CBb, 22-12-2020, nr. 20/900
ECLI:NL:CBB:2020:996
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
22-12-2020
- Zaaknummer
20/900
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2020:996, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 22‑12‑2020; (Tussenuitspraak bestuurlijke lus)
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Partij(en)
tussenuitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 20/900
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 22 december 2020 in de zaak tussen
[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante
en
de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
(gemachtigde: mr. P. Kooiman).
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellante op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) een subsidie toegekend van € 19.638,60.
Bij besluit van 9 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2020. Namens appellante is verschenen [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Daarnaast waren namens verweerder aanwezig [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] .
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.1
Als gevolg van de uitbraak van het coronavirus COVID-19 heeft het Nederlandse kabinet in het voorjaar van 2020 vergaande landelijke gezondheidsmaatregelen getroffen ter bestrijding van de verdere verspreiding van dit virus. Deze maatregelen hebben grote gevolgen voor sectoren waarin ondernemingen als gevolg van deze maatregelen hun activiteiten vaak niet of maar in beperkte mate kunnen uitoefenen.
2.2
Op 27 maart 2020 hebben de minister en de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS) vastgesteld. Op basis van de TOGS kunnen nader gedefinieerde gedupeerde ondernemingen een eenmalige tegemoetkoming van € 4.000,- ontvangen als zij verwachten gedurende de periode vanaf 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 een omzetverlies van ten minste € 4.000,- te realiseren en ten minste € 4.000,- aan vaste lasten te hebben. Op 15 april 2020 en op 21 juni 2020 is de TOGS gewijzigd (uitgebreid).
2.3
Daaropvolgend heeft de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat op 26 juni 2020 de TVL vastgesteld, waarin voor ondernemingen in de hardst getroffen sectoren in het midden- en kleinbedrijf (MKB) wordt voorzien in een eenmalige subsidie om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden juni tot en met september van 2020. Om in aanmerking te komen voor de subsidie moet een onderneming ten minste 30% omzetverlies lijden. Uit de toelichting op de TVL blijkt dat verweerder ten behoeve van de uitvoerbaarheid van de regeling ervoor heeft gekozen dat om voor subsidie in aanmerking te komen een onderneming op 15 maart 2020 ingeschreven moet staan in het handelsregister met één van de in de bijlage bij de TVL opgenomen activiteiten met bijbehorende SBI-codes. De TVL is zo ingericht dat grote aantallen gedupeerde MKB-ondernemers snel geholpen kunnen worden. Voor de beoordeling van de aanvragen wordt (geautomatiseerd) gebruik gemaakt van gegevensbestanden van de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel (KvK). De hoogte van de subsidie is gebaseerd op het omzetverlies en de omvang van de vaste lasten van de getroffen onderneming. Het aandeel vaste lasten in de omzet is bepaald op branche-niveau. Het percentage is opgenomen in de bijlage bij de TVL en varieert van 4% tot 72%. Ondernemingen kunnen aanspraak maken op de subsidie met zowel hun in het handelsregister geregistreerde hoofdactiviteit als met hun in het handelsregister geregistreerde nevenactiviteit(en). Verweerder bepaalt aan de hand van de inschrijving in het handelsregister wat de hoofdactiviteit en wat de nevenactiviteit(en) van een onderneming zijn.
2.4
3. Op 30 juni 2020 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de TVL. Bij het primaire besluit heeft verweerder appellante een subsidie verleend van € 19.638,60.
4. Appellante drijft een onderneming waarover in het handelsregister van de KvK op de peildatum van 15 maart 2020 onder meer het volgende was opgenomen:
“SBI-code: 7912 - Reisorganisatie
SBI-code: 49391 - Ongeregeld personenvervoer over de weg.
Reisbureau en touringcarbedrijf; het organiseren, begeleiden en uitvoeren van reizen, zowel binnen als buiten Nederland.”
De SBI-code is de door het Centraal Bureau voor de Statistiek gehanteerde ‘Standaard Bedrijfsindeling’.
5. Verweerder heeft bij de verlening van de subsidie de onder SBI-code 79.12 vallende activiteiten als hoofdactiviteit aangemerkt, waarbij de omvang van de vaste lasten forfaitair op 4% van de omzet is vastgesteld.
