Procestaal: Bulgaars.
HvJ EU, 21-09-2017, nr. C-171/16
ECLI:EU:C:2017:710
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
21-09-2017
- Magistraten
J. L. da Cruz Vilaça, A. Tizzano, M. Berger, A. Borg Barthet, E. Levits
- Zaaknummer
C-171/16
- Conclusie
Y. Bot
- Roepnaam
Beshkov
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2017:710, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 21‑09‑2017
ECLI:EU:C:2017:386, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 17‑05‑2017
Uitspraak 21‑09‑2017
J. L. da Cruz Vilaça, A. Tizzano, M. Berger, A. Borg Barthet, E. Levits
Partij(en)
In zaak C-171/16,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sofiyski Rayonen sad (rechter in eerste aanleg Sofia, Bulgarije) bij beslissing van 7 maart 2016, ingekomen bij het Hof op 24 maart 2016, in de procedure
Trayan Beshkov
tegen
Sofiyska rayonna prokuratura,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, A. Tizzano (rapporteur), vicepresident van het Hof, M. Berger, A. Borg Barthet en E. Levits, rechters,
advocaat-generaal: Y. Bot,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door L. Březinová, M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,
- —
de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door G. Eberhard als gemachtigde,
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Grünheid en P. Mihaylova als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 mei 2017,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (PB 2008, L 220, blz. 32).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een door Trayan Beshkov bij de Sofiyski Rayonen sad (rechter in eerste aanleg Sofia, Bulgarije) ingediend verzoek tot inaanmerkingneming, door deze rechter, van de door een rechter van een andere lidstaat eerder tegen hem uitgesproken veroordeling.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3
In overwegingen 2, 5 tot en met 7 en 13 van kaderbesluit 2008/675 staat te lezen:
- ‘(2)
Op 29 november 2000 heeft de Raad overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Tampere zijn goedkeuring gehecht aan een programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen. Dit programma behelst de ‘aanneming van één of verscheidene instrumenten tot vaststelling van het beginsel dat de rechter van een lidstaat bij de beoordeling van het strafrechtelijk verleden van de dader, de vaststelling van recidive en de bepaling van strafmodaliteiten en executiemodaliteiten rekening moet kunnen houden met onherroepelijke strafrechtelijke beslissingen in andere lidstaten’.
[…]
- (5)
Als grondregel moet gelden dat de lidstaten aan een in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling gevolgen moeten verbinden die gelijkwaardig zijn aan de gevolgen van een nationale veroordeling overeenkomstig het nationale recht, ongeacht of het volgens het nationale recht om feitelijke gevolgen dan wel om procesrechtelijke of materieelrechtelijke gevolgen gaat. Dit kaderbesluit beoogt evenwel niet een harmonisatie tot stand te brengen wat betreft de gevolgen die door de verschillende nationale wetgevingen aan het bestaan van eerdere veroordelingen worden verbonden, en de verplichting om rekening te houden met eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen bestaat alleen voor zover volgens het nationaal recht met eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf rekening wordt gehouden.
- (6)
In tegenstelling tot andere instrumenten richt dit kaderbesluit zich niet op de tenuitvoerlegging in een bepaalde lidstaat van rechterlijke beslissingen die in andere lidstaten zijn genomen, maar strekt het ertoe dat in het kader van een nieuwe strafrechtelijke procedure in een lidstaat aan eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen gevolgen kunnen worden verbonden voor zover volgens het nationale recht van die lidstaat ook aan eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf gevolgen worden verbonden.
[…]
- (7)
De gevolgen die aan veroordelingen uit andere lidstaten worden verbonden, moeten gelijkwaardig zijn aan de gevolgen die aan nationale veroordelingen verbonden worden, en zulks tijdens de fase die aan het strafproces voorafgaat, tijdens het strafproces zelf en bij de tenuitvoerlegging van het vonnis.
[…]
- (13)
Dit kaderbesluit laat de verscheidenheid aan nationale oplossingen en procedures die nodig is om rekening te kunnen houden met een eerdere veroordeling in een andere lidstaat, onverlet. Het feit dat de mogelijkheid tot herziening van een eerdere veroordeling uitgesloten is, dient een lidstaat niet te beletten zo nodig een besluit te nemen dat ertoe strekt aan die eerdere veroordeling gelijkwaardige rechtsgevolgen te verbinden. De termijnen, procedures en formaliteiten voor het nemen van een dergelijk besluit mogen evenwel niet zodanig zijn dat het onmogelijk wordt aan een eerdere veroordeling in een andere lidstaat gelijkwaardige rechtsgevolgen te verbinden.’
4
Artikel 1, lid 1, van dat kaderbesluit luidt:
‘Dit kaderbesluit heeft ten doel de voorwaarden vast te stellen waaronder in een strafrechtelijke procedure in een lidstaat tegen een persoon rekening wordt gehouden met eerdere veroordelingen die in andere lidstaten wegens andere feiten tegen de betrokkene zijn uitgesproken.’
5
Artikel 3 van dat kaderbesluit, met als opschrift ‘Wijze waarop in een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met een in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling’, bepaalt in de leden 1 tot en met 4 het volgende:
- ‘1.
Elke lidstaat zorgt ervoor dat in een strafrechtelijke procedure tegen een persoon rekening wordt gehouden met in andere lidstaten tegen de betrokkene uitgesproken, eerdere veroordelingen wegens andere feiten, waarover krachtens de geldende rechtsinstrumenten inzake wederzijdse rechtsbijstand of inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister informatie is verkregen, zulks voor zover in de lidstaat zelf met eerdere veroordelingen rekening wordt gehouden, en dat aan die in andere lidstaten uitgesproken eerdere veroordelingen rechtsgevolgen worden verbonden, gelijkwaardig aan die welke de nationale wetgeving verbindt aan eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf.
- 2.
Lid 1 is van toepassing tijdens de fase die aan het strafproces voorafgaat, tijdens het strafproces zelf en bij de tenuitvoerlegging van de veroordeling, met name wat betreft de geldende procesrechtelijke regels, inclusief die met betrekking tot de voorlopige hechtenis, de kwalificatie van het strafbare feit, de soort opgelegde straf en de strafmaat, en wat betreft de regels inzake de tenuitvoerlegging van de beslissing.
- 3.
De inaanmerkingneming van in andere lidstaten uitgesproken eerdere veroordelingen als bedoeld in lid 1, leidt er niet toe dat eerdere veroordelingen of eventuele besluiten betreffende de tenuitvoerlegging daarvan door de lidstaat die de procedure uitvoert, erdoor worden doorkruist, ingetrokken of herzien.
- 4.
Overeenkomstig lid 3 is lid 1 niet van toepassing voor zover, indien de eerdere veroordeling een nationale veroordeling was geweest van de lidstaat die de nieuwe procedure voert, de inaanmerkingneming van de eerdere veroordeling er overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat toe zou hebben geleid dat de eerdere veroordeling of een eventuele beslissing betreffende de tenuitvoerlegging daarvan wordt doorkruist, ingetrokken of herzien.’
Bulgaars recht
Wetboek van strafrecht
6
Artikel 8, lid 2, van de Nakazatelen kodeks (wetboek van strafrecht), welk artikel in werking is getreden op 27 mei 2011 en strekt tot omzetting in Bulgaars recht van kaderbesluit 2008/675, bepaalt:
‘Met een in kracht van gewijsde gegane veroordeling die is uitgesproken in een andere lidstaat van de Europese Unie wegens een handeling die volgens het wetboek van strafrecht een strafbaar feit vormt, wordt rekening gehouden in elke strafrechtelijke procedure die in de Republiek Bulgarije tegen die persoon wordt gevoerd.’
7
Artikel 23, lid 1, van dat wetboek luidt:
‘Wanneer door een en dezelfde handeling meerdere strafbare feiten worden gepleegd, of wanneer een persoon meerdere afzonderlijke strafbare feiten heeft gepleegd voordat een veroordeling over een daarvan in kracht van gewijsde ging, veroordeelt de rechter, nadat hij voor elk afzonderlijk strafbaar feit een straf heeft bepaald, tot de zwaarste straf.’
8
Artikel 25, leden 1 en 2, van dat wetboek bepaalt:
- ‘1.
De bepalingen [van artikel 23] zijn ook van toepassing wanneer de persoon bij afzonderlijke veroordelingen werd veroordeeld.
- 2.
Wanneer de in een van de veroordelingen opgelegde straf geheel of gedeeltelijk ten uitvoer is gelegd, wordt deze in mindering gebracht wanneer deze soortgelijk is aan de met het oog op tenuitvoerlegging van de straf opgelegde totaalstraf.’
9
Artikel 66, lid 1, van datzelfde wetboek bepaalt:
‘Wanneer de rechter een vrijheidsstraf van maximaal drie jaar oplegt, kan hij de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf voorwaardelijk opschorten […] wanneer de persoon niet tot een vrijheidsstraf is veroordeeld voor een ambtshalve te vervolgen strafbaar feit […].’
Wetboek van strafvordering
10
Artikel 4, leden 2 en 3, van de Nakazatelno-protsesualen kodeks (wetboek van strafvordering) luidt:
- ‘2.
De veroordeling die is uitgesproken door een rechter van een andere staat en in kracht van gewijsde is gegaan, en die niet is erkend volgens de procedure als vastgelegd in het Bulgaarse recht, wordt door de autoriteiten van de Republiek Bulgarije niet ten uitvoer gelegd.
- 3.
De bepalingen [van lid 2] vinden geen toepassing wanneer in een geratificeerde, bekendgemaakte en in werking getreden internationale overeenkomst waarbij de Republiek Bulgarije partij is, anders is bepaald.’
