Einde inhoudsopgave
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017
Artikel 49
Geldend
Geldend vanaf 15-07-2021
- Bronpublicatie:
16-06-2021, Stb. 2021, 300 (uitgifte: 25-06-2021, kamerstukken: 35242)
- Inwerkingtreding
15-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-07-2021, Stb. 2021, 335 (uitgifte: 14-07-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Veiligheid en Justitie
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Preventie
Privacy / Verwerking persoonsgegevens
Staatsrecht / Grondrechten
Informatierecht / ICT-recht
Openbare orde en veiligheid / Terrorismebestrijding
1.
De diensten zijn bevoegd tot onderzoek aan de gegevens die door de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 48, zijn verworven, met het oog op:
- a.
het vaststellen van de kenmerken en de aard van de telecommunicatie;
- b.
het vaststellen van de identiteit van de persoon of organisatie behorende bij de telecommunicatie.
2.
De diensten zijn voorts in verband met de uitvoering van een verleende toestemming als bedoeld in artikel 50, tweede lid, bevoegd tot onderzoek aan de ingevolge artikel 48 verworven gegevens, met het oog op:
- a.
het vaststellen en verifiëren van selectiecriteria in relatie tot personen en organisaties die onderscheidenlijk onderwerpen welke door de diensten worden onderzocht;
- b.
de identificatie van personen of organisaties, welke in het kader van lopende onderzoeken van de dienst in aanmerking komen voor onderzoek door de dienst.
3.
Van de resultaten van het onderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid mag, indien dat noodzakelijk is voor een goede taakuitvoering door de dienst, aantekening worden gemaakt.
4.
De in het eerste en tweede lid bedoelde bevoegdheid mag slechts worden uitgeoefend, indien door Onze betrokken Minister daarvoor op een daartoe strekkend verzoek toestemming is verleend aan het hoofd van de dienst. De toestemming voor de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend voor een periode van ten hoogste een jaar en voor de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, voor een periode van ten hoogste drie maanden. De toestemming kan telkens op een daartoe strekkend verzoek worden verlengd voor eenzelfde periode.
5.
Onze betrokken Minister is bevoegd tot het verlenen van toestemming aan door hem bij besluit aangewezen aan hem ondergeschikte ambtenaren, welke ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel bij uitsluiting van anderen kennis mogen nemen van de inhoud van de ingevolge artikel 48 verworven gegevens ten behoeve van de in het eerste en tweede lid bedoelde activiteiten. Onze betrokken Minister kan de bevoegdheid, bedoeld in de eerste volzin, mandateren aan het hoofd van de dienst.