Hof 's-Hertogenbosch, 28-11-2002, nr. 98/05596
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF3680, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
28-11-2002
- Zaaknummer
98/05596
- LJN
AF3680
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2002:AF3680, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 28‑11‑2002; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AQ0526
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2005:AQ0526
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BD3139, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
NTFR 2003/341
Uitspraak 28‑11‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
BELASTINGKAMER
Nr. 98/05596
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid douane P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur)op het bezwaarschrift betreffende het bedrag aan accijns dat door hem op de aangifte met nummer 1 is voldaan.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Op de vorenvermelde aangifte is een bedrag van fl. 1997,= aan accijns voldaan. De Inspecteur heeft vervolgens op 5 december 1997 een uitnodiging tot betaling aan belanghebbende uitgereikt.
1.2.
Belanghebbende heeft tijdig en op regelmatige wijze een bezwaarschrift ingediend. De Inspecteur heeft op 16 juni 1999 bij één geschrift uitspraak gedaan op dit bezwaarschrift alsmede op twee op diezelfde dag gedagtekende, tegen twee dagaangiften inzake accijns gerichte bezwaarschriften en heeft daarbij de bezwaarschriften afgewezen. Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend.
1.3.
Bij beschikking van de Voorzitter van de Belastingkamer van 19 september 2000 heeft deze de bestreden uitspraak vernietigd en als zijn oordeel te kennen gegeven dat de Inspecteur alsnog op de drie bezwaarschriften zal hebben te beslissen bij drie afzonderlijke uitspraken. Tegen deze uitspraak zijn belanghebbende alsmede de Inspecteur tijdig en op regelmatige wijze in verzet gekomen.
1.4.
Op 4 maart 2002 heeft de mondelinge behandeling van het verzet plaatsgevonden ter zitting van het Hof te 's-Hertogenbosch. Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.
1.5.
Bij uitspraak van 26 maart 2002 heeft het Hof het verzet gegrond verklaard heeft hij - conform de ter zitting van 4 maart 2002 tussen partijen gemaakte afspraak - de bestreden uitspraak aangemerkt als uitspraak op het bezwaarschrift betreffende het bedrag aan accijns dat door belanghebbende op de dagaangifte accijns met nummer 1 is voldaan. Voorts heeft het Hof bij die uitspraak overwogen:
"Het Hof zal het ter zitting door belanghebbende ingediende verzoek om te reageren op het vertoogschrift van de Inspecteur inwilligen door belanghebbende in de gelegenheid te stellen om binnen de door hem ter zitting voorgestelde termijn van vier weken na dagtekening van de onderhavige uitspraak een stuk in te dienen, te vergelijken met een conclusie van repliek, waarop de Inspecteur eveneens binnen vier weken na datum van verzending aan hem van dat stuk van belanghebbende, als ware het een conclusie van dupliek, schriftelijk zijn reactie zal mogen geven.".
1.6.
Belanghebbende heeft daarop op 29 maart 2002 een als conclusie van repliek aangeduid stuk bij het Hof ingediend met negen, als bijlage 10 tot en met bijlage 18 aangeduide, bijlagen. De Inspecteur heeft hierop gereageerd bij een als conclusie van dupliek aangeduide brief van 25 april 2002 met één bijlage welke op 29 april 2002 ter griffie is ingekomen.
1.7.
Bij brieven van respectievelijk 18 juni 2002 en 19 juni 2002 hebben belanghebbende respectievelijk de Inspecteur het Hof desgevraagd bericht in te stemmen met het achterwege blijven van een nadere mondelinge behandeling van de zaak.
1.8.
Het Hof rekent alle genoemde stukken tot de stukken van het geding.
2. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde tijdens de zitting van 4 maart 2002 stelt het Hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast:
2.1.
Belanghebbende is deelnemer van een groep particulieren die zich Wijnliefhebbers noemt (hierna: de W).
2.2.
Eens per jaar brengt belanghebbende in zijn hoedanigheid van deelnemer van de W ten behoeve van zichzelf en van de overige leden van de W wijnen vanuit Frankrijk naar Nederland over (hierna ook: de wijnen). Deze wijnen zijn in Frankrijk tot verbruik uitgeslagen en in Frankrijk is over deze wijnen accijns voldaan.
2.3.
Een Nederlands transportbedrijf haalt in opdracht van belanghebbende de wijnen op in Frankrijk en levert deze af bij belanghebbende thuis, alwaar belanghebbende ze enkele dagen opslaat in zijn garagebox. Daarvandaan worden de wijnen binnen enkele dagen na bedoelde aflevering verdeeld over de deelnemers aan de W.
2.4.
Van de opgeslagen wijnen wordt per deelnemer van de W nooit meer dan 90 liter wijn afgeleverd, waarvan niet meer dan 60 liter mousserende wijn.
2.5.
De distributie van de wijnen over de deelnemers van de W als bedoeld in 2.3 geschiedt naar rato van de hoeveelheid wijn. Zij elk hebben aangegeven af te nemen. Ook de kosten van het transport van de in Frankrijk gekochte wijn wordt naar rato van hun afname door de deelnemers van de W betaald.