11
Artikel 463 van dat wetboek, opgenomen onder afdeling II, ‘Erkenning en tenuitvoerlegging van een door een buitenlandse rechter uitgesproken veroordeling’, van hoofdstuk 36 van dat wetboek, bepaalt:
‘Een in kracht van gewijsde gegane veroordeling die is uitgesproken door een buitenlandse rechter, wordt door de autoriteiten van de Republiek Bulgarije overeenkomstig artikel 4, lid 3, erkend en ten uitvoer gelegd, wanneer:
- 1)
de handeling waarvoor het verzoek werd ingediend een strafbaar feit vormt naar Bulgaars recht;
- 2)
de dader naar Bulgaars recht strafrechtelijk aansprakelijk is;
- 3)
de veroordeling is uitgesproken met volledige inachtneming van de beginselen die zijn verankerd in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en de daarbij behorende protocollen waarbij de Republiek Bulgarije partij is;
- 4)
de dader niet is veroordeeld voor een strafbaar feit dat als een politiek misdrijf wordt aangemerkt of voor een strafbaar feit dat verband houdt met een dergelijk misdrijf of voor een oorlogsmisdrijf;
- 5)
de Republiek Bulgarije een door een andere buitenlandse rechter ten aanzien van dezelfde dader en hetzelfde strafbare feit uitgesproken veroordeling niet heeft erkend;
- 6)
de veroordeling niet in strijd is met de fundamentele beginselen van het Bulgaarse strafrecht en strafprocesrecht.’
12
Artikel 465 van dat wetboek, waarin de voorwaarden voor die erkenning worden verduidelijkt, bepaalt:
- ‘1.
Het verzoek om erkenning in de Republiek Bulgarije van een door een buitenlandse rechter uitgesproken veroordeling, wordt door de bevoegde autoriteit van de andere staat gericht aan het ministerie van Justitie.
- 2.
Het ministerie van Justitie zendt het verzoek, de veroordeling en de andere gevoegde stukken naar de Okrazhen sad [arrondissementsrechtbank] van de woonplaats van de persoon. Wanneer deze laatste niet in het land verblijft, is de Sofiyski gradski sad [rechter voor de stad Sofia] bevoegd om het verzoek te behandelen.
[…]’
13
Artikel 466, lid 1, van datzelfde wetboek, dat de gevolgen van die erkenning vaststelt, luidt:
‘De beslissing waarbij een door een buitenlandse rechter uitgesproken veroordeling wordt erkend, heeft de werking van een door een Bulgaarse rechter uitgesproken veroordeling.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
14
Bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing van het Landesgericht Klagenfurt (rechter in eerste aanleg Klagenfurt, Oostenrijk) van 13 december 2010 is Beshkov wegens op 14 november 2010 in Oostenrijk gepleegde feiten van heling veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden onvoorwaardelijk en 12 maanden voorwaardelijk met een proefperiode van drie jaar. Het strafgedeelte van 6 maanden werd uitgezeten en de proefperiode ging in op 14 mei 2011.
15
Hierna werd Beshkov door de verwijzende rechter bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing van 29 april 2013 veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf van één jaar wegens het op 19 november 2008 te Sofia (Bulgarije) in het kader van hooliganisme toebrengen van licht lichamelijk letsel met gevolgen voor de gezondheid. Daar Beshkov wordt gezocht, kon deze straf op datum van de verwijzingsbeslissing nog niet ten uitvoer worden gelegd.
16
Op 14 mei 2015 heeft Beshkov, via diens procesvertegenwoordiger, op grond van artikel 23, lid 1, en artikel 25, lid 1, van het wetboek van strafrecht de verwijzende rechter verzocht om hem met het oog op de tenuitvoerlegging een totale vrijheidsstraf op te leggen die overeenstemt met de zwaarste van de straffen die zijn opgelegd, enerzijds bij beslissing van 13 december 2010 van het Landesgericht Klagenfurt, en anderzijds bij beslissing van 29 april 2013 van de verwijzende rechter.
17
Die twee bepalingen schrijven met name voor dat, wanneer een persoon meerdere strafbare feiten heeft gepleegd voordat hij voor ieder van die feiten bij afzonderlijke veroordelingen wordt veroordeeld tot afzonderlijke straffen, de nationale rechter aan deze persoon met het oog op de tenuitvoerlegging van die straffen één enkele totaalstraf oplegt die overeenstemt met de zwaarste van de aanvankelijk opgelegde straffen. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt in wezen dat de zwaarste straf dan de lichtere aanvankelijke straffen absorbeert. Uit die bepalingen vloeit verder voort dat wanneer één van de aanvankelijke straffen reeds volledig of gedeeltelijk werd uitgevoerd, deze bij de tenuitvoerlegging in mindering wordt gebracht op de totaalstraf indien zij van dezelfde soort is.
18
De verwijzende rechter merkt echter op dat het volgens het grootste deel van de nationale rechtspraak evenals volgens de Sofiyska rayonna prokuratura (parket van het arrondissement van Sofia, Bulgarije), met name gelet op artikel 4, lid 2, van het wetboek van strafvordering, onmogelijk is om een totaalstraf te bepalen met inaanmerkingneming van de straf die werd opgelegd bij een eerder door een rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling wanneer deze beslissing niet voorafgaandelijk door de bevoegde Bulgaarse rechter werd erkend volgens de bijzondere procedure tot erkenning en tenuitvoerlegging van door buitenlandse rechters uitgesproken veroordelingen als voorzien in met name de artikelen 463 tot en met 466 van dat wetboek. In het licht van deze rechtspraak stelt de verwijzende rechter zich in wezen de vraag of, om recht te kunnen doen aan het verzoek van Beshkov, de door het Landesgericht Klagenfurt uitgesproken veroordeling voorafgaandelijk moet worden erkend overeenkomstig met name die artikelen 463 tot en met 466, dan wel of — zoals Beshkov beweert — de verwijzende rechter dit verzoek ontvankelijk mag of moet verklaren, zonder dat die veroordeling het voorwerp uitmaakt van een dergelijke voorafgaande erkenning, waarbij wordt verwezen naar artikel 8, lid 2, van het wetboek van strafrecht, dat kaderbesluit 2008/675 in Bulgaars recht omzet.
19
Die rechter is in wezen van oordeel dat, om die vraag te kunnen beantwoorden, het noodzakelijk is om te bepalen of dat kaderbesluit toepassing vindt op een procedure als aan de orde in het hoofdgeding, die betrekking heeft op de oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van een door een rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, en meer bepaald van de straf die bij die beslissing werd opgelegd aan de veroordeelde persoon.
20
Zo dat het geval is, en indien de inaanmerkingneming van de door het Landesgericht Klagenfurt uitgesproken veroordeling in casu afhankelijk zou worden gesteld van de voorafgaande toepassing van de in met name de artikelen 463 tot en met 466 van het wetboek van strafvordering neergelegde erkenningsprocedure, vraagt de verwijzende rechter zich eveneens af of die laatste procedure verenigbaar is met dat kaderbesluit, aangezien die procedure niet rechtstreeks door de veroordeelde persoon kan worden ingeleid.
21
In dat verband benadrukt de verwijzende rechter namelijk in wezen dat, hoewel overeenkomstig het van kracht zijnde Bulgaarse recht iedere veroordeelde zich tot de bevoegde Bulgaarse rechter kan wenden met een verzoek tot oplegging van een totaalstraf op grond van de artikelen 23 en 25 van het wetboek van strafrecht, de erkenningsprocedure die is vastgesteld in de relevante bepalingen van het wetboek van strafvordering, met name in de artikelen 463 tot en met 466, daarentegen slechts kan worden toegepast op verzoek van de bevoegde Bulgaarse autoriteiten of de autoriteiten van de staat waarin de eerste veroordeling is uitgesproken. Dit zou tot gevolg hebben dat de veroordeelde persoon de facto niet zelf de procedure kan inleiden die ertoe strekt een dergelijke totaalstraf op te leggen met inaanmerkingneming van een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, zelfs wanneer de bevoegde autoriteiten geen actie ondernemen.
22
Verder wenst de verwijzende rechter te vernemen of kaderbesluit 2008/675 zich ertegen verzet dat in het kader van de oplegging van een totaalstraf met inaanmerkingneming van de aan Beshkov door het Landesgericht Klagenfurt opgelegde straf, de wijze van tenuitvoerlegging van deze laatste straf wordt gewijzigd. Immers, aangezien in casu de door deze laatste rechter aan Beshkov opgelegde gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden met uitstel, zwaarder is dan de door de verwijzende rechter bij beslissing van 29 april 2013 opgelegde straf, zou deze laatste ten aanzien van Beshkov een totaalstraf dienen toe te passen die overeenstemt met de eerste straf. Overeenkomstig artikel 66, lid 1, van het wetboek van strafrecht kan Beshkov, die in het verleden in Bulgarije reeds herhaaldelijk tot vrijheidsstraffen werd veroordeeld, echter niet meer tot een straf met uitstel worden veroordeeld in die lidstaat. Bijgevolg zou de verwijzende rechter de wijze van tenuitvoerlegging van de door het Landesgericht Klagenfurt aan Beshkov opgelegde straf moeten veranderen, en hem een totaalstraf van 18 maanden effectieve gevangenisstraf moeten opleggen, met aftrek van de 6 maanden effectieve gevangenisstraf die hij in Oostenrijk reeds heeft uitgezeten.
23
Daarom heeft de Sofiyski Rayonen sad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Hoe dient het in kaderbesluit 2008/675 gebruikte begrip ‘nieuwe strafrechtelijke procedure’ te worden uitgelegd? Moet deze procedure noodzakelijkerwijs verband houden met de vaststelling van schuld aan een strafbaar feit of kan het ook gaan om een procedure waarin volgens het nationale recht van de tweede lidstaat de straf die bij een eerdere uitspraak is opgelegd een andere straf absorbeert of daarin wordt meegerekend, respectievelijk moet worden bevolen dat die straf afzonderlijk ten uitvoer wordt gelegd?
