Zie Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NLHR:2018:1810
Hof Arnhem-Leeuwarden, 13-10-2020, nr. 200.207.676
ECLI:NL:GHARL:2020:8253
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
13-10-2020
- Zaaknummer
200.207.676
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:8253, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 13‑10‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:280, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHARL:2019:10173, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 26‑11‑2019; (Hoger beroep)
Herstelde arrest: ECLI:NL:GHARL:2018:5170
ECLI:NL:GHARL:2018:5170, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 05‑06‑2018; (Hoger beroep)
Arrest: ECLI:NL:GHARL:2019:10173
- Vindplaatsen
TvAR 2021/8052, UDH:TvAR/16689 met annotatie van J.W.A. Rheinfeld
Uitspraak 13‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Vervolg op:ECLI:NL:GHARL:2018:5170 en ECLI:NL:GHARL:2019:10173 7:370 BW. Onderhoudsverplichting. Na terme de grace zijn de resterende tekortkomingen van onvoldoende gewicht om de pachtovereenkomst te ontbinden.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.207.676
(zaaknummer rechtbank Zeeland-West-Brabant 4537277)
arrest van de pachtkamer van 13 oktober 2020
in de zaak van
[pachter] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [pachter] ,
advocaat: mr. A. van Weverwijk,
tegen:
[verpachter] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [verpachter] ,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest 26 november 2019 hier over.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van descente en comparitie ter plaatse van 4 juni 2020.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald. Wegens ziekte en vakanties heeft het wijzen van arrest vertraging opgelopen.
2. De verdere beoordeling van het hoger beroep
2.1
In het tussenarrest van 26 november 2019 heeft het hof beslist dat beide partijen werkzaamheden moesten verrichten. Het hof heeft daarbij verwezen naar een kaartje met de aangegeven percelen A-E4 en een overzicht van de werkzaamheden in kleurcodes. De terme de grâce voor [pachter] heeft het hof op 1 juni 2020 bepaald. Op 4 juni 2020 heeft de raadsheer-commissaris met twee deskundige leden de percelen opnieuw bezocht. Hieronder volgen de bevindingen.
- -
ZandwegenHet hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat [pachter] jaarlijks na de maisoogst, als het weer het toelaat, vóór 1 december en anders voor de zomer van het volgende seizoen, de zandweg weer netjes moet repareren/rechtleggen. Voor zover [verpachter] door het jaar heen de zandwegen hersteld wenst te hebben, zal hij dat in eigen beheer of door een andere pachter moeten laten doen.Anders dan [verpachter] tijdens het bezoek op 4 juni 2020 meende, is het dus niet de verantwoordelijkheid van [pachter] om de zandwegen voortdurend recht te leggen of te zorgen voor een voldoende afwatering.heeft na de maisoogst in november 2019 de zandwegen laten herstellen. Geconstateerd is dat de zandwegen grotendeels vlak zijn. Alleen de zandweg vanaf de kruising richting perceel B is niet hersteld. Inmiddels zijn op enkele plekken kuilen ontstaan, ook door boswerkzaamheden van [verpachter] . [verpachter] heeft verder zelf zijgeulen aangebracht voor de afwatering.Behalve het stuk richting perceel B heeft [pachter] volgens het hof voldaan aan zijn verplichting.
- -
Vergroting pachtareaal op toegangspadHet hof oordeelde dat [pachter] het pad had meegeploegd. [pachter] diende het pad daar te herstellen.heeft het pad echter laten inzaaien met mais en later gras ingezaaid. Dit was blijkbaar nadat hij tot de ontdekking was gekomen dat het pad weer was meegenomen bij het zaaien. Op dit onderdeel heeft [pachter] onvoldoende toezicht gehouden op de loonwerker of deze onvoldoende instructies gegeven. Bij de bezichtiging waren er jonge maisplantjes en opkomend gras te zien.
- -
Overhangende takkenDe overhangende takken die met donkergroene lijnen op het overzicht waren aangegeven, moest [verpachter] opsnoeien tot ongeveer 5 meter hoogte zodat [pachter] /de loonwerker er onderdoor kon. [verpachter] heeft dat grotendeels gedaan, behalve op perceel A. Daarom kan [pachter] geen verwijt gemaakt worden dat hij daar de sloot niet heeft uitgediept.
- -
Sloten en greppels.Met lichtblauw was aangegeven welke sloten moesten worden schoongemaakt en zo nodig uitgediept. [pachter] is verantwoordelijk voor de helft van de sloten die grenzen aan het gepachte perceel, de andere helft is de verantwoordelijkheid van [verpachter] /andere gebruikers.De sloten hebben partijen op perceel A, B en C schoongemaakt en uitgediept. Op perceel E is dat anders: [pachter] voert aan dat er bomen in de weg staan zodat hij de greppel heeft uitgegraven voor zover dat tussen de bomen kon. [verpachter] vindt dat [pachter] de sloot meer op het pachtperceel had moeten leggen waar geen bomen staan. De bomen staan er volgens hem al 30 jaar.Ofschoon [pachter] de geul niet helemaal heeft schoongemaakt/uitgediept, is niet duidelijk wat voorheen de ligging en diepte was. Het hof kan in zoverre niet vaststellen dat [pachter] (volstrekt) onvoldoende heeft gedaan.
2.2
Het komt erop neer dat [pachter] op een paar onderdelen niet volledig aan de opdracht van het hof heeft voldaan, maar grotendeels wel. Voor een deel is sprake van overmacht (perceel A, waar [verpachter] de bomen niet heeft gesnoeid), voor een deel heeft [pachter] geen goede instructies gegeven en/of te weinig controle uitgevoerd over de werkzaamheden van degenen die de zandpaden hebben bewerkt en de mais gezaaid. Of de werkzaamheden aan de geul op perceel E voldoende zijn, is twijfelachtig.
