HR, 15-01-2016, nr. 15/00460
15/00460
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-01-2016
- Zaaknummer
15/00460
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:43, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑01‑2016; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑01‑2016
- Vindplaatsen
V-N 2016/5.7 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2016/95 met annotatie van W.G. van den Ban
FED 2016/34 met annotatie van E. THOMAS
NLF 2017/0294 met annotatie van
Uitspraak 15‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Vergoeding griffierecht en proceskosten als partijen in beroep een compromis sluiten
Partij(en)
15 januari 2016
nr. 15/00460
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 december 2014, nrs. 13/00905 en 13/00906, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. AWB 12/7103 en AWB 12/7104) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Roosendaal voor het jaar 2012 betreffende de onroerende zaken [a-straat 1] en [a-straat 1] (winkel) te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van de klacht
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Tijdens de beroepsprocedure hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoogte van de WOZ-waarden van de onroerende zaken [a-straat 1] en [a-straat 1] (winkel) alsmede over de teruggaaf van griffierecht en over het bedrag van de voor het instellen van beroep te vergoeden proceskosten tot een bedrag van € 436.
2.1.2.
Na ontvangst van de daartoe strekkende, door de heffingsambtenaar opgestelde, tekst voor een vaststellingsovereenkomst heeft belanghebbende de heffingsambtenaar laten weten dat hij daarmee niet volledig akkoord ging, en dat hij het beroepschrift zou intrekken na bijschrijving van het betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 en de overeengekomen proceskosten ten bedrage van € 436 op de derdenrekening van zijn gemachtigde.
2.1.3.
De heffingsambtenaar liet belanghebbende weten akkoord te gaan met de vergoeding van de proceskosten ten bedrage van € 436 zodra hij bericht zou hebben ontvangen van de Rechtbank dat het beroep door belanghebbende was ingetrokken.
2.1.4.
Belanghebbende persisteerde dat hij het beroep zou intrekken na de bijschrijving van het betaalde griffierecht en de overeengekomen proceskosten. De heffingsambtenaar antwoordde dat hij bij zijn standpunt bleef.
2.2.1.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Belanghebbende kon volgens de Rechtbank niet in een gunstiger positie komen te verkeren, aangezien de Rechtbank geen reden had om aan de toezegging van de heffingsambtenaar te twijfelen.
2.2.2.
Omdat de toegezegde bedragen nog niet waren ontvangen heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Nadat hoger beroep was ingesteld is het toegezegde bedrag van in totaal € 478 aan belanghebbende betaald.
Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard.
2.3.1.
Het tegen ’s Hofs uitspraak gerichte middel betoogt dat de Rechtbank een misslag heeft begaan door de door belanghebbende gevraagde proceskostenveroordeling niet in haar dictum op te nemen. Het Hof heeft die misslag ten onrechte niet gecorrigeerd, aldus het middel.
2.3.2.
Uit hetgeen hiervoor in 2.1 is vermeld volgt dat de heffingsambtenaar tijdens de beroepsprocedure geheel aan belanghebbendes klachten is tegemoetgekomen, zodat het beroep niet meer tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kon leiden. De Rechtbank heeft het beroep daarom wegens het ontbreken van een belang terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Wel behoorde de Rechtbank in dat geval vergoeding van griffierecht te gelasten en diende zij de heffingsambtenaar in de proceskosten te veroordelen (zie HR 3 december 2010, nr. 09/04397, ECLI:NL:HR:2010:BO5988, BNB 2011/69).
De Rechtbank heeft die beslissingen ten aanzien van de proceskosten en het griffierecht ten onrechte niet in haar dictum opgenomen. Het Hof heeft het beroep tegen het ontbreken van die beslissingen dan ook ten onrechte ongegrond verklaard.
Aan het vorenstaande doet niet af dat de Rechtbank in haar overwegingen heeft opgenomen dat omtrent de hoogte van de te vergoeden proceskosten tussen partijen geen verschil van mening bestond en dat zij niet eraan twijfelde dat de heffingsambtenaar zijn toezegging gestand zou doen.
Het middel slaagt in zoverre en behoeft voor het overige geen behandeling.
2.3.3.
Gelet op hetgeen onder 2.3.2 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3. Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, in de kosten van het geding voor het Hof en in de kosten van het geding voor de Rechtbank.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover daarbij beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht achterwege zijn gebleven,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 123, en gelast dat de heffingsambtenaar van de gemeente Roosendaal aan belanghebbende vergoedt het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 118 en het bij de Rechtbank betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor de Rechtbank ten bedrage van € 42,
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 496 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de heffingsambtenaar van de gemeente Roosendaal in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 496 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in de kosten van het geding voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 436 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2016.
Beroepschrift 15‑01‑2016
Geachte Mevrouw, Mijnheer,
In bovenvermelde aangelegenheid leg ik u onderstaand de bezwaren voor tegen de in cassatie bestreden uitspraak van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch d.d. onbekend:
Allereerst kan worden vastgesteld, dat in de bestreden uitspraak van het Gerechtshof niet vermeld staat op welke datum deze in het openbaar is uitgesproken.
Dit kan betekenen dat de uitspraak niet in het openbaar is uitgesproken, hetgeen een cruciaal gebrek is. Voorts heeft het Gerechtshof ten onrechte de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
Cliënt was door de Rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, evenwel ten onrechte.
Cliënt had er immers nog recht en belang bij, dat door de Rechtbank werd vastgesteld, dat de wederpartij de proceskosten diende te betalen.
In navolging van de Rechtbank stelt het Gerechtshof zich op het standpunt, dat cliënt middels een proceskostenveroordeling niet in een gunstiger positie zou kunnen komen te verkeren.
Daarbij heeft het Gerechtshof in navolging van de Rechtbank over het hoofd gezien, dat zonder proceskostenveroordeling cliënt geen stuk had, waarmee een eventuele gerechtelijke incasso zou kunnen worden opgestart ter inning van de proceskosten.
Er was weliswaar een toezegging gedaan tot betaling van de proceskosten, maar uit de processtukken blijkt, dat die toezegging pas gestand werd gedaan, nadat de termijn van beroep tegen de beslissing van de Rechtbank verstreken was.
Indien zou worden uitgegaan van de zienswijze van de Rechtbank en het Gerechtshof, zou, indien niet betaald was, door cliënt een aparte procedure moeten worden opgestart ter verkrijging van een executoriale titel terzake de proceskosten.
Het had meer voor de hand gelegen en zou ook bestuursrechtelijk en belastingrechtelijk correct zijn geweest, indien de door cliënt gevraagde proceskostenveroordeling uitgesproken was.
Ten onrechte heeft het Gerechtshof deze misslag niet gecorrigeerd.
Met inachtneming van het vorenstaande verzoek ik u namens cliënt aan uw Hoge Raad te vragen de bestreden beslissingen van de Rechtbank en het Gerechtshof te vernietigen, met iedere verdere beslissing, als hij in goede justitie zal vermenen te behoren.
Vertrouwend op uw medewerking.