- 2)
Dient artikel 3, lid 1, juncto overweging 13 van kaderbesluit 2008/675 aldus te worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan een procedure voor de inaanmerkingneming van een eerdere veroordeling die is uitgesproken in een andere lidstaat, niet door de veroordeelde persoon maar enkel door de lidstaat waar de eerdere uitspraak is gedaan, respectievelijk door de lidstaat waar de nieuwe strafrechtelijke procedure plaatsvindt, kan worden ingeleid?
- 3)
Dient artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675 aldus te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de staat die de nieuwe strafrechtelijke procedure uitvoert, de wijze van tenuitvoerlegging van de straf die is opgelegd door de lidstaat waar de eerdere veroordeling is uitgesproken, wijzigt, en dit ook in die gevallen waarin overeenkomstig het nationale recht van de tweede lidstaat de bij de eerdere uitspraak opgelegde straf een andere straf absorbeert of daarin wordt meegerekend, respectievelijk moet worden bevolen dat die straf afzonderlijk ten uitvoer wordt gelegd?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
24
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of kaderbesluit 2008/675 aldus dient te worden uitgelegd dat het uitsluitend toepassing vindt op procedures die verband houden met de vaststelling van de mogelijke schuld van de vervolgde persoon, dan wel tevens op een nationale procedure die betrekking heeft op de oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van de door de nationale rechter aan deze persoon opgelegde straf en van de straf die in het kader van een eerdere door een rechter van een andere lidstaat tegen deze persoon uitgesproken veroordeling wegens andere feiten werd opgelegd.
25
Om op deze vraag te kunnen antwoorden, dient te worden opgemerkt dat artikel 1, lid 1, van kaderbesluit 2008/675 bepaalt dat dit kaderbesluit ten doel heeft de voorwaarden vast te stellen waaronder rekening wordt gehouden met eerdere veroordelingen die in een lidstaat tegen een persoon zijn uitgesproken in geval van een nieuwe strafrechtelijke procedure in een andere lidstaat tegen dezelfde persoon wegens andere feiten.
26
Met dat doel legt artikel 3, lid 1, van dat kaderbesluit, gelezen in het licht van overweging 5 van dat kaderbesluit, de lidstaten de verplichting op om ervoor te zorgen dat in een dergelijk geval, enerzijds met de eerdere in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen, waarover krachtens de geldende rechtsinstrumenten inzake wederzijdse rechtsbijstand of inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister informatie is verkregen, rekening wordt gehouden voor zover naar nationaal recht met eerdere nationale veroordelingen rekening wordt gehouden, en anderzijds gelijkwaardige rechtsgevolgen aan die veroordelingen worden verbonden als die welke volgens dat recht aan die laatste veroordelingen worden verbonden, ongeacht of het om feitelijke gevolgen dan wel om procesrechtelijke of materieelrechtelijke gevolgen gaat.
27
Artikel 3, lid 2, van dat kaderbesluit bepaalt dat die verplichting van toepassing is tijdens de fase die aan het strafproces voorafgaat, tijdens het strafproces zelf en bij de tenuitvoerlegging van de veroordeling, met name wat betreft de geldende procesrechtelijke regels, inclusief die met betrekking tot de kwalificatie van het strafbare feit, de soort opgelegde straf en de strafmaat, en wat betreft de regels inzake de tenuitvoerlegging van de beslissing. Zo staat in de overwegingen 2 en 7 van dat kaderbesluit te lezen dat de nationale rechter rekening moet kunnen houden met in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen, ook voor de bepaling van de executiemodaliteiten, en dat de gevolgen die aan deze veroordelingen worden verbonden gelijkwaardig moeten zijn aan die welke worden verbonden aan de nationale beslissingen in iedere fase van de procedure.
28
Hieruit volgt dat kaderbesluit 2008/675 niet alleen toepassing vindt op procedures die verband houden met de bepaling en vaststelling van mogelijke schuld van de vervolgde persoon, maar ook op procedures betreffende de tenuitvoerlegging van de straf waarvoor rekening moet worden gehouden met de straf die is opgelegd in een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling. Zoals de advocaat-generaal in punt 59 van zijn conclusie heeft opgemerkt, blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat in casu de door Beshkov ingeleide procedure tot oplegging van een totaalstraf onder deze tweede categorie valt, zodat zij binnen de werkingssfeer van dit kaderbesluit valt.
29
Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat kaderbesluit 2008/675 aldus dient te worden uitgelegd dat het toepassing vindt op een nationale procedure die betrekking heeft op de oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van de door de nationale rechter aan een persoon opgelegde straf en van de straf die in het kader van een eerdere door een rechter van een andere lidstaat tegen deze persoon uitgesproken veroordeling wegens andere feiten werd opgelegd.
Tweede vraag
30
Vooraf dient te worden opgemerkt, zoals is uiteengezet in punt 18 van het onderhavige arrest, dat de verwijzende rechter zich de vraag stelt of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde veroordeling door het Landesgericht Klagenfurt voorafgaandelijk erkend moet worden door de bevoegde Bulgaarse rechter in overeenstemming met de procedure van met name de artikelen 463 tot en met 466 van het wetboek van strafvordering, opdat hiermee rekening kan worden gehouden bij de oplegging van een totaalstraf.
31
Zoals in de punten 20 en 21 van dit arrest wordt opgemerkt, gaat de verwijzende rechter, met de nodige twijfel dienaangaande, toch uit van de veronderstelling dat die procedure van voorafgaande erkenning voor dat doel moet worden toegepast, en met zijn tweede vraag wenst hij te vernemen of kaderbesluit 2008/675 zich verzet tegen de voornoemde artikelen 463 tot en met 466 voor zover daarin wordt bepaald dat die procedure niet rechtstreeks door de veroordeelde persoon kan worden ingeleid.
32
Om een nuttig antwoord te kunnen verschaffen aan deze rechter, dient echter eerst te worden nagegaan of dit kaderbesluit zich verzet tegen de toepassing van een dergelijke erkenningsprocedure.
33
Met het oog daarop dient, overeenkomstig de in de vaste rechtspraak van het Hof (arrest van 21 december 2016, Ucar en Kilic, C-508/15 en C-509/15, EU:C:2016:986, punt 51 en aldaar aangehaalde rechtspraak) erkende mogelijkheid, de tweede vraag aldus te worden geherformuleerd dat de verwijzende rechter daarmee in wezen wenst te vernemen of kaderbesluit 2008/675 aldus dient te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat in een lidstaat een door een rechter van een andere lidstaat eerder uitgesproken veroordeling slechts in aanmerking kan worden genomen na de toepassing van een nationale procedure van voorafgaande erkenning van die beslissing door de bevoegde rechterlijke instanties van die eerste lidstaat, zoals die voorzien in met name de artikelen 463 tot en met 466 van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde wetboek van strafvordering, en, indien dit niet zo is, of dat kaderbesluit zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan die procedure uitsluitend kan worden ingeleid door de bevoegde nationale autoriteiten, maar niet door de veroordeelde persoon.
34
Om deze vraag te beantwoorden, moet worden verwezen naar de uiteenzetting van de inhoud van de artikelen 463 tot en met 466 van het wetboek van strafvordering in de punten 11 tot en met 13 van dit arrest, waaruit blijkt dat die artikelen voorzien in een bijzondere procedure van voorafgaande erkenning door de bevoegde Bulgaarse rechter van de door buitenlandse rechters uitgesproken definitieve veroordelingen, welke procedure ertoe strekt om aan de beslissing waarbij deze veroordelingen worden erkend, het gevolg te verbinden van een door een Bulgaarse rechter uitgesproken veroordeling. Die procedure omvat een onderzoek van de betrokken buitenlandse veroordeling om na te gaan of aan de voorwaarden van dat artikel 463 is voldaan.
35
In dit verband is het zeker zo dat de nationale rechter voor de toepassing van artikel 3, lid 1, van kaderbesluit 2008/675, vermeld in punt 26 van het onderhavige arrest, over de mogelijkheid moet beschikken om met name na te gaan of de eerdere nationale veroordelingen krachtens het nationale recht in aanmerking worden genomen, en in voorkomend geval welke gevolgen dat recht daaraan verbindt.
36
Zoals in overweging 2 van dat kaderbesluit te lezen staat, beoogt dit kaderbesluit echter de tenuitvoerlegging van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen in strafzaken, dat is neergelegd in artikel 82, lid 1, VWEU, dat in de plaats is gekomen van artikel 31 VEU, op grond waarvan dit kaderbesluit is vastgesteld. Zoals de advocaat-generaal in de punten 30, 31 en 64 van zijn conclusie heeft opgemerkt, verzet dit beginsel zich ertegen dat in het kader van het genoemde kaderbesluit de inaanmerkingneming van een eerder in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling afhankelijk wordt gesteld van de toepassing van een nationale procedure van voorafgaande erkenning als aan de orde in het hoofdgeding, en dat die beslissing om die reden kan worden herzien (zie naar analogie arrest van 9 juni 2016, Balogh, C-25/15, EU:C:2016:423, punt 54).
37
Zo verbieden artikel 3, lid 3, en overweging 13 van kaderbesluit 2008/675 uitdrukkelijk een dergelijke herziening en moeten de eerder in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen derhalve in aanmerking worden genomen zoals zij werden uitgesproken.
