Einde inhoudsopgave
Uitleveringswet
Artikel 42 [Beslissing tot ‘uitlevering’ door OvJ]
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2021
- Bronpublicatie:
03-03-2021, Stb. 2021, 125 (uitgifte: 12-03-2021, kamerstukken: 35535)
- Inwerkingtreding
01-04-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-03-2021, Stb. 2021, 156 (uitgifte: 31-03-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Buitenlandse Zaken
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
1.
Nadat een verklaring overeenkomstig artikel 41 is afgelegd, kan de officier van justitie beslissen dat de voortvluchtige ter beschikking zal worden gesteld van de autoriteiten van de staat waarvan het verzoek tot voorlopige aanhouding, of het verzoek tot uitlevering, is uitgegaan.
2.
Het vorige lid blijft buiten toepassing:
- a.
indien voor het feit of de feiten, in verband waarmede de voorlopige aanhouding of de uitlevering is gevraagd, ingevolge een der bepalingen van de artikelen 2 en 9 geen uitlevering kan worden toegestaan;
- b.
indien blijkt dat tegen de voortvluchtige in Nederland een strafrechtelijke vervolging gaande is, of dat tegen hem door een Nederlandse rechter een nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar strafvonnis is gewezen;
- c.
indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van de Europese Unie waarvan de opgeëiste persoon de nationaliteit heeft overeenkomstig artikel 22b in de gelegenheid zijn gesteld een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen voor dezelfde feiten als die welke aan het uitleveringsverzoek ter fine strafvervolging ten grondslag liggen, tenzij inmiddels is gebleken dat geen Europees aanhoudingsbevel zal worden uitgevaardigd.
3.
Van elke beslissing, genomen krachtens het eerste lid van dit artikel, geeft de officier van justitie onverwijld kennis aan Onze Minister.