2.3
Voor de stelling van [verpachter] dat [pachter] is tekortgeschoten in de onderhoudsverplichting betekent een en ander het volgende. [pachter] is tekortgeschoten in het onderhoud en hem is een terme de grâce verleend. Daarbij is ook de verpachter opgedragen werkzaamheden te verrichten. Nu heeft [pachter] grotendeels voldaan aan zijn onderhoudsverplichtingen. De resterende tekortkomingen in de onderhoudsverplichting zijn onvoldoende om de ontbinding van de pachtovereenkomst te rechtvaardigen.
2.4
Het hof waarschuwt [pachter] wel om voor de toekomst tekortkomingen te vermijden. Hij loopt het risico dat wanneer hij tekortschiet en [verpachter] opnieuw ontbinding vordert, de eerdere tekortkomingen (waarschijnlijk) meewegen bij de beoordeling van de nieuwe tekortkoming(en). Er komt dan een moment dat van [verpachter] niet meer gevergd kan worden dat hij met een tekortschietende wederpartij als contractspartner verder moet.1.
2.5
Het hof komt tot een afronding. De gestelde tekortkomingen die volgens [verpachter] tot de ontbinding van de pachtovereenkomst moesten leiden, zijn in hoger beroep niet komen vast te staan of van onvoldoende gewicht gebleken om de ontbinding te rechtvaardigen. Het hof zal de vorderingen in conventie dan ook alsnog afwijzen. Dit betekent dat [pachter] de grond blijft pachten.
2.6
In reconventie heeft [pachter] in hoger beroep zijn eis vermeerderd. Over de eikenbomen en de pachtvermindering in dat verband hebben partijen overeenstemming bereikt. De schadevergoeding vanwege stalkinggedrag heeft het hof al in een tussenarrest besproken en afgewezen. Dan resteert de vordering onder 1) om [verpachter] te veroordelen om overhangende takken te verwijderen. Op perceel A had [verpachter] dat tijdens de laatste comparitie ter plaatse nog niet gedaan. Hij heeft toen toegezegd om dat spoedig alsnog te gaan doen. Er is geen aanleiding voor het hof om daaraan te twijfelen. Daarom zal het hof die vordering niet toewijzen omdat [pachter] daar geen belang bij heeft.
Slotsom
2.7
Het principaal hoger beroep slaagt en het hof zal de vonnissen van 24 juni 2016 en 25 november 2016 in conventie vernietigen en alsnog de vorderingen van [verpachter] afwijzen. De vonnissen in reconventie blijven in stand. Het incidenteel hoger beroep faalt. Omdat dit hoger beroep ook als verweer in het principaal hoger beroep had kunnen worden ingebracht, volgt hierin volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad2.geen kostenveroordeling.
2.8
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [verpachter] in de kosten van de conventie in eerste aanleg en het principaal hoger beroep veroordelen. De kosten van de eerste aanleg in conventie stelt het hof vast op € 500 (2,5 punten x tarief€ 200). De kosten van het principaal hoger beroep stelt het hof vast op € 98,51 aan explootkosten, € 313 aan griffierecht en op € 3.222 aan salaris advocaat (3 punten (maximum) x tarief II).
3. De beslissing
Het hof, recht doende
in het principaal hoger beroep:
vernietigt de vonnissen van de pachtkamer te Middelburg (rechtbank Zeeland-West-Brabant) van 24 juni 2016 en 25 november 2016 voor zover in conventie gewezen en doet opnieuw recht in conventie:
wijst de vorderingen van [verpachter] alsnog af;
veroordeelt [verpachter] in de kosten van de eerste aanleg in conventie, tot aan de bestreden uitspraken vastgesteld op € 500 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
bekrachtigt voormelde vonnissen in reconventie;
veroordeelt [verpachter] in de kosten van beide hoger beroepen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [pachter] vastgesteld op € 98,51 voor explootkosten, € 313 voor griffierecht en op € 3.759 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
in het incidenteel hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, L.R. van Harinxma thoe Slooten enS.B. Boorsma en de deskundige leden mr.ing. H.J. Vinke en ir. J.H. Jurrius, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2020.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑10‑2020
Zie Hoge Raad 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:233
Uitspraak 26‑11‑2019
Inhoudsindicatie
7:376 BW. Tekortkoming wegens schenden onderhoudsverplichting? Na plaatsopneming geeft het hof aanwijzingen aan pachter (en verpachter) met een terme de grâce. Daarna is er opnieuw een plaatsopneming om de controleren of de aanwijzingen zijn opgevolgd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.207.676
(zaaknummer rechtbank Zeeland-West-Brabant 4537277)
arrest van de pachtkamer van 26 november 2019
in de zaak van
[pachter] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [pachter] ,
advocaat: mr. A. van Weverwijk,
tegen:
[verpachter] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [verpachter] ,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 5 juni 2018 hier over.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van descente en comparitie ter plaatse van 17 april 2019. Hierbij is akte verleend van de akte overlegging producties tevens inhoudende vermeerdering van eis van [pachter] en de brief van 2 april 2019 met productie 26 van [verpachter] ;- de antwoordakte vermeerdering eis en uitlating producties tevens akte houdende uitlating proces-verbaal tevens inhoudende verzoek terugkomen bindende eindbeslissing van [verpachter] ;- de akte uitlaten proces-verbaal tevens akte houdende verweer tegen verzoek terugkomen bindende eindbeslissing van [pachter] ;-de antwoordakte-uitlaten van [verpachter] .