38
Hoewel overweging 13 tevens erop wijst dat dit kaderbesluit de verscheidenheid aan nationale oplossingen en procedures die nodig is om rekening te kunnen houden met een eerdere veroordeling in een andere lidstaat onverlet laat en een lidstaat niet belet zo nodig een besluit te nemen waardoor aan die veroordeling gelijkwaardige rechtsgevolgen kunnen worden verbonden, kan — in tegenstelling tot wat de Oostenrijkse regering betoogt — de vaststelling van een dergelijk besluit bijgevolg in geen geval inhouden dat een nationale procedure van voorafgaande erkenning als aan de orde in het hoofdgeding wordt toegepast.
39
Gelet op het voorgaande hoeft niet te worden geantwoord op de vraag of dat kaderbesluit vereist dat de veroordeelde persoon die procedure zelf kan inleiden.
40
Bijgevolg moet op de tweede vraag worden geantwoord dat kaderbesluit 2008/675 aldus dient te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat in een lidstaat een door een rechter van een andere lidstaat eerder uitgesproken veroordeling slechts in aanmerking kan worden genomen na de toepassing van een nationale procedure van voorafgaande erkenning van die beslissing door de bevoegde rechterlijke instanties van die eerste lidstaat, zoals die voorzien in de artikelen 463 tot en met 466 van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde wetboek van strafvordering.
Derde vraag
41
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675 aldus dient te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die erin voorziet dat de nationale rechter die wordt verzocht om oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van met name de straf die is opgelegd in het kader van een eerdere door een rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, daartoe de executiemodaliteiten van die laatste straf kan wijzigen.
42
Vooraf dient te worden opgemerkt dat uit het dossier waarover het Hof beschikt, blijkt dat het Landesgericht Klagenfurt bij beslissing van 15 oktober 2014 heeft geoordeeld dat de in zijn beslissing van 13 december 2010 bepaalde proefperiode van drie jaar ten einde was gekomen, en dat bijgevolg het voorwaardelijke deel van de aan Beshkov opgelegde straf definitief was beëindigd, zodat de volledige straf moet worden geacht te zijn uitgezeten. Bij het onderzoek van de onderhavige vraag dient rekening te worden gehouden met deze omstandigheid, waarvan de verwijzende rechter op de hoogte is gesteld in het kader van een door het Hof aan deze laatste geformuleerd verzoek om verduidelijkingen in toepassing van artikel 101 van zijn Reglement voor de procesvoering.
43
Het is zeker zo dat in antwoord op deze vraag eraan dient te worden herinnerd, zoals uiteengezet in punt 26 van het onderhavige arrest, dat ingevolge artikel 3, lid 1, van kaderbesluit 2008/675 met eerdere in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen in beginsel rekening moet worden gehouden, zulks voor zover volgens nationaal recht met eerdere nationale veroordelingen rekening wordt gehouden, en dat aan die veroordelingen gevolgen moeten worden verbonden die gelijkwaardig zijn aan die welke volgens dat nationale recht aan die laatste veroordelingen worden verbonden.
44
Artikel 3, lid 3, van dat kaderbesluit bepaalt echter dat die inaanmerkingneming er niet toe leidt dat door de rechters van andere lidstaten eerder uitgesproken veroordelingen of eventuele besluiten betreffende de tenuitvoerlegging daarvan door de lidstaat die de nieuwe strafrechtelijke procedure uitvoert, erdoor worden doorkruist, of dat deze veroordelingen worden ingetrokken. Zoals uiteengezet in punt 37 van het onderhavige arrest, sluit die bepaling bovendien iedere herziening van die veroordelingen uit, welke dus in aanmerking moeten worden genomen zoals ze zijn uitgesproken.
45
Bovendien volgt uit overweging 6 van dat kaderbesluit dat dit besluit zich niet richt op de tenuitvoerlegging in een bepaalde lidstaat van rechterlijke beslissingen die in andere lidstaten zijn genomen.
46
Hieruit volgt dat de nationale rechter op grond van datzelfde kaderbesluit de executiemodaliteiten van een eerder in een andere lidstaat uitgesproken en reeds ten uitvoer gelegde veroordeling niet kan herzien en wijzigen, met name door intrekking van het uitstel dat gepaard ging met de bij deze beslissing opgelegde straf, en door deze om te zetten in een effectieve gevangenisstraf. Hij kan op die grond evenmin een nieuwe tenuitvoerlegging bevelen van de aldus gewijzigde straf.
47
Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675 aldus dient te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die erin voorziet dat de nationale rechter die wordt verzocht om oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van met name de straf die is opgelegd in het kader van een eerdere door een rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, daartoe de executiemodaliteiten van die laatste straf kan wijzigen.
Kosten
48
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie, dient aldus te worden uitgelegd dat het toepassing vindt op een nationale procedure die betrekking heeft op de oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van de door de nationale rechter aan een persoon opgelegde straf en van de straf die in het kader van een eerdere door een rechter van een andere lidstaat tegen deze persoon uitgesproken veroordeling wegens andere feiten werd opgelegd.
- 2)
Kaderbesluit 2008/675 dient aldus te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat in een lidstaat een door een rechter van een andere lidstaat eerder uitgesproken veroordeling slechts in aanmerking kan worden genomen na de toepassing van een nationale procedure van voorafgaande erkenning van die beslissing door de bevoegde rechterlijke instanties van die eerste lidstaat, zoals die voorzien in de artikelen 463 tot en met 466 van de Nakazatelno-protsesualen kodeks (wetboek van strafvordering).
- 3)
Artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675 dient aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die erin voorziet dat de nationale rechter die wordt verzocht om oplegging, met het oog op de tenuitvoerlegging, van een totale vrijheidsstraf met inaanmerkingneming van met name de straf die is opgelegd in het kader van een eerdere door een rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, daartoe de executiemodaliteiten van die laatste straf kan wijzigen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑09‑2017
Conclusie 17‑05‑2017
Y. Bot
Partij(en)
Zaak C-171/161.
Trayan Beshkov
In tegenwoordigheid van:
Sofiyska rayonna prokuratura
[verzoek van de Sofiyski Rayonen sad (gerecht van eerste aanleg Sofia, Bulgarije) om een prejudiciële beslissing]
1.
In de onderhavige zaak wordt het Hof er voor het eerst toe gebracht kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie, uit te leggen.2.
2.
Nauwkeuriger gezegd, verzoekt de verwijzende rechter het Hof het begrip ‘strafrechtelijke procedure’ in de zin van artikel 3, lid 1, van dat kaderbesluit nader te bepalen. Hij vraagt zich namelijk af of dit begrip ook ziet op een procedure die strekt tot tenuitvoerlegging van een door een rechterlijke instantie van een lidstaat opgelegde straf, waarbij rekening moet worden gehouden met de door de rechterlijke instantie van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling.
3.
Bovendien wenst de verwijzende rechter te vernemen of deze bepaling zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, waarin is bepaald dat het verzoek om rekening te houden met een eerdere, door de rechterlijke instantie van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, niet rechtstreeks van de veroordeelde zelf kan uitgaan.
4.
Ten slotte betreft de derde vraag van de verwijzende rechter de concrete wijze waarop door een nationale rechterlijke instantie rekening wordt gehouden met de eerdere, door de rechterlijke instantie van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, wanneer de straf die deze veroordeling meebracht, reeds volledig ten uitvoer is gelegd.
5.
In deze conclusie zal ik allereerst duidelijk maken dat, teneinde in het kader van een nieuwe strafrechtelijke procedure in een lidstaat overeenkomstig kaderbesluit 2008/675 rekening te houden met een uit een andere lidstaat van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht afkomstige rechterlijke beslissing, die beslissing volgens mij niet eerst dient te worden erkend volgens een speciale procedure, zoals die welke is voorzien in de Nakazatelno-protsesualen kodeks (Bulgaars wetboek van strafvordering).
6.
Vervolgens zal ik de redenen uiteenzetten waarom ik van mening ben dat artikel 3, lid 1, van kaderbesluit 2008/675 in die zin moet worden uitgelegd dat een procedure die strekt tot tenuitvoerlegging van een door de rechter van een lidstaat opgelegde straf waarbij rekening moet worden gehouden met de eerdere, door de rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, een ‘strafrechtelijke procedure’ in de zin van die bepaling vormt. Tevens geef ik het Hof in overweging voor recht te verklaren dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat het verzoek om rekening te houden met een eerdere, door de rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, rechtstreeks van de veroordeelde kan uitgaan.
7.
Daarna zal ik uiteenzetten waarom artikel 3, leden 1 en 3, van dit kaderbesluit mijns inziens aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, waarin is bepaald dat een nationale rechter in een nieuwe strafrechtelijke procedure de door de rechterlijke instantie van een andere lidstaat opgelegde en reeds ten uitvoer gelegde straf opnieuw onderzoekt teneinde een totale vrijheidsstraf op te leggen die de door die andere lidstaat opgelegde straf mede omvat.
8.
Ten slotte dient volgens mij de nationale rechter, teneinde de nuttige werking van dat kaderbesluit te verzekeren, in voorkomend geval en onder de voorwaarden en voorbehouden in deze tekst, toepassing te geven aan artikel 3, leden 1, 3 en 5, van dat kaderbesluit, gelezen in het licht van de overwegingen 8 en 9 ervan.
I. Toepasselijke bepalingen
A. Unierecht
9.
Overweging 1 van kaderbesluit 2008/675 vermeldt dat het doel om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen veronderstelt dat gegevens betreffende de in de lidstaten uitgesproken veroordelingen buiten de lidstaat van veroordeling in aanmerking kunnen worden genomen ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten en in het kader van een nieuwe strafrechtelijke procedure.
10.
De overwegingen 8 en 9 van dit kaderbesluit luiden als volgt:
- ‘(8)
Wanneer tijdens een strafrechtelijke procedure in een lidstaat informatie over een in een andere lidstaat uitgesproken eerdere veroordeling beschikbaar is, moet zoveel mogelijk worden vermeden dat de betrokkene minder gunstig wordt behandeld dan indien de eerdere veroordeling een nationale veroordeling was geweest.