2.6.
Op 7 oktober 1997 heeft belanghebbende een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een vergunning voor een zogeheten niet-geregistreerd bedrijf voor de ontvangst van wijn uit Frankrijk. Op 8 oktober 1997 is de gevraagde vergunning, onder nummer 2, aan belanghebbende verleend.
2.7.
Op 2 december 1997 heeft belanghebbende de in geding zijnde (dag)aangifte accijns gedaan. Deze aangifte had betrekking op 13,68 hl rode en witte wijn en 1,44 hl mousserende wijn.
3. Het geschil, alsmede de standpunten en conclusies van partijen
3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of terecht accijns van belanghebbende is geheven. Het geschil spitst zich daarbij toe op de beantwoording van de volgende vragen:
- I.
Had belanghebbende ten tijde van de opslag van de partij wijn waarop de aangifte betrekking heeft de wijn voor andere doeleinden dan voor persoonlijk verbruik voorhanden, als bedoeld in artikel 2c, lid 2, van de Wet op de accijns (hierna: de Wet)?
Indien het antwoord op vraag I bevestigend luidt, is voorts in geschil het antwoord op de volgende vragen:
Ia. Heeft belanghebbende aan de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 13 april 1999, nr. VB98-1763, waarvan een kopie tot de stukken behoort, het in rechte te beschermen vertrouwen kunnen ontlenen dat de Inspecteur niet op de voet van artikel 2c van de Wet zou naheffen;
Ib. Leidt de heffing van accijns op de voet van artikel 2c, lid 2, van de Wet tot ongeoorloofde discriminatie als bedoeld in artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR)?
Indien het antwoord op vraag I, en/of Ia en/of Ib ontkennend luidt, is nog in geschil het antwoord op de volgende vraag:
- II.
Had belanghebbende ten tijde van de opslag van de partij wijn waarop de aangifte betrekking heeft de wijn op de voet van artikel 2f van de Wet voorhanden?
Belanghebbende beantwoordt alle genoemde vragen ontkennend; de Inspecteur daarentegen is van mening dat alle vragen bevestigend moeten worden beantwoord.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Tijdens de zitting van 4 maart 2002 hebben zij daaraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.
3.2.1.
Belanghebbende
De W is een informele groep. Er is geen inschrijving bij de Kamer van Koophandel.
De specificatie van de bestellingen van de individuele leden van de groep wordt door hem bijgehouden.
De bestelling van de wijn in Frankrijk geschiedt niet op naam van de individuele deelnemers maar van de groep. De wijnboer bij wie de wijn wordt ingekocht, is er dus niet van op de hoogte wie welke wijn en in welke hoeveelheid aankoopt.
De individuele leden van de groep nemen geen van allen voor meer dan 90 liter wijn af.
3.2.2.
De Inspecteur
In Frankrijk is accijns over de wijn voldaan. Die accijns kan in Frankrijk worden teruggevraagd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en, naar het Hof begrijpt, tot teruggaaf van het door hem op aangifte afgedragen bedrag van fl. 1.997,= aan accijns.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
- vooraf en ambtshalve
4.1.
Belanghebbende heeft op de voet van artikel 53 van de Wet het in geschil zijnde bedrag aan accijns op aangifte voldaan en heeft vervolgens tijdig bezwaar gemaakt tegen dit bedrag. Met dagtekening 5 december 1997 heeft de Inspecteur vervolgens aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling tot een bedrag van fl. 1.997,= uitgereikt. Nu de partij wijn afkomstig is uit Frankrijk en er mitsdien geen sprake is van invoer, is er - nog afgezien van de omstandigheid dat de accijns op aangifte is betaald - op de voet van de artikelen 22a en verder van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen (tekst 1997) geen ruimte voor (na)heffing van de accijns bij wijze van uitnodiging tot betaling. De uitnodiging tot betaling is mitsdien ten onrechte uitgereikt.
- ten aanzien van de toepassing van artikel 2c, van de Wet
4.2.
Op grond van artikel 2c, lid 1, van de Wet wordt geen accijns verschuldigd ter zake van het door een natuurlijke persoon, anders dan als ondernemer, voor eigen verbruik brengen van een accijnsgoed vanuit een andere lidstaat naar Nederland. Artikel 2c, lid 2, van de Wet bepaalt dat als uitslag wordt aangemerkt het door een natuurlijk persoon voor andere doeleinden dan voor persoonlijk verbruik voorhanden hebben van een accijnsgoed dat in een andere lidstaat is uitgeslagen dan wel ingevoerd en waarvan in Nederland de accijns niet is geheven.
4.3.
De onder 4.2 aangehaald wettelijke bepalingen vormen de omzetting in nationaal recht van de artikelen 8 en 9 van de Richtlijn van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, 92/12/EEG (hierna: de Richtlijn) en dienen derhalve conform deze richtlijnbepalingen te worden uitgelegd.
4.4.