6. Appellante heeft aangevoerd dat zij een touringcarbedrijf voor ongeregeld personenvervoer op de weg is, dat dit haar hoofdactiviteit is en dat zij daarom recht heeft op het bij SBI-code 49.39.1 behorende hogere percentage van 33% van de omzet, als tegemoetkoming voor de vaste lasten. Toen de onderneming startte in 2004, lag de nadruk meer op het reisbureau, maar dat is nu niet meer het geval.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in het handelsregister als eerste vermelde SBI-code als hoofdactiviteit dient te worden aangemerkt. Volgens verweerder vraagt de KvK een ondernemer bij de inschrijving van een onderneming met meerdere activiteiten naar de te verwachten omvang van de verschillende activiteiten, waarna vervolgens de volgens de ondernemer belangrijkste activiteit als eerste SBI-code en daarmee als hoofdactiviteit in het handelsregister wordt ingeschreven. Ondernemers zijn volgens verweerder op grond van de handelsregisterwetgeving zelf verantwoordelijk voor de inschrijving en wijzigingen in hun bedrijfsactiviteiten moeten zij zelf doorgeven. Verweerder heeft er verder op gewezen dat de TVL is geschreven voor grote aantallen aanvragen waarop snel moet worden beslist en waarbij misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk moet worden beperkt. Daarom is er bewust voor gekozen de regeling zo in te richten dat deze grotendeels geautomatiseerd kan worden uitgevoerd. Het maken van uitzonderingen, die met zich brengen dat aanvullende gegevens over de omzet moeten worden geleverd en beoordeeld, past daar volgens verweerder niet in.
8. Het College komt tot de volgende beoordeling.
8.1
Verweerder maakt in de TVL onderscheid tussen de hoofd- en nevenactiviteiten van een onderneming. Voor de beoordeling van de aanvragen op dit punt maakt verweerder gebruik van informatie uit het handelsregister. Als een onderneming met meer activiteiten staat ingeschreven, wordt in de berekening van de hoogte van de subsidie uitgegaan van het percentage vaste kosten/omzet behorend bij de in het handelsregister als eerste vermelde SBI‑code. Het College stelt vast dat de begrippen ‘hoofdactiviteit’ en ‘nevenactiviteit’ in de TVL niet nader omschreven zijn. Ook in de toelichting op de TVL is geen uitleg over deze begrippen te vinden. Verder worden deze begrippen niet in de Handelsregisterwet 2007 (Hrw) of het Handelsregisterbesluit 2008 genoemd. Ook de SBI-code wordt daarin niet genoemd. In de TVL en de handelsregisterwetgeving zijn dan ook geen criteria te vinden voor een mogelijk onderscheid tussen hoofdactiviteiten en nevenactiviteiten. Daarnaast wordt bij registratie in het handelsregister van meerdere SBI-codes niet vermeld welke de hoofdactiviteit betreft en welke de nevenactiviteit(en). Dit onderscheid blijkt ook niet expliciet uit de volgorde waarin de codes zijn vermeld. De bepalingen van de TVL, ook in samenhang bezien met het handelsregister en de daarvoor geldende regelgeving, bieden dan ook geen aanknopingspunt voor verweerders uitvoeringspraktijk waarin de als eerste in het handelsregister vermelde SBI-code als hoofdactiviteit wordt aangemerkt. De omstandigheid dat, zoals door verweerder geschetst, de KvK bij inschrijving van een onderneming met meerdere voorgenomen activiteiten de belangrijkste activiteit als eerste SBI-code vermeldt, doet daar niet aan af.
8.2
Het College acht het evenwel goed navolgbaar dat verweerder bij de beoordeling van de aanvragen in eerste instantie ervan uitgaat dat de als eerste vermelde SBI-code hoort bij de hoofdactiviteit van een onderneming. Als gevolg van de praktijk van de KvK om bij de inschrijving van een onderneming de belangrijkste activiteit als eerste SBI-code te vermelden, ligt het immers in de rede dat verweerder daarmee, zoals gewenst, in staat is om grote aantallen gedupeerde MKB-ondernemers snel te kunnen helpen.