- (9)
Artikel 3, lid 5, dient onder andere in het licht van overweging 8 zodanig te worden geïnterpreteerd dat indien de nationale rechter, op grond van een in een andere lidstaat uitgesproken eerdere veroordeling, oordeelt dat een bepaalde strafmaat gezien de omstandigheden van de dader binnen de grenzen van het nationale recht onevenredig hard voor de dader zou zijn en het doel van de sanctie met een lagere straf kan worden bereikt, hij de strafmaat kan verminderen, indien een dergelijke strafmaatvermindering in louter nationale zaken mogelijk zou zijn.’
11.
Artikel 2 van dat kaderbesluit bepaalt:
‘In dit kaderbesluit wordt onder ‘veroordeling’ verstaan: elke definitieve beslissing van een strafgerecht waarbij wordt vastgesteld dat een persoon schuldig is aan een strafbaar feit’.
12.
Artikel 3 van kaderbesluit 2008/675 luidt:
- ‘1.
Elke lidstaat zorgt ervoor dat in een strafrechtelijke procedure tegen een persoon rekening wordt gehouden met in andere lidstaten tegen de betrokkene uitgesproken, eerdere veroordelingen wegens andere feiten, waarover krachtens de geldende rechtsinstrumenten inzake wederzijdse rechtsbijstand of inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister informatie is verkregen, zulks voor zover in de lidstaat zelf met eerdere veroordelingen rekening wordt gehouden, en dat aan die in andere lidstaten uitgesproken eerdere veroordelingen rechtsgevolgen worden verbonden, gelijkwaardig aan die welke de nationale wetgeving verbindt aan eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf.
- 2.
Lid 1 is van toepassing tijdens de fase die aan het strafproces voorafgaat, tijdens het strafproces zelf en bij de tenuitvoerlegging van de veroordeling, met name wat betreft de geldende procesrechtelijke regels, inclusief die met betrekking tot de voorlopige hechtenis, de kwalificatie van het strafbare feit, de soort opgelegde straf en de strafmaat, en wat betreft de regels inzake de tenuitvoerlegging van de beslissing.
- 3.
De inaanmerkingneming van in andere lidstaten uitgesproken eerdere veroordelingen als bedoeld in lid 1, leidt er niet toe dat eerdere veroordelingen of eventuele besluiten betreffende de tenuitvoerlegging daarvan door de lidstaat die de procedure uitvoert, erdoor worden doorkruist, ingetrokken of herzien.
- 4.
Overeenkomstig lid 3 is lid 1 niet van toepassing voor zover, indien de eerdere veroordeling een nationale veroordeling was geweest van de lidstaat die de nieuwe procedure voert, de inaanmerkingneming van de eerdere veroordeling er overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat toe zou hebben geleid dat de eerdere veroordeling of een eventuele beslissing betreffende de tenuitvoerlegging daarvan wordt doorkruist, ingetrokken of herzien.
- 5.
Indien het strafbare feit waarover de nieuwe procedure wordt gevoerd, gepleegd is voordat de eerdere veroordeling is uitgesproken of volledig ten uitvoer is gelegd, hebben de leden 1 en 2 niet tot gevolg dat vereist wordt dat lidstaten hun nationale voorschriften betreffende het opleggen van straffen toepassen, wanneer het toepassen van die voorschriften op in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen voor de rechter een beperking zou inhouden bij het opleggen van een straf in de nieuwe procedure.
De lidstaten zien er evenwel op toe dat eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen door rechters in dergelijke gevallen anderszins in aanmerking kunnen worden genomen.’
B. Bulgaars recht
13.
Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de Nakazatelen kodeks (wetboek van strafrecht), zoals deze geldt sinds 27 mei 2011 (hierna: ‘wetboek van strafrecht’), wordt met een in een andere lidstaat van de Unie uitgesproken en in kracht van gewijsde gegane veroordeling wegens een handeling die krachtens dat wetboek een strafbaar feit vormt, rekening gehouden in de gehele strafrechtelijke procedure die in Bulgarije tegen die persoon wordt gevoerd.
14.
Artikel 23, lid 1, van dat wetboek bepaalt dat wanneer met één en dezelfde handeling meerdere strafbare feiten worden gepleegd, of wanneer een persoon meerdere afzonderlijke strafbare feiten heeft gepleegd voordat een uitspraak over een van die feiten in kracht van gewijsde ging, de rechterlijke instantie, nadat hij voor elk afzonderlijk strafbaar feit een straf heeft bepaald, tot de zwaarste straf veroordeelt.
15.
Krachtens artikel 25, leden 1 en 2, van dat wetboek is het bepaalde in artikel 23 tevens van toepassing wanneer de persoon is veroordeeld bij afzonderlijke vonnissen. Bovendien wordt een geheel of gedeeltelijk uitgezeten straf in aftrek gebracht, wanneer deze soortgelijk is aan de met het oog op tenuitvoerlegging van de straf opgelegde totaalstraf.
16.
Artikel 24 van het wetboek van strafrecht bepaalt voorts dat de rechter, wanneer de opgelegde straffen soortgelijk van aard zijn, wat in casu het geval is, de totaalstraf verhoogt met de helft, zonder een tweeledig maximum te overschrijden, te weten, enerzijds, de maximumstraf die is vastgesteld voor elk van de strafbare feiten van dat type en, anderzijds, hoe dan ook, het maximum voor de zwaarste van die straffen.
17.
Artikel 4, lid 2, van de Nakazatelno-protsesualen kodeks (wetboek van strafvordering), zoals geldend in 2010, bepaalt dat de veroordeling die is uitgesproken door een rechter van een andere staat en in kracht van gewijsde is gegaan, en die niet is erkend volgens de procedure als vastgelegd in de Bulgaarse wettelijke regeling, door de Bulgaarse autoriteiten niet ten uitvoer wordt gelegd. Lid 3 van dit artikel preciseert dat lid 2 geen toepassing vindt wanneer in een geratificeerde, bekendgemaakte en in werking getreden internationale overeenkomst waarbij de Republiek Bulgarije partij is, anders wordt bepaald.
18.
In de afdeling die is gewijd aan de erkenning en de tenuitvoerlegging van een door een buitenlandse rechter uitgesproken veroordeling, bepaalt artikel 463 van dat wetboek dat een in kracht van gewijsde gegane veroordeling die is uitgesproken door een buitenlandse rechter, door de Bulgaarse autoriteiten wordt erkend en ten uitvoer gelegd wanneer de handeling waarvoor het verzoek is gedaan, krachtens de Bulgaarse wettelijke regeling een strafbaar feit vormt en de dader strafrechtelijk aansprakelijk is, wanneer de veroordeling is uitgesproken met volledige inachtneming van de beginselen die zijn verankerd in het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de daarbij behorende protocollen waarbij de Republiek Bulgarije partij is, wanneer de dader niet is veroordeeld voor een strafbaar feit dat als een politiek misdrijf wordt aangemerkt of voor een strafbaar feit dat verband houdt met een dergelijk misdrijf of voor een oorlogsmisdrijf, wanneer de Republiek Bulgarije een door een andere buitenlandse rechter ten aanzien van dezelfde dader en hetzelfde strafbare feit uitgesproken veroordeling niet heeft erkend en wanneer de veroordeling niet in strijd is met de fundamentele beginselen van het Bulgaarse strafrecht en strafprocesrecht.
19.
Artikel 466, lid 1, van dat wetboek bepaalt dat de beslissing waarbij een door een buitenlandse rechter uitgesproken veroordeling wordt erkend, de werking heeft van een door een Bulgaarse rechter uitgesproken veroordeling.
II. Feiten
20.
Bij een door het Landesgericht Klagenfurt (rechter in eerste aanleg Klagenfurt, Oostenrijk) op 13 december 2010 gewezen vonnis is Trayan Beshkov, die de Bulgaarse nationaliteit heeft, wegens op 14 november 2010 op het Oostenrijkse grondgebied gepleegde heling veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden onvoorwaardelijk en twaalf maanden voorwaardelijk met een proefperiode van drie jaar.
21.
De verwijzende rechter preciseert dat het gedeelte van de gevangenisstraf van zes maanden onvoorwaardelijk tussen 13 december 2010 en 14 mei 2011 ten uitvoer is gelegd, onder aftrek van de periode waarin Beshkov in voorlopige hechtenis zat. De proefperiode van 3 jaar ging in op 14 mei 2011.
22.
Bij vonnis van 29 april 2013 van de Sofiyski Rayonen sad (rechtbank Sofia, Bulgarije) is Beshkov veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar omdat hij op 19 november 2008 te Sofia, in het kader van hooliganisme, licht lichamelijk letsel heeft toegebracht waardoor schade is ontstaan aan de gezondheid.
23.
Daar Beshkov door de Bulgaarse autoriteiten wordt gezocht, is deze straf nog niet ten uitvoer gelegd.
24.
Op 14 mei 2015 heeft de Sofiyski Rayonen sad van Beshkov, via diens procesvertegenwoordiger, een verzoek ontvangen, waarin deze verzoekt om toepassing van artikel 23, lid 1, en van artikel 25, lid 1, van het wetboek van strafrecht. Hij verzoekt aldus dat voor de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van 29 april 2013 opgelegde straf, hem één totale vrijheidsstraf wordt opgelegd die overeenkomt met de zwaarste van de straffen die de Oostenrijkse en de Bulgaarse rechters hebben opgelegd.
25.
Daar een van de straffen door een buitenlandse rechter is opgelegd, vraagt de verwijzende rechter zich af of hij eerst het vonnis van de Oostenrijkse rechter moet erkennen dan wel of hij het verzoek van Beshkov op basis van kaderbesluit 2008/675 kan of zelfs moet inwilligen.