In dit verband roept het Hof in herinnering dat het uitgangspunt van de Richtlijn - als neergelegd in artikel 6 daarvan - is, dat de heffing van accijns plaatsvindt in de lidstaat waar de uitslag plaatsvindt. Artikel 8 van de Richtlijn, waarin is bepaald dat de accijns voor door particulieren voor eigen behoefte verkregen en door hen zelf vervoerde producten, volgens het voor de interne markt geldende beginsel in de lidstaat van verkrijging moet worden geheven, vormt een bevestiging van dat uitgangspunt. In zijn arrest van 2 april 1998, nr. C-296/95 (Man in Black; Jur. EG 1998 blz. I-01605) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen overwogen dat de omstandigheid dat de accijns op grond van artikel 6 verschuldigd wordt in de lidstaat waar de uitslag tot verbruik plaatsvindt, niet uitsluit dat de accijns krachtens de artikelen 7, 9 of 10 vervolgens in een andere lidstaat wordt geheven, waarbij de eventueel in de eerste lidstaat betaalde accijns kan worden teruggegeven (rechtsoverweging 42 van bedoeld arrest). Aan deze overweging ontleent het Hof zijn oordeel dat eerst aan heffing in de lidstaat van bestemming/aankomst van de goederen wordt toegekomen indien zich één van de gevallen voordoet als omschreven in de artikelen 7, 9 of 10. Dat brengt met zich dat het enkele niet voldoen aan de in artikel 8 van de Richtlijn genoemde criteria nog niet betekent dat heffing in de lidstaat van bestemming/aankomst van de goederen dient plaats te vinden. Daarvoor is vereist dat zich een situatie als bedoeld in de artikelen 7, 9 of 10 voordoet.
4.5.
In artikel 9 van de richtlijn is -evenals in artikel 7 daarvan- bepaald dat de accijns, onverminderd de artikelen 6, 7 en 8, verschuldigd wordt wanneer de in een lidstaat tot verbruik uitgeslagen producten in een andere lidstaat voor commerciële doeleinden voorhanden worden gehouden. De accijns is dan -kort gezegd- verschuldigd in de lidstaat waar de producten voorhanden worden gehouden.
4.6.
Niet is in geschil dat belanghebbende de in geding zijnde zending wijn niet voor commerciële doeleinden voorhanden had Gelet op hetgeen onder 4.3 tot en met 4.5 hiervóór is overwogen vloeit hieruit voort dat belanghebbende die partij niet voor andere doeleinden dan persoonlijk gebruik voorhanden had. Het Hof neemt daarbij in aanmerking de feiten als onder 2.3 en 2.4 weergegeven alsmede de verklaringen van belanghebbende ter zitting en zoals verwoord in zijn als conclusie van repliek aangeduide brief van 27 maart 2002, aan welke verklaringen het Hof geen reden heeft te twijfelen
- -
dat alle door de deelnemers van de W gekochte wijn voor eigen gebruik is,
- -
dat belanghebbende -als in 2.3 weergegeven- de contacten met de transporteur heeft en met deze een vervoersovereenkomst sluit, doch dat iedere deelnemer van de W naar rato van ieders afname in de vervoerskosten bijdraagt.
Aan 's Hofs oordeel doet niet af dat belanghebbende, als vermeld onder 2.6 een vergunning voor een niet-geregistreerd bedrijf heeft gevraagd en gekregen.
4.7.
Gelet op het onder 4.2 tot en met 4.5 overwogene dient de onder 3.1 als I geformuleerde vraag ontkennend te worden beantwoord. De vragen Ia en Ib behoeven mitsdien niet te worden behandeld.
- -
ten aanzien van de toepassing van artikel 2f van de Wet
4.8.
Nu, zoals onder 4.7 overwogen, in casu in Nederland geen accijns verschuldigd is, is geen ruimte voor toepassing van artikel 2f van de Wet. Ook de in 3.1 onder II geformuleerde vraag moet mitsdien ontkennend worden beantwoord.
4.9.
Uit al het vorenoverwogene vloeit voort dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is. Voor dat geval is niet in geschil dat aan belanghebbende een teruggaaf van fl. 1.997,= (€ 906,20) aan accijns dient te worden verleend.
5. Proceskosten en griffierecht
In de omstandigheid dat het beroep gegrond is, vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten van het geding. Het Hof stelt deze kosten met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten fiscale procedures op € 240,28
Nu het beroep van belanghebbende gegrond is, dient de Inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, aan belanghebbende het door hem voor deze zaak gestorte griffierecht ad fl. 80,= (€ 36,30) te vergoeden.
6. Beslissing
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, alsmede de uitnodiging tot betaling en verleent belanghebbende een teruggaaf van € 906,20 (fl. 1.997,=) aan accijns;
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 240,28 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; en
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 36,30 (fl. 80,=) vergoedt.
Aldus vastgesteld op 28 november 2002 door M.E. van Hilten, lid van voormelde Kamer en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 28 november 2002
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
- 2.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
- 3.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
de dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.