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere beoordeling van het hoger beroep
2.1
In het tussenarrest van 5 juni 2018 heeft het hof beslist dat een tekortkoming wegens bedreiging niet kan worden aangenomen. Ten aanzien van het verwijt dat [pachter] zijn onderhoudsverplichting heeft geschonden, heeft het hof een descente gelast in combinatie met een comparitie van partijen ter plaatse. Ten aanzien van de stelling van [verpachter] dat geen sprake is van bedrijfsmatige exploitatie, heeft het hof beslist dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van een agrarische onderneming waarvan [pachter] het bedrijfshoofd is en voor de meeste teelten ook de risicodragende exploitant en dat hij zelf een behoorlijk aandeel heeft in de bewerking van de pachtpercelen ten behoeve van de teelt van mais (en gras). [verpachter] heeft op basis van de ter beschikking gestelde gegevens onvoldoende concreet gesteld - of te bewijzen aangeboden - dat geen sprake (meer) is van bedrijfsmatig gebruik van het gepachte.
Terugkomen van oordeel over bedrijfsmatige landbouwkundige exploitatie
2.2
[verpachter] verzoekt het Hof terug te komen van de bindende eindbeslissing ter zake van zijn stelling dat geen sprake is van bedrijfsmatig gebruik – waaronder gebruik door [pachter] zelf – en het passeren van zijn bewijsaanbod. Hij verwijst naar zijn memorie van antwoord in principaal appel en het bewijsaanbod daarin.
2.3
Het hof mag van zijn eigen beslissingen niet zomaar terugkomen. Dat kan alleen als het hof een juridische of feitelijke fout heeft gemaakt bij zijn oordeel. Dan mag het hof terugkomen op zijn beslissing om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Het hof heeft de stelling van [verpachter] in het tussenarrest beoordeeld tegenover wat [pachter] daartegen heeft aangevoerd en in het geding gebracht. Het enkele feit dat het hof de stelling van [verpachter] daarom onvoldoende toegelicht vindt en daardoor niet toekomt aan bewijslevering, brengt niet mee dat sprake is van een juridische fout. Het hof blijft bij zijn beslissing.
2.4
Het hof heeft verder al geoordeeld over het persoonlijk gebruik van het gepachte in het kader van de vraag of sprake is van bedrijfsmatige landbouwkundige exploitatie. Een aparte beoordeling daarvan zoals [verpachter] wenst, zal niet tot een ander oordeel leiden. Het verbod tot inscharing van vee heeft [verpachter] in de pachtopzegging gemeld. Hij wenst dat ook als grondslag van de ontbinding beoordeeld te zien. [verpachter] heeft echter niet concreet gemaakt dat op het gepachte vee van derden wordt ingeschaard en daarvoor zijn ook geen aanwijzingen gezien tijdens de descente.
Vermeerdering van eis van [pachter]
2.5
[pachter] heeft ter gelegenheid van de descente en comparitie ter plaatse zijn eis vermeerderd. De nieuwe eis onder 5 is een verbod voor [verpachter] tot hinderlijk volgen, fotograferen en dergelijke, van [pachter] of door hem ingeschakelde derden, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Niet valt in te zien dat deze eis niet al bij memorie van grieven had kunnen worden ingesteld. Het alsnog instellen van deze vordering is dan ook in strijd met de twee-conclusie-regel. Daarnaast, zo begrijpt het hof de vermeerderde vordering, vordert [pachter] schadevergoeding ter hoogte van de in 2018 verschuldigde pachtsom van € 10.014,70 vanwege onbetamelijk gedrag van [verpachter] . Dit gedrag heeft volgens [pachter] plaatsgevonden na het op 5 juni 2018 gewezen arrest. In zoverre is de gewijzigde eis niet in strijd met de twee-conclusie-regel. Wel is moeilijk te begrijpen dat het gestelde gedrag van [verpachter] na dat tussenarrest schade heeft veroorzaakt en wel ter hoogte van de verschuldigde pachtsom. [pachter] heeft de hoogte van schade en het causaal verband en/of de grondslag van de berekening van de schadevordering onvoldoende toegelicht. Het hof gaat dus aan de vermeerderde eis voorbij.
Gedeeltelijke overeenstemming tussen partijen
2.6
Tijdens de descente en comparitie van partijen hebben partijen overeenstemming bereikt over een aantal geschilpunten.- Voor het zonder toestemming van [pachter] een deel van het gepachte beplanten met eikenbomen, neemt [verpachter] 600 m² uit de pacht en staat [verpachter] toe dat [pachter] een deel van perceel 313, dat [pachter] bij perceel A (316) heeft gevoegd, als pachter gebruikt. Deze pachtwijzigingen blijven zonder financiële gevolgen.- Verder heeft [pachter] toegezegd dat hij een deksel op de put in perceel C zal verzorgen. In zijn akte uitlaten proces-verbaal heeft [pachter] een verklaring overgelegd waarin staat dat [verpachter] de putdeksel heeft kapotgeslagen. [pachter] verbindt daaraan een nieuwe vordering ex artikel 7:339 lid 3 BW, namelijk dat [verpachter] € 250 moet betalen voor de kosten die [pachter] maakt om een deksel op de put aan te brengen. Het hof houdt [pachter] aan zijn toezegging. [verpachter] betwist dat hij het deksel heeft kapotgeslagen. Een onderbouwing van de kosten heeft het hof verder niet aangetroffen. Deze wijziging van eis zal het hof dan ook passeren.- Tot slot zijn partijen het er over eens geworden dat een veldschuur op perceel E2/E3 aan de pacht wordt onttrokken. De veldschuur wordt door [verpachter] omheind en door hem hersteld. In zijn akte houdende uitlaten proces-verbaal heeft [verpachter] daaraan voor de zekerheid toegevoegd dat deze pachtvermindering zonder verrekening zal plaatsvinden. [pachter] heeft daartegen in zijn akte geen bezwaar gemaakt. De raadsheer-commissaris en de deskundigen die aanwezig waren ter zitting hebben begrepen dat er geen verrekening zou plaatsvinden, zodat tegen de toevoeging geen bezwaar bestaat.
