties in de verklaringen van verdachte doen afbreuk aan de aannemelijkheid van het door de verdediging geschetste alternatieve scenario.
Opzet van verdachte
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, toen hij op aangeefster, die in haar auto zat, afliep, een kantig/puntig voorwerp voorhanden heeft gehad waarmee hij aangeefster heeft aangevallen. Het hof leidt uit het rapport van Beiboer17.en de verklaring van verdachte af dat het voorwerp waarmee aangeefster gestoken is, een schroevendraaier betrof. Uit de verwondingen van aangeefster volgt dat verdachte met deze schroevendraaier meermalen krachtig in aangeefsters bovenlichaam heeft gestoken en dat verdachte daarnaast aangeefsters in haar oor en hals heeft gestoken. Verdachte deed dit met hakbewegingen en in een hoge frequentie. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het hoofd, de hals en het bovenlichaam vitale organen bevinden. Zo lopen in de hals en achter het oor belangrijke bloed- en zenuwbanen en liggen achter het oor de hersenen. Daarnaast bevinden zich in de bovenzijde van de ribbenkast onder meer het hart, de aorta en de longen. Voorgaand handelen kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de plaatsen en toedracht, in beginsel potentieel dodelijk letsel veroorzaken. Anders dan de raadsvrouw stelt, doet daaraan niet af dat aangeefster uiteindelijk geen dodelijk letsel heeft opgelopen.
Het hof heeft bij het vorenstaande tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder tegenover de gezinsvoogdes heeft verklaard dat hij aangeefster zou doden als de kinderen bij zijn ex-vrouw zouden blijven. Tevens heeft verdachte jegens aangeefster vlak voor het incident geroepen: ‘Ik maak je dood’. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte de intentie had om aangeefster van het leven te beroven.
Voorbedachte rade
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank waar de rechtbank (omtrent de voorbedachte rade) overweegt:
‘De rechtbank stelt voorop dat voor bewezenverklaring van ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen die voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
De gezinsvoogdes heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte tijdens een telefoongesprek met haar op 17 juli 2019 tot drie keer toe heeft gezegd dat hij de moeder van zijn kinderen zou doden als zijn kinderen bij hun moeder zouden blijven wonen. Verdachte zou iedere dag naar [plaats1] rijden om de moeder in de gaten te houden, zo heeft de gezinsvoogdes meegedeeld.
Blijkens verdachte verklaring heeft hij op Facebook opgezocht waar aangeefster woonde en werkte. Hij is daarna op 13 augustus 2019 vanuit [plaats2] naar [plaats1] gereden en heeft aangeefster opgewacht op een tevoren uitgezochte locatie. Toen hij aangeefster naar haar auto zag lopen, is hij direct op haar afgelopen. Hij heeft, toen zij in haar auto zat, direct de aanval ingezet en onder het roepen van ‘Ik maak je dood’ (in het Engels) aangeefster op meerdere plaatsen met een schroevendraaier in hoofd en lichaam gestoken.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte het vooropgezette plan had aangeefster van het leven te beroven. De rechtbank neemt als vaststaand aan dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap te geven. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat de primair ten laste gelegde poging tot moord bewezen kan worden verklaard.’
Hetgeen de raadsvrouw daaromtrent heeft aangevoerd, maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primairhij op 13 augustus 2019, te [plaats1] , in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde partij] heeft opgewacht bij de door haar aan de [adres] geparkeerde auto en vervolgens -terwijl die [benadeelde partij] in genoemde auto zat- die [benadeelde partij] vele malen, met een schroevendraaier, in het hoofd en het lichaam heeft gestoken/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren en, naast een contactverbod, tevens een locatieverbod voor de gemeente [gemeente] voor de duur van 5 jaren zal worden opgelegd.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht niet op te leggen, nu het dossier geen recent opgemaakt reclasseringsadvies bevat en het risico op recidive niet kan worden ingeschat. Voorts heeft de raadsvrouw, onder verwijzing naar de richtlijn poging doodslag van het Openbaar Ministerie en jurisprudentie met betrekking tot (poging tot) doodslag, verzocht de straf flink te matigen. Verder heeft de raadsvrouw verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met de Wet Straffen en Beschermen, waardoor de voorwaardelijke invrijheidsstelling, anders dan ten tijde van het wijzen van het vonnis, beperkt is tot maximaal 2 jaren.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt, grotendeels overeenkomstig de overwegingen van de rechtbank, hiertoe als volgt.