Als echter, zoals in dit geval, de aanvrager bestrijdt dat de eerst vermelde SBI-code die van de hoofdactiviteit is, kan verweerder, gelet op wat onder 8.1 is overwogen, daar niet aan voorbijgaan uitsluitend door te verwijzen naar de in het handelsregister als eerste vermelde SBI-code en het feit dat de aanvrager zelf verantwoordelijk is voor een juiste inschrijving van de activiteiten in dat register. De stelling van appellante dat ongeregeld personenvervoer over de weg haar hoofdactiviteit is, is immers niet in strijd met wat op 15 maart 2020 in het handelsregister is vermeld. Daarin staat, weliswaar niet als eerste, SBI-code 49.39.1 vermeld met een met de stelling van appellante overeenkomende omschrijving van bedrijfsactiviteiten. In zoverre heeft appellante dan ook aan de op haar op grond van artikel 19 van de Hrw rustende verplichtingen voldaan. Anders dan verweerder betoogt, kan uit de inschrijving in het handelsregister in dit geval dan ook niet zonder meer worden afgeleid dat de ingeschreven activiteit geen hoofdactiviteit is. Verweerder had daar nader onderzoek naar moeten doen.
8.3
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder in het bestreden besluit niet op toereikende wijze heeft gemotiveerd dat de in het handelsregister als eerste vermelde SBI‑code daadwerkelijk de hoofdactiviteit van appellante weergeeft. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht tot stand gekomen.
9. Het College ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het onder 8.3 vermelde gebrek te herstellen dan wel een nieuw besluit te nemen. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder ervoor zorgen dat – al dan niet neergelegd in een besluit – alsnog een toereikend gemotiveerd standpunt wordt ingenomen. Gelet op het belang van een voortvarende behandeling van deze zaak wordt verweerder opgedragen dit uiterlijk 22 januari 2021 te doen. Het College zal vervolgens appellante in de gelegenheid stellen om binnen twee weken schriftelijk haar zienswijze te geven over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
Indien nodig zal op 26 februari 2021 een nader onderzoek ter zitting plaatsvinden.
10. Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat betekent ook dat over de proceskosten en het griffierecht in de einduitspraak zal worden beslist.
Beslissing
Het College draagt verweerder op om uiterlijk 22 januari 2021 het gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met inachtneming van deze tussenuitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, mr. J.H. de Wildt en mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. M.H. van Kersbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2020.
w.g. B. Bastein w.g. M.H. van Kersbergen
BIJLAGE
Op grond van artikel 1 van de TVL wordt verstaan onder:
- MKB-onderneming: in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, niet zijnde een overheidsbedrijf, die een kleine onderneming of middelgrote onderneming is in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
- getroffen MKB-onderneming: MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2, tweede lid, onderdelen c, d en e; en onder
- getroffen MKB-onderneming met geregistreerde nevenactiviteit: getroffen MKB-onderneming die op 15 maart 2020 alleen voor een nevenactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister met een activiteit die in de bijlage is opgenomen, met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, en zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd in derde kolom van de tabel in de bijlage.
Artikel 2 van de TVL luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De minister verstrekt eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden juni, juli, augustus en september van 2020.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van de omzet in de referentieperiode met de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de vierde kolom van de tabel in de bijlage, ten minste € 4.000 bedraagt;
c. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;
d. waarvan de hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, in de bijlage is opgenomen, zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd in derde kolom van de tabel in de bijlage;
e. die:
1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
– ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
– een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.
3. In afwijking van het tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt subsidie verstrekt aan een MKB-onderneming indien uit de aanduiding van de uitgeoefende activiteit of activiteiten van de onderneming, waaronder de onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister, ten genoegen van de minister blijkt dat de onderneming een hoofd- of nevenactiviteit uitvoert die in de bijlage is opgenomen, zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd in derde kolom van de tabel in de bijlage.”
In de bijlage bij de TVL vermeldt de eerste kolom de omschrijving van de activiteit, de tweede kolom de SBI(Standaard Bedrijfsindeling)-code, de derde kolom (in een beperkt aantal gevallen) een nadere clausulering en de vierde kolom de (forfaitaire) verhouding tussen vaste kosten en omzet in procenten (variërend van 4% tot 72%).
In de toelichting op de TVL is onder meer het volgende opgenomen:
“1. Inleiding
(…)
Voor veel bedrijven en organisaties zijn de vaste kosten een probleem in het licht van de economische gevolgen van de strijd tegen het coronavirus. Deze groep MKB‑bedrijven is direct getroffen door de coronamaatregelen door sluiting of het ontmoedigen van klanten om te komen. Ook als de voorgenomen versoepeling van de coronamaatregelen betekent dat sectoren weer open kunnen, zijn ze niet altijd in staat een normale omzet te draaien, laat staan het eerder geleden omzetverlies in te halen.