De onderhoudsverplichting
2.7
Het hof heeft in het tussenarrest al aangekondigd dat [pachter] na de descente en comparitie ter plaatse een korte termijn gegund wordt (een zogeheten terme de grâce) om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen waarbij het hof zo nodig aanwijzingen zal geven. Na afloop van die termijn zal het hof de percelen nogmaals opnemen om te zien of [pachter] aan zijn onderhoudsverplichting heeft voldaan en de aanwijzingen heeft opgevolgd. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat, voor zover tijdens de descente zal worden vastgesteld dat van aangrenzende percelen aan het gepachte overhangende takken dan wel opslag in slootkanten aanwezig zijn die de nakoming van de onderhoudsverplichting door [pachter] beperken of belemmeren, [verpachter] verantwoordelijk is voor het wegnemen van die beperkingen of belemmeringen. [pachter] is immers slechts verantwoordelijk voor het onderhoud van het gepachte, niet van de buurpercelen. Dat volgt ook niet uit de pachtovereenkomst. Het hof heeft na de descente en comparitie ter plaatse geen aanleiding om van deze beslissingen terug te komen.
2.8
Aan dit arrest hecht het hof het kaartje met de pachtpercelen (productie 26) dat [verpachter] ter beschikking heeft gesteld met de aangegeven percelen A-E4 die hierboven al aan de orde zijn geweest. Daarnaast hecht het hof aan het arrest een overzicht met in kleur aangegeven de geschilpunten tussen partijen, die deels al opgelost zijn. Het hof verwijst hiernaar bij het volgende.
2.9
In het proces-verbaal van de descente en comparitie ter plaatse hebben de raadsheer‑commissaris en de deskundigen een lijst van werkzaamheden opgenomen met voorlopig de aanwijzing wie de werkzaamheden moet verrichten. Partijen hebben zich over het proces-verbaal uitgelaten. Het hof oordeelt met inachtneming daarvan nu als volgt:
- -
Zandwegen In voorjaar of najaar kunnen de zandwegen tijdelijk slecht worden. De zandwegen behoren niet tot het gepachte. Zij worden gebruikt door [pachter] en enkele andere pachters en [verpachter] zelf. Vooral na de oogst van de mais is de zandweg blijkbaar slecht vanwege de zware oogstmachines die er dan op hebben gereden. [pachter] is niet de enige die mais teelt, dat andere pachter niet in de omvang als [pachter] daar telen. Het hof vindt het op de weg van [pachter] liggen om jaarlijks na de maisoogst, als het weer het toelaat, vóór 1 december en anders voor de zomer van het volgende seizoen, de zandweg weer netjes te repareren/recht te trekken (rood aangegeven op het overzicht). Voor zover [verpachter] door het jaar heen de zandwegen hersteld wenst te hebben, zal hij dat in eigen beheer of door een andere pachter moeten laten doen. Dat [verpachter] de zandwegen niet semi-verhard wil maken, is zijn goed recht als eigenaar. De pachters zijn al jarenlang gewend om over zandpaden hun percelen te bereiken. Ook daarom is het niet onredelijk om [pachter] een deel van het onderhoud op te dragen.
- -
Omheiningen geconstateerd is dat de functie van de omheiningen grotendeels weg is. [verpachter] beroept zich op de tussen partijen gesloten pachtovereenkomst waarin staat dat [pachter] verantwoordelijk is voor het onderhoud van het gepachte, waar hij de afrasteringen onder schaart. Ter zitting en ook in het proces-verbaal is aan de orde geweest dat niet valt in te zien welk belang [verpachter] nog bij de omheiningen heeft. Op andere percelen, ook van [verpachter] , is vaak geen omheining meer aangetroffen. [verpachter] heeft in zijn akte geen belang of noodzaak gesteld voor de omheiningen. De omheiningen bestaan uit paaltjes met draad en die zijn vaak al lang geleden omgevallen of in het ongerede geraakt. Kennelijk wil [verpachter] de omheiningen behouden. Het hof oordeelt dat [pachter] niet gehouden is onderhoud aan de heiningen te plegen.
- -
Vergroting pachtareaal Een stuk van het toegangspad in perceel E is bij het gepachte getrokken. [pachter] heeft het pad meegeploegd. Dat is aangegeven met de gele lijn op het overzicht. [pachter] dient het pad daar te herstellen.
- -
Op enkele percelen zijn overhangende takken geconstateerd die van bomen en opslag van naastgelegen percelen komen, aangegeven met donkergroene lijnen op het overzicht. De takken/bomen moeten worden opgesnoeid tot ongeveer 5 meter hoogte zodat [pachter] /de loonwerker er onderdoor kan. [verpachter] dient hiervoor zorg te dragen. [verpachter] heeft nog aangevoerd dat sprake is van een gewoonte dat pachters de bomen opsnoeiden. Hij heeft niet toegelicht dat, voor zover voorheen die gewoonte bestond ( [pachter] heeft dat gemotiveerd betwist), deze gewoonte door de pachters op het landgoed als juridisch bindend wordt ervaren, ook jegens de opvolger [verpachter] . Daarom wordt aan het betoog voorbijgegaan.
- -
Sloten en greppels. Op het overzicht is met lichtblauw aangegeven welke sloten moeten worden schoongemaakt en zo nodig uitgediept. Dit zijn watervoerende sloten. [pachter] is verantwoordelijk voor de helft van de sloten die grenzen aan het gepachte perceel, de andere helft is de verantwoordelijkheid van [verpachter] /andere gebruikers. De sloten kunnen pas worden hersteld na het snoeien van de bomen.
