Rb. 's-Gravenhage, 20-03-2002, nr. 09-757265.01
ECLI:NL:RBSGR:2002:AE0482
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
20-03-2002
- Zaaknummer
09-757265.01
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2002:AE0482, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 20‑03‑2002; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2003:AF5908
Uitspraak 20‑03‑2002
Inhoudsindicatie
-
RECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.757265.01
rolnummer 2
's-Gravenhage, 20 maart 2002
De rechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 25 oktober 1980 te Sarikaya (Turkije),
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 maart 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr C.C. Nwosu, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Keulen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de [benadeelde p[slachtoffer 1] tot een bedrag van f 4.500,= (€ 2.042,01) en daarnaast heeft zij gevorderd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopieën van de dagvaarding en vordering wijziging telastlegging, gemerkt A en A1.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging ten aanzien van het bestandddeel "na kalm beraad en rustig overleg" in de onder 1 primair en 2 primair in vereniging begane bewezenverklaarde feiten.
Namens verdachte is ter terechtzitting het verweer gevoerd dat bij verdachte en zijn medeverdachte bij gebreke van enig moment van kalm beraad en rustig overleg geen sprake is geweest van voorbedachten rade, noch om [slachtoffer 1], noch om [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Gelet op de feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, voorafgaande aan het verlaten van café De Gulle Tap door verdachte en zijn medeverdachte bestond reeds op het moment dat zij het café hadden verlaten en op straat waren aangekomen bij beiden de voorbedachten rade om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Zulks ten eerste ten aanzien van verdachte, gelet op zijn komst naar het café met het vuurwapen, dat daar nadien door hem is geladen, op scherp is gesteld en in zijn broeksband is gedaan, met welk wapen hij - terwijl hij wist dat [slachtoffer 2] naar De Gulle Tap zou komen en zijn schoonvader die [slachtoffer 2] de "oorlog" had verklaard - schietklaar in zijn hand naar buiten is gegaan bij zijn ontmoeting met [slachtoffer 2], die vergezeld werd door [slachtoffer 1], op straat. Zulks ten tweede ten aanzien van verdachtes schoonvader, in aanmerking genomen dat deze verdachte telefonisch heeft medegedeeld dat hij met zijn vuurwapen naar De Gulle Tap diende te komen en daartoe zijn wapen aan hem ter hand heeft doen stellen, alsmede gelet op zijn uitleg van dat vuurwapen aan verdachte in De Gulle Tap, en diens oorlogsverklaring aan [slachtoffer 2], zowel telefonisch in het café als direct aan deze buiten het café op straat.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte en zijn schoonvader, na een moment van kalm beraad en rustig overleg, het voorwaardelijk opzet hebben gehad dat [slachtoffer 1] van het leven zou worden beroofd. Immers, verdachte heeft buiten op straat over een afstand van een paar meter [slachtoffer 2] in de richting van een aldaar staande boom achtervolgd, terwijl ook [slachtoffer 1] achter die boom vluchtte. Op dat moment heeft zowel verdachte als zijn schoonvader enige tijd gehad - zij het kort - om zich te beraden op het reeds genomen en op dat moment genomen besluit. Verdachte heeft tijdens de daarop ontstane worsteling met [slachtoffer 1] zijn vinger om de trekker van het reeds daarvoor geladen en op scherp gestelde vuurwapen gehouden. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat in die worsteling door hem een schot zou worden gelost waardoor [slachtoffer 1] van het leven zou worden beroofd. Uit de hiervoor weergegeven omstandigheden en uit de herhaalde uitroepen voorafgaande aan het fatale schot van verdachtes schoonvader in de richting van verdachte - "schiet dan, schiet dan" - valt voorts ten aanzien van verdachtes schoonvader te destilleren dat ook deze na een moment van kalm beraad en rustig overleg het voorwaardelijk opzet heeft gehad dat [slachtoffer 1] van het leven zou worden beroofd. Tevens wijst de rechtbank hiervoor nog op de omstandigheid dat verdachte en diens schoonvader, in plaats van het doen van een onmiddellijke en uiterste poging om het leven van het zwaargewonde slachtoffer te redden, niets in dat opzicht hebben ondernomen, doch zich vervolgens meteen op de (verdere) achtervolging en aanval van [slachtoffer 2] hebben gericht.