Deze maatregel voorziet tegen die achtergrond in een subsidie voor deze kosten ten behoeve van de hardst geraakte sectoren in het MKB, waaronder de horeca, recreatie, sportscholen, evenementen, kermissen, speelautomatenhallen, podia en theaters, waarvan een aantal sectoren ook in de zomermaanden nog gesloten blijft. Doel is dat bedrijven hiermee over voldoende liquide middelen beschikken om de komende maanden de vaste lasten te kunnen blijven betalen en hun onderneming draaiende te houden, ook als ze minder omzet behalen.
(…)
2. Afbakening van de doelgroep
De subsidie is bedoeld voor ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf, inclusief ZZP-ers, omdat deze groep doorgaans het hardst getroffen wordt door omzetverlies, hoge vaste kosten en weinig financiële buffers heeft, en minder goed in staat is op andere wijze de liquiditeitspositie te verbeteren. Daarom komen enkel kleine en middelgrote ondernemingen in aanmerking voor subsidie.
(…)
De doelgroep van deze maatregel is verder op een gelijke wijze beperkt als in de TOGS, namelijk dat de MKB-onderneming moet behoren tot in de bijlage bij de regeling opgenomen type onderneming, bepaald aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI)-code. Het gaat hierbij om ondernemingen die:
− door overheidsingrijpen gedwongen hun deuren hebben moeten sluiten;
− dicht moeten vanwege het verbod op het organiseren van bijeenkomsten en evenementen;
− direct getroffen zijn door het negatieve reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken;
− omzetverlies lijden die het directe gevolg is van het wegblijven van consumenten door de overheidsmaatregelen of die hun activiteit niet meer kunnen uitoefenen als direct gevolg van de overheidsmaatregelen, zoals de markthandel die vanwege gezondheidsredenen door lokale overheden gesloten wordt;
− die zorg verlenen of groothandel zijn en hun omzet hebben zien dalen door de overheidsmaatregelen (vooral omdat ze toeleveren aan de direct getroffen sectoren en bedrijven).
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid is ervoor gekozen dat het moet gaan om een onderneming die op 15 maart 2020 ingeschreven was in het handelsregister, onder één van de in bijlage opgenomen activiteiten met bijbehorende SBI-codes (artikel 2, tweede lid, onderdelen c en d, en derde lid). Deze eis is ook onderdeel van de TOGS.
De aanduiding van de hoofd- en nevenactiviteiten met bijbehorende SBI-codes zijn in het handelsregister gebaseerd op de aanduiding van de activiteiten van de onderneming. Bij de uitvoering van de TOGS is gebleken dat er ondernemingen zijn die op grond van de hoofd- en nevenactiviteiten met bijbehorende SBI-codes zijn in het handelsregister niet in aanmerking kwamen voor een tegemoetkoming, terwijl op grond van de aanduiding van hun activiteiten zij wel een activiteit uitvoeren die in de bijlage van de TOGS stond genoemd. Die gevallen kwamen onder de TOGS ook in aanmerking voor een tegemoetkoming. Die mogelijkheid zal ook tijdens de uitvoering van onderhavige regeling worden geboden (artikel 2, derde lid, van de regeling). Het gaat daarbij om gevallen waarin voldoende duidelijk blijkt dat de onderneming wel een activiteit genoemd in de bijlage bij de regeling uitvoert. Dit moet blijken uit de aanduiding van de activiteiten zoals die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond. Deze mogelijkheid ziet dus niet op na die datum aangepaste aanduidingen van activiteiten in het handelsregister, of om feitelijke activiteiten die afwijken van wat er in het handelsregister is opgenomen. Tot slot ziet deze mogelijkheid enkel op het geval dat de in het handelsregister opgenomen hoofd- of nevenactiviteit met bijbehorende SBI-code van een onderneming niet in de bijlage is opgenomen en niet op het geval waarin de in het handelsregister opgenomen hoofd- of nevenactiviteit wel in de bijlage is opgenomen, maar de onderneming bijvoorbeeld van oordeel is dat de verdeling in hoofd- en nevenactiviteit ook anders gemaakt had kunnen worden. De ondernemers die met toepassing van deze mogelijkheid een tegemoetkoming hebben ontvangen op grond van de TOGS, komen automatisch ook in aanmerking voor onderhavige subsidie, uiteraard mits ze aan de overige criteria voldoen.