- -
Grondgebruik. In de graspercelen zijn paardenbloemen, op enkele plekken brandnetels en wat ander onkruid gezien. Volgens de waarnemingen ter plaatse is het grasland niet veronkruid: er zijn geen distels, zuring of ander hardnekkig wortelonkruid aangetroffen. [verpachter] heeft aangevoerd dat de pachtovereenkomst voorschrijft dat de percelen onkruidvrij moeten blijven en dat dus ook de aangetroffen onkruiden niet aanwezig mogen zijn in de percelen. Hij heeft gewezen op weidegronden van andere pachters waarop geen of veel minder onkruid staat. Het hof oordeelt dat de tijdelijke aanwezigheid van voormelde onkruiden geen tekortkoming oplevert. In de pachtovereenkomst wordt gewag gemaakt van het behoorlijk en tijdig zuiveren van distelen en onkruid. Redelijkerwijs dient onder onkruid (dan) te worden verstaan hardnekkig onkruid als distels, zoals zuring. Voor zover hier al anders over moet worden gedacht, betreft de aanwezigheid van het geconstateerde onkruid geen tekortkoming die de ontbinding rechtvaardigt.
2.10
Hiervoor is bepaald welke werkzaamheden moeten worden verricht en door wie. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen de werkzaamheden te verrichten. Het ligt voor de hand dat [verpachter] als eerste de bomen gaat opsnoeien waarna beide partijen hun deel van de sloten kunnen gaan herstellen. Het hof zal [pachter] opdragen aan het einde van de werkzaamheden de zandwegen netjes bol te leggen. Dan is er een nulsituatie, die het hof zal onderzoeken. Het lijkt zinvol om termijnen voor de werkzaamheden te stellen. Het lukt partijen moeilijk om met elkaar werkafspraken te maken en over elk geschilpunt blijven zij het oneens, ook over geschilpunten die in deze zaak geen onderdeel uitmaken van de vorderingen (zoals de dam en duiker in perceel A).
2.11
Het hof bepaalt de termijn voor [verpachter] om de overhangende takken te verwijderen tot uiterlijk 15 januari 2020. De term de grâce bepaalt het hof op 1 juni 2020, waarbij het repareren/recht trekken van de zandwegen na de oogst voor 1 dec - en bij slecht weer uiterlijk voor 1 juni 2020 - moet gebeuren. Het hof zal partijen verzoeken verhinderdata op te geven zodat de raadsheer commissaris en de deskundige leden vlak na 1 juni 2020 de percelen kunnen bezoeken en de werkzaamheden controleren.
Slotsom
2.12
Het hof geeft partijen aanwijzingen om (herstel)werkzaamheden te verrichten. Het hof zal opnieuw een descente en comparitie ter plaatse gelasten om te bezien of de aanwijzingen van het hof zijn opgevolgd. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
geeft partijen aanwijzingen als bedoeld onder 2.9 en 2.10;
bepaalt dat [verpachter] de overhangende takken zal verwijderen uiterlijk 15 januari 2020;
bepaalt het einde van de terme de grâce op 1 juni 2020, waarbij [pachter] de zandwegen na de maisoogst, als het weer het toelaat voor 1 december en in ieder geval voor de zomer van het volgende seizoen, zal repareren;
bepaalt dat het lid van het hof, mr. Th.C.M. Willemse, die hierbij tot raadsheer-commissaris wordt benoemd, in aanwezigheid van de deskundig leden mr.ing. H.J. Vinke en ir. J.H. Jurrius, de pachtpercelen gelegen in de nabijheid van [adres] , [plaats] , opnieuw zal bezichtigen, vergezeld van de griffier;
bepaalt aansluitend aan deze plaatsopneming een comparitie van partijen;
bepaalt dat partijen in persoon samen met hun advocaten, ter gelegenheid van de in de vorige alinea bedoelde comparitie voor de raadsheer-commissaris en het deskundig lid zullen verschijnen op een door partijen in gezamenlijk overleg te bepalen plaats in de nabijheid van de plaats van bezichtiging;
bepaalt dat partijen hun verhinderdagen in de periode juni tot en met augustus 2020 zullen opgeven op de roldatum 10 maart 2020, waarna dag en uur van de descente en comparitie door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen, wat het hof betreft in viervoud;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. mrs. Th.C.M. Willemse, L.R. van Harinxma thoe Slooten en S.B. Boorsma en de deskundige leden mr.ing. H.J. Vinke en ir. J.H. Jurrius, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.
[ kadastrale kaart met A-E4-percelen ]
Uitspraak 05‑06‑2018
Inhoudsindicatie
7:377 Ontbinding pachtovereenkomst wegens tekortkomingen. Bedreiging, geen bedrijfsmatige exploitatie en onvoldoende onderhoud van het gepachte. Hof oordeelt dat aanbod van getuigenbewijs voor de bedreiging van de verpachter en diens echtgenote onvoldoende is. Bedreiging van een personeelslid is geen bedreiging van een nauwe verwant van de verpachter. Er is sprake van een agrarische onderneming die voldoet aan de eisen van bedrijfsmatige exploitatie. Ten aanzien van het onderhoud gelast het hof een comparitie ter plaatse.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.207.676
(zaaknummer rechtbank Zeeland-West-Brabant 4537277)
arrest van de pachtkamer van 5 juni 2018
in de zaak van
[pachter] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [pachter] ,
advocaat: mr. A. Van Weverwijk,
tegen:
[verpachter] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [verpachter] ,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 23 januari 2018 hier over.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van 12 april 2018.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
1.3
[pachter] vordert in het principaal hoger beroep - kort samengevat - de vonnissen van 24 juni 2016 en 25 november 2016 te vernietigen en de vorderingen van [verpachter] alsnog af te wijzen en de vorderingen van [pachter] inzake de overhangende takken en de geplante eikenbomen alsnog toe te wijzen met veroordeling van [verpachter] in de kosten van beide instanties.
1.4
[verpachter] vordert in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep - kort samengevat - voor zover het principaal hoger beroep zou slagen de vonnissen van 24 juni 2016 en 25 november 2016 te vernietigen voor zover daarin is geoordeeld dat [pachter] een terme de grâce wordt gegeven en aan het bewijsaanbod tot het horen van getuigen is voorbijgegaan met veroordeling van [pachter] in de kosten van het incidenteel hoger beroep.
2. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
2.1
Met ingang van 1 januari 1998 pacht [pachter] enkele percelen te [plaats] op [...] van [X] . De vader van [verpachter] heeft voor [X] beheerstaken op zich genomen. Na haar overlijden in 2013 heeft de vader van [verpachter] door legaat [...] verkregen. Hij heeft vervolgens de percelen door schenking aan [verpachter] overgedragen.
2.2
Partijen hebben op 27 februari 2015 een pachtwijzigingsovereenkomst gesloten waardoor [pachter] thans van [verpachter] pacht de percelen weiland en bouwland, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie P, nummer 1302, 226 en 316 ter grootte van totaal 19.82.00 ha.
2.3
Bij exploot van 20 augustus 2015 heeft [verpachter] de pachtovereenkomst opgezegd. [pachter] heeft zijn ongenoegen daarover geuit in aanwezigheid van de deurwaarder en nadien telefonisch tegen de echtgenote van [verpachter] . Bij exploot van 28 augustus 2015 heeft [verpachter] de opzeggingsgrond aangevuld.
2.4
Bij vonnis van de politierechter van 8 juni 20161.is [pachter] vrijgesproken van bedreiging van de echtgenote van [verpachter] .
3. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.1
[verpachter] heeft in eerste aanleg in conventie de ontbinding van de pachtovereenkomst gevorderd en subsidiair de beëindiging ervan, telkens met ontruiming van de gepachte percelen. [pachter] heeft schadevergoeding en verwijdering van takken en bomen gevorderd.
3.2
De pachtkamer heeft bij vonnis van 5 november 2016 in conventie de pachtovereenkomst ontbonden en in reconventie de vorderingen afgewezen met veroordeling van [pachter] in de proceskosten in conventie en in reconventie.
4. De beoordeling van het hoger beroep
4.1
De pachtkamer heeft de vordering in conventie tot ontbinding van de pachtovereenkomst toegewezen op de grond dat van bedrijfsmatige landbouw geen sprake is en de onderhoudstoestand van het gepachte te wensen overlaat. De gestelde tekortkoming dat [pachter] bedreigingen heeft geuit jegens de verpachter, althans diens echtgenote, heeft de pachtkamer na de vrijspraak door de politierechter gepasseerd. In reconventie heeft de pachtkamer geoordeeld dat er geen voorkeursrecht is geschonden door de huidige verpachter en de vorderingen tot verwijdering van takken en eikenbomen afgewezen. Beide hoger beroepen leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor, met uitzondering van de vordering die gestoeld is op schending van het voorkeursrecht van [pachter] . Die speelt in hoger beroep geen rol.
4.2
Het hof zal eerst ingaan op de door [verpachter] gestelde tekortkomingen die tot ontbinding van de pachtovereenkomst zouden moeten leiden. Volgens [verpachter] heeft [pachter] op 20 augustus 2015, na betekening van het opzeggingsexploot door de deurwaarder, [verpachter] en diens echtgenote bedreigd. Hij heeft een bedreiging geuit in aanwezigheid van de deurwaarder en later telefonisch tegen de echtgenote van [verpachter] . De echtgenote heeft op diezelfde dag aangifte gedaan.
4.3
De politie heeft de betrokkenen, ook [pachter] en een getuige van zijn zijde, gehoord en van die verhoren is proces-verbaal opgemaakt. Die processen-verbaal bevinden zich bij de stukken. De zaak is uiteindelijk voorgekomen voor de politierechter en die is op basis van het dossier, waarvan de processen-verbaal deel uitmaakten, tot vrijspraak gekomen. Met het intrekken van het hoger beroep door de Advocaat-Generaal bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is deze vrijspraak onherroepelijk geworden. Bij conclusie van antwoord heeft [verpachter] nog een schriftelijke verklaring in het geding gebracht van de deurwaarder.
4.4
[verpachter] heeft uitdrukkelijk getuigenbewijs aangeboden van de gestelde bedreiging. Uitgangspunt bij de beoordeling van dit aanbod is dat, ingevolge het bepaalde in artikel 166 lid 1 in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv, een partij in hoger beroep tot getuigenbewijs moet worden toegelaten, indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert. In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen, doch zal in het algemeen niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt aangegeven wat daarover door getuigen zal kunnen worden verklaard. Indien reeds getuigen zijn gehoord of schriftelijke verklaringen van getuigen zijn overgelegd, zal de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn, kunnen meebrengen dat nader wordt aangegeven in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan.
4.5
Aangezien de meeste getuigen al door de politie zijn gehoord en van hen allen schriftelijke verklaringen in het geding zijn gebracht, ook van deurwaarder [deurwaarder] , en gelet op het oordeel van de politierechter, had van [verpachter] verwacht mogen worden dat hij nader had aangegeven in hoeverre de getuigen meer of anders hadden kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. Dat heeft hij nagelaten zodat het hof het bewijsaanbod passeert. Een tekortkoming wegens bedreiging kan niet worden aangenomen.
4.6
[verpachter] heeft daarnaast in hoger beroep aangevoerd dat [pachter] op een later moment een personeelslid van hem bedreigend heeft bejegend. Ook indien dat waar is, levert dat geen tekortkoming op in de pachtverhouding. De pachter die een bedreiging uit tegen iemand die nauw verwant is aan de verpachter, gedraagt zich in strijd met zijn uit artikel 7:347 BW voortvloeiende verplichting (Gerechtshof Arnhem 17 februari 2009, LJN BJ7125 ( [appellanten A] / [geïntimeerde B] ). Een personeelslid is niet als een nauwe verwant aan te merken.