Gevangenisstraf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 13 augustus 2019 schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn ex-vrouw. Verdachte, die met zijn ex-vrouw verwikkeld was in een conflict over hun kinderen, heeft aangeefster op een parkeerplaats opgewacht. Toen zij in haar auto ging zitten en weg wilde rijden, heeft hij met een schroevendraaier meermalen ‘op haar ingehakt’, zoals een getuige het heeft verwoord. Verdachte heeft aangeefster daarbij in haar hals, achter haar oor en in haar zij geraakt, ten gevolge waarvan zij onder meer een klaplong heeft opgelopen. Dat dit in potentie dodelijke geweld niet tot de dood van aangeefster heeft geleid, is enkel en alleen te danken aan het verzet van het slachtoffer en de toevallige aanwezigheid van een omstander.
Het handelen van verdachte getuigt van een groot gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van een ander. Het opzettelijk willen doden van een ander is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, namelijk het recht op leven. Blijkens de slachtofferverklaring die ter terechtzitting in hoger beroep is voorgedragen, heeft het feit bij aangeefster grote onrust en gevoelens van onveiligheid teweeggebracht, hetgeen heeft geleid tot lichamelijke en psychische klachten. Het hof neemt het verdachte kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en blijft volharden in een ongeloofwaardig, en voor aangeefster grievend standpunt.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, komt dan ook uitsluitend een gevangenisstraf van lange duur als passende straf in aanmerking. Omdat er geen oriëntatiepunten voor de rechterlijke straftoemeting voor de bewezenverklaarde poging tot moord bestaan, betrekt het hof het brede spectrum aan strafmaatjurisprudentie op dit gebied bij zijn oordeel. Daarbij geldt dat het uitgangspunt voor strafoplegging bij een voltooide moord 15 tot 18 jaren gevangenisstraf is en bij een poging, daar één derde van afgetrokken dient te worden. Op grond van het bovenstaande acht het hof, alles afwegende oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden. Het gerechtshof zal die straf, een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest, opleggen uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding. Voor een matiging van de straf, zoals door de raadsvrouw is bepleit, ziet het hof geen enkele aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Uit het reclasseringsrapport d.d. 15 januari 2020 en de rapportage eer gerelateerd geweld d.d. 22 november 2019 blijkt dat verdachte en aangeefster al enkele jaren verwikkelend zijn in een conflict over de kinderen. Uit laatstgenoemde rapportage blijkt dat verdachte onder omstandigheden een eer gerelateerd motief kan hebben om zijn eer te herstellen, waarbij een uiterste vorm hiervan kan zijn dat hij het slachtoffer doodt. Het hof is van oordeel dat voornoemde bevindingen van de rapportage nog steeds opgeld doen, nu verdachte sinds de dag van het incident in voorarrest zit en geen nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Gelet op het voorgaande en het feit dat verdachte en aangeefster elkaar tot aan de dag van het incident al ruim 2 jaar niet hadden gezien en verdachte desalniettemin tot het bewezenverklaarde handelen is overgegaan, acht het hof het ter bescherming van de veiligheid van aangeefster noodzakelijk om verdachte een contactverbod met aangeefster op te leggen. Dit verbod geldt voor de duur van 5 jaren. Voor iedere keer dat verdachte dit verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis van de hierna bepaalde duur worden opgelegd. Anders dan het standpunt van de advocaat-generaal acht het hof een locatieverbod niet op zijn plaats, gelet op de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Het hof zal bepalen dat de maatregel ex artikel 38v dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens aangeefster.
Maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht
Gelet op de omstandigheid dat gedurende de detentie de duur van de op te leggen 38v-maatregel goeddeels zal zijn verstreken, en dat met een in het kader van een 38z opgelegde maatregel ook na ommekomst van die termijn dezelfde dan wel een vergelijkbare maatregel kan worden opgelegd en juist noodzaak lijkt te bestaan tot bescherming van de veiligheid van aangeefster nádat verdachte niet langer is gedetineerd, ziet het hof aanleiding om ook een maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het hof heeft bij de beoordeling acht geslagen op het feit dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord, een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, waarop in de wet een gevangenisstraf is gesteld van vier jaren of meer. Tevens is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen, gezien de impact van dit delict op aangeefster en haar kinderen. Verdachte heeft ontkend dat hij zich aan het bewezenverklaarde feit heeft schuldig gemaakt. Gelet daarop was het voor de reclassering niet mogelijk om het recidiverisico in te schatten. Bij een nieuw reclasseringsadvies zal dat niet anders zijn, nu verdachte ook nu nog volhardt in zijn ontkenning. Het hof zal daarom zelf een inschatting maken van het toekomstig recidiverisico. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verdachte en aangeefster al jaren verwikkeld zijn in een conflict over de kinderen, dat verdachte het niet kon verkroppen dat de kinderen bij aangeefster verbleven en dat niet is gebleken dat aan dit conflict een einde is gekomen. Ook neemt het hof in aanmerking dat verdachte aangeefster heeft dood gewenst en getracht zijn wens tot uitvoer te brengen en dat uit niets is gebleken dat verdachte nu anders denkt over aangeefster en over het verblijf van de kinderen bij aangeefster. Het hof heeft voorts acht geslagen op de Rapportage (mogelijk) eer gerelateerd geweld. Dat rapport houdt onder meer in dat het feit dat aangeefster telkens weer een relatie met een andere man had en het feit dat verdachte zijn kinderen helemaal niet meer kon zien, direct de mannelijke trots van verdachte aantast. Verdachte had onder deze omstandigheden in elk geval een eer-gerelateerd motief om te handelen met als doel het herstellen van de eer. Het is het hof niet duidelijk of eerherstel een motief was voor verdachte, nu hij geen enkel inzicht heeft gegeven in zijn beweegredenen. Dit maakt dat het hof niet anders kan dan ook de omstandigheid dat het eerherstel niet is voltooid en dus mogelijk nog leeft bij verdachte, bij de risicotaxatie in aanmerking te nemen. Alles afwegend is het hof van oordeel dat ook het toekomstig recidiverisico als hoog moet worden ingeschat. Het hof ziet daarom aanleiding om aan verdachte een maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht opleggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.679,49, bestaande uit € 1.679,49 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 11.679,49. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu verdachte van het tenlastegelegde vrijgesproken dient te worden. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij ten aanzien van de schadeposten huishoudelijke hulp, kapper, schoonmaak auto niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, met uitzondering van de reiskosten die door de moeder van de benadeelde partij zijn gemaakt. Met betrekking tot die reiskosten kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Het hof ziet in de betwisting van de overige gevorderde materiële kostenposten door de raadsvrouw onvoldoende aanleiding om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren of de vordering af te wijzen. Nu het hof deze kosten niet onredelijk voorkomen, is verdachte derhalve tot vergoeding gehouden zodat de vordering, voor wat betreft de materiële schade, tot een bedrag van € 1.529,49 zal worden toegewezen.
Wat betreft de gevorderde immateriële kosten is het hof van oordeel dat deze dienen te worden gematigd tot een bedrag van € 10.000,-. Het hof acht dit bedrag billijk. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van de kosten verwezen naar rechterlijke uitspraken, maar die sluiten niet aan bij de feiten in deze zaak. Het hof zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde € 5.000,- niet-ontvankelijk verklaren.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Beslag
Uit het dossier blijkt dat onder verdachte een Motorola-telefoon in beslag is genomen. Het hof zal bepalen dat het in beslag genomen goed moet worden teruggegeven aan verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij] , geboren [geboortedatum] 1985.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Bepaalt dat uit hoofde van deze maatregel in totaal ten hoogste zes maanden vervangende hechtenis kan worden toegepast.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een mobiele telefoon (merk Motorola, kleur zwart).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 11.529,49 (elfduizend vijfhonderdnegenentwintig euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 1.529,49 (duizend vijfhonderdnegenentwintig euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 11.529,49 (elfduizend vijfhonderdnegenentwintig euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 1.529,49 (duizend vijfhonderdnegenentwintig euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 92 (tweeënnegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 augustus 2019.
Aldus gewezen door
mr. A. Meester, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 27 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑07‑2021
P. 75.
P. 78.
P. 93.
P. 95.
P. 93.
P. 94.
Proces-verbaal van verhoor getuige - [getuige] d.d. 6 november 2020, p. 2.
Geneeskundige verklaring - FMG-arts M. Beiboer - d.d. 15 augustus 2019, p. 1, 5 en 7.
Schriftelijk bescheid: brief - [naam2] d.d. 13 augustus 2019.
Geneeskundige verklaring - FMG-arts M. Beiboer d.d. 15 augustus 2019, p. 2-4 en 8-22.
Geneeskundige verklaring - FMG-arts M. Beiboer d.d. 15 augustus 2019, p. 23.
Geneeskundige verklaring - FMG-arts M. Beiboer d.d. 15 augustus 2019, p. 24-25.
P. 110-111
P. 55.
Verklaring van verdachte ter zitting in eerste aanleg d.d. 28 januari 2020.
Geneeskundige verklaring - FMG-arts M. Beiboer d.d. 15 augustus 2019, p. 23.