De rechtbank verwerpt derhalve de beide verweren.
Voorts is ter terechtzitting ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde namens verdachte het verweer gevoerd dat het vuurwapen - nadat het slachtoffer [slachtoffer 1] was getroffen en nadat het wapen eenmaal op de grond was gevallen - "leeg was" alsook dat verdachte hiervan op de hoogte was.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Verdachte heeft - reeds voordat het vuurwapen op de grond is gevallen - de slede van het vuurwapen naar achteren getrokken en het wapen in de richting van het hoofd van [slachtoffer 2] gehouden, waarna het geluid van "twee tikken" te horen was. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat verdachte, nadat hij de slede naar achteren heeft getrokken, weliswaar tweemaal de trekker van het vuurwapen heeft overgehaald maar dat, tengevolge van een doorlaadstoring van het vuurwapen, niet een kogel is afgevuurd maar tot tweemaal toe een patroon uit de houder is uitgeworpen. Dit oordeel spoort ook met de verklaringen van de ter terechtzitting gehoorde deskundige van het NFI en diens nader opgemaakte rapportage dat de onderzochte op de plaats van het delict aangetroffen patronen kenmerken van doorlaadsporen vertonen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft samen met zijn [sc[schoonvader] het [slachtoffer 1] van het leven beroofd en gepoogd het [slach[slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Verdachte wist op de bewuste avond van de komst van [slachtoffer 2] naar het café en zijn schoonvader had voor die tijd diens vuurwapen laten ophalen en aan verdachte gegeven nadat hij de werking daarvan aan verdachte had uitgelegd. Toen [slachtoffer 2] samen met zijn vriend [slachtoffer 1] arriveerde, stormde verdachte samen met zijn schoonvader uit het café naar buiten. Er ontstond een worsteling waarbij zijn schoonvader hem diverse malen aanspoorde te schieten. Vervolgens is het slachtoffer [slachtoffer 1] door een kogel in de borst geraakt. Uiteindelijk is het slachtoffer één maand en zeven operaties later overleden aan de complicaties die het gevolg waren van de schotwond in de borst. Hierdoor is oneindig veel leed en een blijvende leegte bij diens familie ontstaan.
Nadat [slachtoffer 1] was neergeschoten, probeerde verdachte en zijn mededader ook [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Het is bij een poging gebleven, omdat het wapen ten gevolge van een doorlaadstoring haperde. Tot slot heeft verdachte meermalen met het wapen op het hoofd van [slachtoffer 2] geslagen.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte, hoewel hij fysiek de schutter is geweest, psychisch onder zware druk van zijn schoonvader heeft gehandeld. Voorts houdt zij in zijn voordeel rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat verdachte niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
De bijzondere ernst van de onderhavige levensdelicten en de weerslag daarvan op de samenleving vereisen dat aan verdachte na te melden onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding groot f 16.250,=. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij haar vordering beperkt tot de post 1. "begrafenis" ad f 3.500,= en de post 2. "Türkij Ambulans"ad f 1.000,=
Deze vordering is niet door de verdediging weersproken en is door de bij het voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal
deze vordering toewijzen tot het aangepaste bedrag van f 4.500,= (€ 2.042,01).
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot f 4.500,= (€ 2.042,01) ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1].
In geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag zal volgen - onder handhaving van voormelde verplichting - zal vervangende hechtenis worden toegepast voor na te melden duur.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 24c, 36f, 45, 47, 57, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
MEDEPLEGEN VAN MOORD;
ten aanzien van feit 2 primair:
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT MOORD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 JAAR:
bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem
onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden
gebracht;
in verzekering gesteld op: 13 juli 2001;
in voorlopige hechtenis gesteld op: 16 juli 2001;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] toe en veroordeelt verdachte:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [adres], een bedrag van f 4.500,= (€ 2.042,01) met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader [schoonvader] voormeld bedrag zal hebben betaald, verdachte door die betaling zal zijn bevrijd;
legt voorts aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
f 4.500,= (€ 2.042,01) ten behoeve van het [slachtoffer 1];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 47 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Kalk, voorzitter,
Van Harte en Van Delden, rechters,
in tegenwoordigheid van Ligthart, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 maart 2002.