(…)
Ondernemingen kunnen aanspraak maken op de subsidie met zowel hun in het handelsregister geregistreerde hoofdactiviteit als hun in het handelsregister geregistreerde nevenactiviteit(en). Voorwaarde voor subsidie voor ondernemers die alleen op basis van geregistreerde nevenactiviteit(en) in aanmerking komen voor de regeling is wel dat het verwachte omzetverlies van 30% en de drempel van artikel 2, tweede lid, onderdeel, b in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 uitsluitend betrekking heeft op die geregistreerde nevenactiviteit(en) van de onderneming die in bijlage van de regeling is of zijn opgenomen (artikel 3, vijfde lid, van de regeling).
(…)
Voor ondernemingen die enkel een nevenactiviteit uitvoeren die in de bijlage wordt genoemd geldt in alle gevallen het maximum van € 800.000. Voor die categorie wordt immers enkel de omzet van die activiteit in aanmerking genomen (zie paragraaf 3.1 van deze toelichting over de bepaling van de omzet).
(…)
6. Uitvoering
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. Het uitvoeringsproces is deels geautomatiseerd om grote aantallen gedupeerde MKB-ondernemers snel te kunnen helpen. Ter ondersteuning van het controleren van de aanvragen worden gegevens van onder andere het Handelsregister en de Belastingdienst gebruikt. RVO doet aanvullend gerichte controles met oog op potentiële risico's op misbruik en fraude. Subsidieontvangers zijn ook na de subsidievaststelling verplicht om hieraan mee te werken.
Voor zowel verificatie van de door de aanvrager verstrekte gegevens als ten behoeve van de vaststelling van de subsidie wordt door RVO gebruik gemaakt van gegevens van de Belastingdienst. Het uitgangspunt van de regeling is dat de aanvrager verantwoordelijk is voor de informatie die hij bij zijn aanvraag verstrekt. De gegevens van de Belastingdienst dienen ter controle en betreffen de bij hem bekende gegevens over de omzet van de aanvragers, waarbij naast het bedrag van de omzet bijvoorbeeld ook kan gaan om de vraag of de aanvrager vrijgesteld is van het afdragen van omzetbelasting. De Belastingdienst beschikt over deze gegevens vanwege de heffing en inning van omzetbelasting.
(…)”
Handelsregisterwet 2007 (Hrw)
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, wordt onder Kamer verstaan: de Kamer van Koophandel, genoemd in artikel 2 van de Wet op de Kamer van Koophandel.
Artikel 2 van Hrw luidde ten tijde hier van belang als volgt:
“Er is een handelsregister van ondernemingen en rechtspersonen:
a. ter bevordering van de rechtszekerheid in het economisch verkeer;
b. voor de verstrekking van gegevens van algemene, feitelijke aard omtrent de samenstelling van ondernemingen en rechtspersonen ter bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening;
c. voor het registreren van alle ondernemingen en rechtspersonen als onderdeel van de gegevenshuishouding die bijdraagt aan het efficiënt functioneren van en de rechtshandhaving door de overheid.”
Op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hrw kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat andere gegevens dan de in artikel 9 tot en met 14 genoemde gegevens in het handelsregister worden opgenomen of dat bescheiden bij het handelsregister worden gedeponeerd voor zover dit van belang is voor de in artikel 2 genoemde doelen en er geen gewichtige redenen zijn die zich daartegen verzetten.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Hrw doen de daartoe verplichte personen doen, met inachtneming van het bij algemene maatregel van bestuur bepaalde, de opgaven die de Kamer nodig heeft om ervoor te zorgen dat de in artikel 9 tot en met 14, 15a, tweede lid, en 16a, eerste lid, genoemde en de in artikel 17, onderdeel a, bedoelde gegevens te allen tijde juist en volledig in het handelsregister ingeschreven zijn.
Op grond van artikel 11 van het Hrb wordt in het handelsregister over een onderneming opgenomen een korte aanduiding van de uitgeoefende activiteit of activiteiten.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Awb luidt als volgt:
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.