III. Prejudiciële vragen
26.
Daar de Sofiyski Rayonen sad twijfels had over de uitlegging van het Unierecht, heeft dat gerecht de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1.
Hoe dient het in kaderbesluit 2008/675 […] gebruikte begrip ‘nieuwe strafrechtelijke procedure’ te worden uitgelegd? Moet deze procedure verband houden met de vaststelling van schuld aan een strafbaar feit of kan het ook gaan om een procedure waarin volgens het nationale recht van de tweede lidstaat de straf die bij een eerdere uitspraak is opgelegd een andere straf in zich opneemt of daarin wordt meegerekend, respectievelijk moet worden bevolen dat die straf afzonderlijk wordt uitgezeten?
- 2.
Dient artikel 3, lid 1, juncto overweging 13 van kaderbesluit 2008/675 aldus te worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan nationale rechtsvoorschriften op grond waarvan een procedure voor de inaanmerkingneming van een eerdere, in een andere lidstaat gedane uitspraak niet door de veroordeelde persoon maar enkel door de lidstaat waar de eerdere uitspraak is gedaan, respectievelijk door de lidstaat waar de nieuwe strafrechtelijke procedure plaatsvindt, kan worden ingeleid?
- 3.
Dient artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675 aldus te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de staat die de nieuwe strafrechtelijke procedure uitvoert, de wijze van tenuitvoerlegging van de straf die is opgelegd door de lidstaat waar de eerdere uitspraak is gedaan, wijzigt, en dit ook in die gevallen waarin overeenkomstig het nationale recht van de tweede lidstaat de in de eerdere uitspraak opgelegde straf een andere straf in zich opneemt of daarin wordt meegerekend, respectievelijk moet worden bevolen dat die straf afzonderlijk wordt uitgezeten?’
IV. Bespreking
27.
Hoewel de verwijzende rechter deze vraag niet formeel heeft overgenomen in de tekst van de aan het Hof voorgelegde vragen, vraagt hij of het door het Landesgericht Klagenfurt gewezen vonnis als buitenlandse beslissing eerst moet worden erkend volgens de specifieke procedure van artikel 463 van de Nakazatelno-protsesualen kodeks.
28.
Het grote belang van deze vraag brengt mij ertoe deze, in het kader van de klassieke praktijk van herformulering, op te nemen in mijn redenering.
29.
Het is duidelijk dat het antwoord ontkennend dient te luiden.
30.
Daar de Republiek Oostenrijk en de Republiek Bulgarije beide deelnemen aan de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, moet immers het beginsel van wederzijdse erkenning toepassing vinden in het kader van het verkeer en de toepassing van rechterlijke beslissingen in deze ruimte en volgens de regels die voortvloeien uit de geldende wetgevingsinstrumenten zoals uitgelegd door het Hof. Aldus dient in herinnering te worden gebracht dat volgens de rechtspraak die is ingezet met het arrest van 11 februari 2003, Gözütok en Brügge3., de wederzijdse erkenning meebrengt dat de rechter van een lidstaat de rechterlijke beslissing van een andere lidstaat moet aanvaarden alsof deze zijn eigen beslissing was, ook al zou het nationale recht tot een andere oplossing hebben geleid.
31.
Wat kaderbesluit 2008/675 betreft, dat in overweging 2 zelf verwijst naar de wederzijdse erkenning, moet worden vastgesteld dat een dergelijke voorafgaande erkenning niet alleen zou indruisen tegen de tekst van dit kaderbesluit, waarin nergens een dergelijke formaliteit verplicht wordt gesteld, maar ook tegen de in het vorige punt in herinnering gebrachte beginselen.
32.
Dit gezegd zijnde, dient te worden teruggekomen op de in de onderhavige zaak aan het Hof voorgelegde vragen, die betrekking hebben op een van de meest technische — en derhalve een van de meest ingewikkelde — gebieden van het strafrecht en het strafprocesrecht, te weten het recht inzake de straftoemeting.
33.
Nauwkeuriger gesteld, hebben de door de verwijzende rechter opgeworpen vraagstukken betrekking op de uitvoering van kaderbesluit 2008/675, waarin is bepaald dat door de rechters van een lidstaat rekening wordt gehouden met de strafrechtelijke vonnissen die zijn gewezen in een andere lidstaat.
34.
Deze verplichting om daarmee rekening te houden is een van de rechtstreekse consequenties van het bestaan van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.
35.
De concrete verwezenlijking van deze ruimte veronderstelt dat de nationale wettelijke regelingen en praktijken zodanig met elkaar kunnen worden gecombineerd dat er geen onverenigbaarheden ontstaan die de werking niet alleen van de wederzijdse erkenning maar tevens van de normale, alledaagse gerechtelijke samenwerking zouden beletten. Was dat niet zo, dan zou dat leiden tot territoriale ruimten waarin delinquenten ervan verzekerd zouden zijn hun toevlucht te vinden en beschermd te zijn tegen verzoeken tot arrestatie of tenuitvoerlegging van straffen die in andere lidstaten rechtmatig zijn opgelegd, of tot gelijke situaties die echter verschillend worden behandeld naargelang het strafbare feit of de strafbare feiten zijn gepleegd aan de ene dan wel de andere zijde van een rivier die een van deze grenzen vormt die de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht juist in beginsel beoogt af te schaffen.4.
36.
In het begrip ‘één ruimte’ op strafrechtelijk gebied moet immers rekening worden gehouden met de realiteit van de gedragingen van delinquenten en met de door de nationale rechters toegepaste gemeenschappelijke regels die de algemene beginselen vormen van het recht inzake de straftoemeting.
37.
Delinquenten reizen binnen die ruimte zoals de eerlijke burgers op het grondgebied van de lidstaten reizen. In de lidstaten, en binnen de Unie, kunnen zij afzonderlijke daden of een reeks daden plegen. De nationale wettelijke regelingen bevatten verschillende zienswijzen over de verhouding van de eerste ten opzichte van de tweede situatie. Een reeks daden valt algemeen beschouwd hetzij onder het geval van recidive hetzij onder de herhaling van strafbare feiten (anders dan recidive) hetzij onder het geval van de zogeheten ‘meerdaadse samenloop’.
38.
Juridisch is er sprake van recidive wanneer de delinquent na een onherroepelijk geworden — en a fortiori na een ten uitvoer gelegde —strafrechtelijke veroordeling opnieuw een strafbaar feit pleegt dat identiek is aan het eerdere strafbare feit of door de wet als daaraan identiek wordt gekwalificeerd.
39.
Herhaling van strafbare feiten is met het voorgaande vergelijkbaar, met het wezenlijke verschil echter dat in dit tweede geval het strafbare feit of de strafbare feiten, gepleegd na een eerste veroordeling, niet de in het vorige punt genoemde gelijkenis vertonen.
40.
Van meerdaadse samenloop van strafbare feiten is daarentegen sprake wanneer de strafbare feiten allemaal worden gepleegd zonder dat de feiten die het strafbare feit opleveren, in de tijd zijn gescheiden door een onherroepelijke veroordeling.
41.
Recidive leidt tot een verhoging van de maximumstraf voor het volgende gepleegde strafbare feit. Daarbij komt nog dat de voorwaardelijke opschorting van de tenuitvoerlegging van eerdere straffen kan worden ingetrokken en dat eventueel geen gebruik kan worden gemaakt van bepaalde typen gunstmaatregelen, zoals een voorwaardelijke straf onder algemene voorwaarden. Deze strengheid vindt haar verklaring in de overweging dat de delinquent zich er door de eerste veroordeling, op zijn minst, van bewust is geworden dat de bestraffing van de strafbare handeling een feit was geworden, dat dit voor hem vervelend kon zijn en dat hij, omdat het de eerste keer was, misschien in aanmerking kwam voor een clementiemaatregel of begeleidingsmaatregel die hem de kans bood voor zichzelf orde op zaken te stellen en voortaan op het rechte pad te blijven. In deze optiek markeert recidive een worteling in de delinquentie omdat hetzelfde strafbare feit nadien weer is gepleegd en dus een sterkere respons van de samenleving rechtvaardigt.
42.
De herhaling van strafbare feiten getuigt van een mindere mate van worteling in een bepaald type delinquentie. Herhaling leidt dus niet tot een verzwaring van de op volgende strafbare feiten toepasselijke maximale straf, maar rechtvaardigt niettemin dat de strengheid van de repressie toeneemt middels de eventuele intrekking van de eerdere voorwaardelijke opschorting van de tenuitvoerlegging en middels het feit dat de betrokkene voor de toekomst mogelijkerwijs geen opschorting van tenuitvoerlegging van een straf kan krijgen.
43.
In het geval van meerdaadse samenloop ligt de situatie anders. De waarschuwing die tot bewustwording moet leiden middels de eerste veroordeling, is niet gegeven. Aan het veelvoud van strafbare feiten kan dus niet de betekenis worden gegeven die hierboven is geformuleerd en het respons van de samenleving kan bijgevolg niet in dezelfde vorm worden gegoten.
44.
Toch wordt de rechter geconfronteerd met meerdere strafbare feiten waarvoor in theorie net zo veel afzonderlijke straffen kunnen worden opgelegd als er strafbare feiten zijn begaan. De concrete situatie waaraan hij het hoofd moet bieden kan twee kenmerken vertonen: ofwel worden alle gepleegde feiten in één keer vervolgd, ofwel worden zij afzonderlijk vervolgd; in het eerste geval wordt het probleem afgedaan in één veroordeling; in het tweede geval zal moeten worden bepaald of de verschillende opgelegde straffen al dan niet bij elkaar worden opgeteld en moet dan worden bepaald hoe de rechter die beslist over de toepassing van straffen, zijn beslissing kan of moet combineren met de vonnissen van een andere rechter.