4.7
Ten aanzien van de stelling van [verpachter] dat geen sprake is van bedrijfsmatige exploitatie geldt het volgende. Mede tegen de achtergrond van de wetsgeschiedenis van artikel 7:312 BW veronderstelt een bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte dat sprake is van een complex van economische activiteiten, gericht op winst door uitoefening van de landbouw. Voor de vraag of daarvan sprake is, zijn de navolgende gezichtspunten in het bijzonder van belang:-de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de diverse bedrijfsactiviteiten;- de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden;- het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;- de vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft,een en ander in onderlinge samenhang te beschouwen en met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval.
4.8
Op de verpachter die ontbinding vordert, rust de stelplicht en, bij betwisting, de bewijslast van zijn stelling dat de pachter tekortschiet door geen bedrijfsmatig gebruik te maken van het gepachte. Dat neemt niet weg dat indien er aanleiding bestaat tot twijfel omtrent de vraag of de pachter het gepachte nog bedrijfsmatig exploiteert, de pachter gehouden kan zijn om ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van de verpachter feitelijke gegevens te verschaffen, teneinde de verpachter aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering te verschaffen. Het is immers bij uitstek de pachter die inzicht heeft in en toegang tot gegevens met betrekking tot de bedrijfsvoering, waaronder boekhoudrapporten en gecombineerde opgaven.
4.9
In hoger beroep heeft [pachter] financiële verslagen over de jaren 2013 tot en met 2016 overgelegd. Daarnaast heeft hij in eerste aanleg opgaven gewaspercelen overgelegd over de laatste drie jaren. Op basis van deze stukken moet als onvoldoende weersproken worden aangenomen dat [pachter] een boerderij met bedrijfsgebouwen bezit en 71,39 ha tot zijn beschikking heeft, waarvan 24,59 ha in eigendom en de overige ha in reguliere pacht. De bijna 20 ha die hij pacht van [verpachter] maken daarvan onderdeel uit. Op het gepachte teelt [pachter] voornamelijk mais en gras. Op de eigendomspercelen teelt hij eveneens gras en mais, soms bieten. Een deel van de eigendomspercelen is (al dan niet door derden) beteeld met dahlia’s en bomen. Op de eigendomspercelen wordt daarnaast jongvee geweid waarvoor ook stallingsruimte beschikbaar is. Naar zeggen van [pachter] betreft het jongvee dat hij zelf inkoopt en opfokt voor een vaste afnemer. [verpachter] stelt daartegenover dat [pachter] niet risicodragend is voor het jongvee. Het hof laat dat in het midden. Ook als [pachter] slechts weidegrond en stalruimte in gebruik geeft aan een derde, zal daar een gebruiksvergoeding tegenover staan. Een deel van de bedrijfsgebouwen wordt verder gebruikt voor het mesten van vleesvarkens. Dit gebeurt op voergeldbasis.
4.10
Hoewel het hof met [verpachter] hier en daar vraagtekens zet bij de vermelde bedrijfsgegevens in de jaarstukken, is voldoende duidelijk dat [pachter] een groot deel van zijn inkomen verwerft uit de teelt van mais dat hij verkoopt aan derden, ook wel op stam. Jaarlijks gaat het om een bedrag van € 40.000 tot ruim € 70.000 aan opbrengsten. Daarnaast zijn er opbrengsten uit het voergeldcontract, het (jong)vee, mestgeld, hooi en subsidies. Aan de kostenkant zijn telkens kosten voor zaad-, plant- en pootgoed en voor meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen opgenomen en een post loonwerk. Hoewel de cijfers niet voor alle bedrijfsonderdelen navolgbaar zijn, is wel voldoende aannemelijk dat sprake is van een agrarische onderneming waarvan [pachter] het bedrijfshoofd is en voor de meeste teelten ook de risicodragende exploitant. Gelet op de gedane investeringen en het aanwezige landbouwmaterieel heeft [pachter] in het licht van zijn verzwaarde motiveringsplicht voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zelf een behoorlijk aandeel heeft in de bewerking van de pachtpercelen ten behoeve van de teelt van mais (en gras). Hij beschikt over de benodigde machines en opleiding. De beperkingen die voortvloeien uit de in de linkerarm opgetreden spierdystrofie staan aan die werkzaamheden (ploegen, zaaien, spuiten) niet (kenbaar) in de weg. Dat een loonwerker de mais oogst en hakselt is gebruikelijk in de landbouw.
4.11
[pachter] hoeft met de exploitatie van het bedrijf alleen in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. De nettoresultaten uit het bedrijf zijn niet verwaarloosbaar of stelselmatig verlieslatend. Daarnaast ontvangt [pachter] een arbeidsongeschiktheids-uitkering die zijn inkomen aanvult. Het rapport dat [verpachter] heeft laten uitbrengen door BDO werpt op voormelde aspecten van de bedrijfsvoering, beoordeeld in het kader van de onderhavige pachtovereenkomst, geen nieuw licht. Al met al heeft [verpachter] op basis van de ter beschikking gestelde gegevens onvoldoende concreet gesteld - of te bewijzen aangeboden - dat geen sprake (meer) is van bedrijfsmatig gebruik van het gepachte.
4.12
Dan resteert het verwijt dat [pachter] zijn onderhoudsverplichting heeft geschonden. Het hof oordeelt dat op basis van het proces-verbaal van de descente van de pachtkamer in eerste aanleg van 4 december 2015, het schrijven van [Y] van 27 januari 2016, met daarbij gevoegd het rapport van Agrifirm Plant, het rapport van Aelmans van 15 april 2016 en de door [verpachter] in het geding gebrachte recente foto’s voldoende is gesteld en onderbouwd dat watergangen zijn dichtgegroeid of ondergeploegd, er onkruid staat op pachtpercelen en dat hekwerken en afrasteringen niet zijn onderhouden. Over de precieze aard en omvang verschillen partijen van mening. Deze zijn op basis van de overgelegde rapporten en foto’s ook niet zonder meer duidelijk. Verder is thans nog niet helder of en zo ja, welke belemmeringen afkomstig van aangrenzende percelen er voor het onderhoud zijn .
4.13
Het hof zal een descente gelasten, in combinatie met een comparitie van partijen ter plaatse. De deskundigen van de pachtkamer zullen met de raadsheer-commissaris de percelen opnemen en de onderhoudstoestand beoordelen. Het hof zal [pachter] nadien een korte termijn gunnen (een zogeheten terme de grâce) om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen en zo nodig aanwijzingen geven. Na afloop van die termijn zal het hof de percelen nogmaals opnemen om te zien of [pachter] aan zijn onderhoudsverplichting heeft voldaan en de aanwijzingen heeft opgevolgd.
4.14
[verpachter] heeft zich weliswaar verzet tegen een terme de grâce maar daaraan gaat het hof dus voorbij. De in hoger beroep overgelegde verklaring van [vader van verpachter] senior, dat hij herhaaldelijk mondeling heeft aangedrongen op onderhoud, waarop [pachter] nooit is ingegaan, brengt daarin geen verandering. Een duidelijke termijn is [pachter] niet (schriftelijk) gegeven alvorens [verpachter] is overgegaan tot dagvaarden. Bovendien is het hof ter zitting gebleken dat de verstandhouding tussen partijen zodanig is verslechterd dat begrijpelijk is dat partijen in een impasse zijn geraakt, ook wat betreft (de eisen aan) het onderhoud aan het gepachte. Van die impasse is niet uitsluitend [pachter] een verwijt te maken.
4.15
Ten aanzien van de vorderingen in reconventie is het hof van oordeel dat [verpachter] ten onrechte zonder toestemming van [pachter] een deel van het gepachte heeft beplant met eikenbomen. [verpachter] heeft dat ter zitting ook erkend. Het hof kan zich voorstellen dat [verpachter] het verlies van een deel van het gepachte bij voorkeur zal willen compenseren in plaats van de eikenbomen te verwijderen (de primaire vordering van [pachter] ). Dan zal het perceelsgedeelte waarop de eikenbomen staan uit de pacht moeten worden genomen en gecompenseerd door vervangende grond dan wel aan [pachter] een ander redelijk aanbod worden gedaan om het verlies van dat perceelsgedeelte te compenseren. Tijdens de comparitie ter plaatse zal het hof hierover met partijen nader van gedachten wisselen. Het hof verzoekt [verpachter] voorafgaand aan de zitting een pachtwijzigingsovereenkomst en een compenserend aanbod op schrift voor te bereiden en/of voor de zitting in het geding te brengen.
4.16
Voor zover tijdens de descente zal worden vastgesteld dat van aangrenzende percelen aan het gepachte overhangende takken dan wel opslag in slootkanten aanwezig zijn die de nakoming van de onderhoudsverplichting door [pachter] beperken of belemmeren, is het hof van oordeel dat [verpachter] verantwoordelijk is voor het wegnemen van die beperkingen of belemmeringen. [pachter] is immers slechts verantwoordelijk voor het onderhoud van het gepachte, niet van de buurpercelen. Dat volgt ook niet uit de pachtovereenkomst. Voor zoveel nodig verwijst het hof naar artikel 5:44 lid 1 BW. Weliswaar richt het burenrecht zich in beginsel tot de eigenaars van naburige erven, maar de aard en de inhoud van de rechten en verplichtingen die toekomen aan, dan wel rusten op een niet-eigenaar die op grond van een bepaalde rechtsverhouding met de eigenaar bevoegd is tot het gebruik van het erf kunnen in samenhang met de aard en de strekking van een burenrechtelijke bepaling meebrengen dat bepalingen van burenrecht van overeenkomstige toepassing zijn op die gebruiker/niet-eigenaar (Hoge Raad 24 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0480, [eiser] / [verweerder] en Hoge Raad 24 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0482, [eiser A] / [verweerder A] ). Het recht verwijdering van overhangende takken te vorderen is naar het oordeel van het hof van overeenkomstige toepassing op gebruikers/niet-eigenaren zoals pachters. Overhangende takken beperken immers het gebruik van het betreffende perceel en toewijzing van de vordering brengt geen goederenrechtelijke of langdurige gevolgen voor de eigenaar met zich.
Slotsom
4.17
Het hof zal een descente en comparitie ter plaatse gelasten voor een nadere bespreking van de onderhoudsverplichting in combinatie met de belemmeringen daarvoor afkomstig van aangrenzende percelen alsmede de compensatie voor de aanplant van 20 eikenbomen. Het hof zal de zitting tevens benutten voor het beproeven van een schikking. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat het lid van het hof, mr. Th.C.M. Willemse, die hierbij tot raadsheer-commissaris wordt benoemd, in aanwezigheid van de deskundig leden mr.ing. H.J. Vinke en ir. J.H. Jurrius, de pachtpercelen gelegen in de nabijheid van [adres] , [plaats] , zal bezichtigen, vergezeld van de griffier;
bepaalt aansluitend aan deze plaatsopneming een comparitie van partijen;
bepaalt dat partijen in persoon samen met hun advocaten, ter gelegenheid van de in de vorige alinea bedoelde comparitie voor de raadsheer-commissaris en het deskundig lid zullen verschijnen op een door partijen in gezamenlijk overleg te bepalen plaats in de nabijheid van de plaats van bezichtiging, zulks tot het geven van inlichtingen als bedoeld onder 4.13 en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen hun verhinderdagen zullen opgeven op de roldatum 19 juni 2018, waarna dag en uur van de descente en comparitie door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [verpachter] de stukken als bedoeld in rov. 4.15 in het geding dient te brengen en dat hij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van die stukken hebben ontvangen, wat het hof betreft in viervoud;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen, wat het hof betreft in viervoud;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. mrs. Th.C.M. Willemse, J.H. Lieber en S.B. Boorsma en de deskundige leden mr.ing. H.J. Vinke en ir. J.H. Jurrius, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑06‑2018
Prod 41 bij akte [pachter] van 26 aug 2016