45.
Deze ‘andere’ rechters zullen allen afkomstig zijn uit dezelfde lidstaat of, althans ten dele, uit verschillende lidstaten. Dit is precies de problematiek in het hoofdgeding. Gelukkig is er voor dit delicate probleem reeds een leidraad te vinden in het bestaan van algemene beginselen van het straftoemetingsrecht.
46.
De tenuitvoerlegging van de straf zelf kan immers niet beperkt blijven tot een eenvoudige berekening van het aantal dagen gevangenschap. Naast de kwesties van de waardigheid in verband met de materiële omstandigheden van de bewaring, moet de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke sanctie ook voldoen aan de vereisten van de functie die een straf moet vervullen.
47.
Ik breng in herinnering dat de functie van de straf, ook al komt deze niet als zodanig tot uitdrukking in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en evenmin in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, evenwel uitdrukking geeft aan de opvatting over zowel de menselijke verhoudingen in een samenleving als over het vermogen van de mens om zich te beteren en weer tot de samenleving toe te treden.
48.
De straf, die volgens de primitieve opvatting werd gezien als wraak, heeft zich ontwikkeld tot een sanctie, die aanvankelijk werd ervaren als vergelding, vervolgens als schadevergoeding en ten slotte, volgens het moderne denkbeeld, als een middel om de terugkeer van de veroordeelde naar de samenleving mogelijk te maken. Recidive van strafbare handelingen deed onmiddellijk de vraag rijzen hoe zij kan worden voorkomen. Zeer snel bleek dat het verwijderen van de delinquent uit de samenleving — en een gevangenisstraf houdt dit in — in een aantal gevallen weliswaar onvermijdelijk was, doch recidive beslist niet voorkwam, maar, integendeel, juist in de hand kon werken. Aldus ontwikkelde zich de reclasseringsfunctie van de straf, die in de fase van de tenuitvoerlegging van de straf aanknoopt bij het fundamentele beginsel van de individualisering ervan.
49.
In de situatie die in casu aan de orde is, de meerdaadse samenloop van strafbare feiten, staat juist het beginsel van de individualisering van straffen centraal. De rekenkundige optelling van alle straffen die aan de betrokkene zijn opgelegd wegens daden die zijn gepleegd gedurende een periode waarin geen enkele waarschuwing of zorg is verstrekt, zal meestal onevenredig zijn tegen de achtergrond van de persoonlijkheid van de delinquent en de omstandigheden waarin de daden zijn gepleegd, en dus onrechtvaardig. Daar de straf onrechtvaardig overkomt, zal deze met meer waarschijnlijkheid tot verzet leiden — en dus tot recidive — dan tot betering. Dit rechtvaardigt de bevoegdheid van de rechter om bij de vereiste individualisering, en binnen de bij de wet gestelde grenzen, de sancties die van toepassing zijn op de strafbare feiten die een delinquent in die periode van zijn leven heeft gepleegd, zo goed mogelijk te combineren.
50.
Daar deze sancties zeer verscheiden kunnen zijn — sommige zijn bijvoorbeeld korte maar onvoorwaardelijke straffen, andere, langere, zullen voorwaardelijk zijn met algemene voorwaarden of met bijzondere voorwaarden, etc., — wat veronderstelt dat de rechter over een beoordelingsmarge beschikt die hem in staat stelt de oplossing die hij gaat geven, aan te passen aan de ernst van de daden, aan de omstandigheden waarin deze zijn gepleegd en aan de persoonlijkheid van de delinquent, met name diens leeftijd.
51.
Wat voorts het in aanmerking nemen en combineren betreft van beslissingen die afkomstig zijn van rechtelijke instanties in meerdere lidstaten, moeten ook de bijzonderheden die in de in elk van die landen toegepaste wettelijke regelingen kunnen bestaan, worden geëerbiedigd voor zover zij niet afdoen aan de eenheid, de doeltreffendheid en de voorrang van het Unierecht.
52.
Kaderbesluit 2008/675 erkent juist dit principe.
53.
De overwegingen 4 en 5 van dit kaderbesluit maken duidelijk dat nationale wettelijke regelingen die alleen consequenties verbinden aan veroordelingen die uitsluitend door de nationale gerechten worden uitgesproken, door de rechter buiten toepassing moeten worden gelaten. Overweging 5 van dat kaderbesluit verplicht de rechterlijke instanties van de lidstaten immers, aan door de andere rechterlijke instanties van de Unie uitgesproken veroordelingen de gevolgen te verbinden die het nationale recht aan door de nationale rechterlijke instanties uitgesproken veroordelingen verbindt.
54.
Dit vereiste houdt duidelijk verband met de verwezenlijking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en aldus met de wederzijdse erkenning, op grond waarvan niet alleen rekening moet worden gehouden met de buitenlandse beslissing maar deze ook moet worden geëerbiedigd.
55.
In de wijze waarop rekening wordt gehouden met deze buitenlandse beslissing mag de rechterlijke instantie die nadien uitspraak doet, die beslissing bijgevolg op geen enkele manier wijzigen. Dat wil vanzelfsprekend zeggen dat de rechter die als laatste uitspraak doet, de eerdere straf niet kan verzwaren of verlichten, en evenmin de eventueel daaraan verbonden voorwaardelijke opschorting van de tenuitvoerlegging kan intrekken. Dit beginsel is verankerd in artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675.
56.
De laatst aangezochte nationale rechter dient eenvoudigweg aan die beslissing de gevolgen te verbinden die aan een eerdere nationale beslissing zouden zijn verbonden.
57.
Na deze overwegingen dienen thans de prejudiciële vragen van de verwijzende rechter nader te worden besproken.
58.
De beantwoording van de eerste en de tweede vraag lijkt mij geen problemen op te leveren.
59.
Wat de eerste vraag betreft, is de ingeleide procedure mijns inziens zonder twijfel strafrechtelijk van aard wegens het voorwerp ervan, te weten de tenuitvoerlegging van een straf. Een procedure kan strafrechtelijk zijn zonder dat zij een nieuwe vervolging betreft. Het gaat hier om de tenuitvoerlegging van de straf, een procedure waarin de technieken en de beginselen van het strafrecht en het bijzondere doel ervan worden ingezet, en die dus deel uitmaakt van de autonomie ervan. Overigens, indien de wetgever de toepassing van kaderbesluit 2008/675 enkel voor strafrechtelijke vervolgingen had willen laten gelden, dan had hij ongetwijfeld de precieze term ‘vervolging’ gebruikt en niet de algemene term ‘procedure’.
60.
Ik merk in dit verband op dat het begrip ‘strafrechtelijke procedure’ in artikel 2, onder b), van kaderbesluit 2009/315/JBZ5. is omschreven als ‘de fase die aan het strafproces voorafgaat, het strafproces zelf en de tenuitvoerlegging van de veroordeling’. Dat kaderbesluit en kaderbesluit 2008/675 houden nauw verband met elkaar, daar het eerste beoogt tussen de lidstaten de uitwisseling te vergemakkelijken van gegevens uit het strafregister betreffende een in een lidstaat veroordeelde persoon en het tweede het dienovereenkomstig mogelijk maakt dat rekening wordt gehouden met de eerdere veroordeling of veroordelingen die aldus aan het licht zijn gekomen. Ik merk voor het overige op dat in de tekst van kaderbesluit 2008/675 op meerdere plaatsen uitdrukkelijk wordt verwezen naar de tenuitvoerlegging van de sanctie, wat mijns inziens een einde maakt aan de discussie.6.
61.
Wat de tweede vraag betreft, voor zover dat kaderbesluit ziet op de tenuitvoerlegging en de individualisering van de sanctie, lijkt genoemd beginsel uiteraard zowel in het belang van de samenleving als in het belang van de veroordeelde te zijn geformuleerd, wat voldoende reden is opdat deze laatste zich kan beroepen op de nationale voorschriften volgens welke rekening wordt gehouden met een eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling. Indien de straf de terugkeer tot de samenleving dient, zoals eerder vermeld, is duidelijk dat de twee belangen samenlopen, dat van de delinquent om weer op het rechte pad te komen en dat van de samenleving om een delinquent minder te hebben.
62.
Hem dit recht toekennen is overigens niets anders dan het toepassen van het beginsel van het recht op toegang tot een rechter, vooral daar de beslissing van deze rechter tot een betere individualisering van de straf kan leiden.
63.
Overigens formuleert de Bulgaarse nationale wet, zoals de verwijzende rechter preciseert, uitdrukkelijk het recht voor de veroordeelde om bij de rechterlijke instanties een procedure in te leiden voor de vaststelling van een totale straf die overeenkomt met de zwaarste van de opgelegde straffen, wanneer de veroordelingen alle door nationale rechterlijke instanties zijn opgelegd. De weigering om dit recht te verlenen aan een veroordeelde aan wie door een rechterlijke instantie van een andere lidstaat een straf is opgelegd, zou aan kaderbesluit 2008/675 de nuttige werking ontnemen, daar het initiatief dan alleen bij het openbaar ministerie zou liggen, dat niet noodzakelijkerwijs op de hoogte is van eerdere buitenlandse veroordelingen, hetgeen trouwens het geval was in de onderhavige zaak, en waarvan het stilzitten de veroordeelde de mogelijkheid zou ontnemen om één totaalstraf opgelegd te krijgen. Bovendien zou dat binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot discriminatie leiden tussen justitiabelen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden.
64.
In dit kader is de exclusiviteit van de bevoegdheid van de procureur-generaal in het nationale recht terug te voeren op het feit dat de buitenlandse veroordeling eerst moet worden erkend. Zoals ik hierboven heb beklemtoond, vereist het beginsel van wederzijdse erkenning dat de eerdere in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling wordt erkend zonder enige verdere formaliteit en met name zonder dat, zoals de verwijzende rechter lijkt te suggereren, eerst een procedure tot erkenning wordt ingeleid.
65.
Ten slotte zou afbreuk worden gedaan aan het gelijkwaardigheidsbeginsel, waarop de filosofie van kaderbesluit 2008/675 tevens is gestoeld. In die omstandigheden komt het mij voor dat de nationale bepaling waarbij dit verschil in behandeling is ingesteld, dus zonder meer buiten toepassing moet worden gelaten.
66.
De derde vraag brengt meer moeilijkheden mee. Welke oplossingen zijn er voor een situatie als aan de orde in het hoofdgeding? Ik breng in herinnering dat het hier per definitie niet gaat om het geval van recidive en evenmin om het geval van één vervolging.
67.
In de eerste plaats kan de rekenkundige optelling om de hierboven besproken algemene redenen en beginselen op zich niet als aanvaardbare oplossing worden gezien. Volgens kaderbesluit 2008/675 zelf, in overweging 9, heeft de als tweede aangezochte rechter de vrijheid om middels het automatisme van de inaanmerkingneming van de eerdere beslissing, een sanctie die onevenredig zou zijn, niet toe te passen indien hij, door minder streng te straffen, in overeenstemming blijft handelen met het doel van de straf.
68.
In de tweede plaats kan de rechter de opgelegde straffen cumuleren binnen de grens van het maximum dat voor het zwaarste strafbare feit wordt opgelegd.
69.
In de derde plaats kan hij van mening zijn dat de eerste opgelegde straf toereikend is, en een straf van dezelfde aard en hetzelfde bedrag opleggen met de precisering dat deze samenvalt met de eerder opgelegde straf. Indien deze straf weliswaar is opgelegd, maar nog niet ten uitvoer is gelegd, moet de als tweede aangezochte rechter in overleg treden met zijn buitenlandse collega om de verzekering te verkrijgen dat de buitenlandse rechterlijke instantie de eerder opgelegde straf ten uitvoer zal leggen, dan wel verzoeken dat de tenuitvoerlegging van deze straf aan hem wordt opgedragen, welke beslissing moet worden genomen in het kader van de voorschriften die daartoe zijn vastgelegd in kaderbesluit 2008/909/JBZ.7.
70.
In beide gevallen wordt de integriteit van de buitenlandse beslissing geëerbiedigd en blijft ook de soevereiniteit van de rechterlijke instantie die deze heeft uitgesproken, behouden.
71.
Bij deze klassieke, in de Unie veel voorkomende situaties komen nog andere, die voortvloeien uit de specifieke voorschriften van bepaalde nationale wettelijke regelingen.
72.
Voor zover ik begrijp uit hetgeen de verwijzende rechter heeft uiteengezet, is dat het geval voor het Bulgaarse recht.
73.
Ik betreur het in dit verband dat noch de Bulgaarse regering, noch trouwens enige andere regering, het zinvol heeft geacht om aanwezig te zijn ter terechtzitting, waardoor het Hof deze heeft geannuleerd terwijl deze aanvankelijk wel was voorzien. Ik zet mijn betoog dus voort, maar maak daarbij het voorbehoud dat ik belangrijke details niet heb kunnen laten ophelderen en geen analyses heb kunnen gebruiken van de lidstaten, waarvan de rechterlijke instanties dagelijks met dit soort problemen worden geconfronteerd.
74.
De nationale wettelijke regeling lijkt mij in de door de verwijzende rechter omschreven situatie de volgende kenmerken te hebben:
- —
de rechter moet een totaalstraf opleggen, normalerwijze de zwaarste van de twee opgelegde straffen, eventueel gewijzigd, daaronder begrepen in de zin van een verzwaring volgens artikel 24 van het wetboek van strafrecht;
- —
gelet op het Bulgaarse recht, zou de zwaarste straf waaruit de totaalstraf zou kunnen bestaan, achttien maanden gevangenisstraf zijn waarvan twaalf voorwaardelijk, zoals opgelegd door het Landesgericht Klagenfurt, en
- —
het is de rechter verboden rekening te houden met een voorwaardelijke straf daar de nationale wet verbiedt dat een dergelijke straf wordt opgelegd gelet op de andere antecedenten van Beshkov dan de beslissing van het Landesgericht Klagenfurt.
75.
Ik maak op basis hiervan de volgende gevolgtrekkingen: het in aanmerking nemen van de Oostenrijkse veroordeling voor de tenuitvoerlegging van de Bulgaarse straf zou in de hierboven omschreven omstandigheden een wijziging tot gevolg hebben van de wijze van tenuitvoerlegging van de Oostenrijkse straf, die de Bulgaarse rechter in het kader van de vaststelling van de totaalstaf bijvoorbeeld zou moeten omzetten in een onvoorwaardelijke straf.8.
76.
Kaderbesluit 2008/675 verbiedt het juist om de buitenlandse beslissing te wijzigen in het kader van het louter daarmee rekening houden, zoals is voorgeschreven in de in artikel 3, lid 3, van dit kaderbesluit geformuleerde regel, die preciseert dat de inaanmerkingneming van een eerdere buitenlandse veroordeling er niet toe leidt dat deze wordt herzien, wat het geval zou zijn indien de Bulgaarse nationale voorschriften zouden worden toegepast.
77.
Deze vaststelling leidt tot de opvatting dat de Bulgaarse nationale rechter de straffen volgens de regels van zijn nationale recht niet mag laten samenvallen. Genoemd kaderbesluit wordt immers beheerst door het gelijkwaardigheidsbeginsel.9. Overeenkomstig dit beginsel is de inaanmerkingneming van door de rechterlijke instantie van een andere lidstaat uitgesproken eerdere veroordelingen slechts verplicht voor de nationale rechter bij wie een nieuwe strafrechtelijke procedure is ingeleid, voor zover deze inaanmerkingneming in een zuiver interne situatie mogelijk zou zijn.
78.
Mijn slotsom luidt derhalve dat de Bulgaarse rechter geen rekening hoeft te houden met de door het Landesgericht Klagenfurt uitgesproken veroordeling.
79.
Hier is volgens mijn analyse dus geen samenvallen van straffen mogelijk, omdat deze kwestie alleen rijst tussen twee veroordelingen waarvan er één niet in aanmerking kan worden genomen.
80.
Daaruit volgt concreet dat Beshkov in werkelijkheid twaalf maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet ondergaan in Bulgarije die bovenop de zes maanden komen die reeds zijn tenuitvoergelegd in Oostenrijk. Deze situatie zou de Bulgaarse rechter overdreven streng kunnen voorkomen.
81.
Rekening gehouden met de hierboven in herinnering gebrachte functie van de straf zal de nationale rechter derhalve gebruik kunnen maken van de mogelijkheid die kaderbesluit 2008/675 hem biedt om de toepassing te verzekeren van het beginsel van individualisering van de straf door terug te grijpen op een aan het evenredigheidsbeginsel gekoppelde benadering.
82.
Uit artikel 3, lid 5, van dit kaderbesluit, zoals dit moet worden uitgelegd in het licht van de overwegingen 8 en 9 ervan, volgt immers dat, indien het feit dat de rechter de regels ervan niet kan toepassen, wat in casu het geval is, hem zou verplichten een buitensporige beslissing te nemen, wat lijkt door te schemeren in de prejudiciële vraag, het hem vrij zou staan een minder strenge straf op te leggen indien hij meent dat de omstandigheden van het plegen van het strafbare feit dit toelaten en het doel van de straf gewaarborgd blijft.
83.
De hierboven genoemde concrete gevallen en oplossingen vormen slechts voorbeelden van mijn redenering, want het staat hoe dan ook enkel aan de nationale rechter om overeenkomstig het nationale recht en gelet op de regels van kaderbesluit 2008/675 de wijze van tenuitvoerlegging van de Bulgaarse straf te bepalen.
V. Conclusie
84.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Sofiyski rayonen sad (Bulgarije) als volgt te beantwoorden:
- 1)
Teneinde in het kader van een nieuwe strafrechtelijke procedure in een lidstaat overeenkomstig kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie, rekening te houden met een uit een andere lidstaat van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht afkomstige rechterlijke beslissing, dient die beslissing niet eerst te worden erkend volgens een speciale procedure, zoals die welke is voorzien in de Nakazatelno-protsesualen kodeks (Bulgaars wetboek van strafvordering).
- 2)
Artikel 3, lid 1, van kaderbesluit 2008/675 moet aldus worden uitgelegd dat:
- —
een procedure die strekt tot tenuitvoerlegging van een door een rechterlijke instantie van een lidstaat opgelegde straf waarbij rekening moet worden gehouden met de door een rechterlijke instantie van een andere lidstaat uitgesproken eerdere veroordeling, een strafrechtelijke procedure vormt, en
- —
het verzoek dat rekening wordt gehouden met een eerdere, door de rechterlijke instantie van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, rechtstreeks kan uitgaan van de veroordeelde.
- 3)
Artikel 3, leden 1 en 3, van kaderbesluit 2008/675 moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding bepaalt dat een nationale rechter in een nieuwe strafrechtelijke procedure de door de rechter van een andere lidstaat opgelegde en reeds ten uitvoer gelegde straf opnieuw onderzoekt teneinde een totale vrijheidsstraf op te leggen die de door deze andere lidstaat opgelegde straf mede omvat.
- 4)
Teneinde de nuttige werking van kaderbesluit 2008/675 te verzekeren dient de verwijzende rechter in voorkomend geval en onder de voorwaarden en voorbehouden in deze tekst, toepassing te geven aan artikel 3, leden 1, 3 et 5, van dat kaderbesluit, gelezen in het licht van de overwegingen 8 en 9 ervan.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑05‑2017
Oorspronkelijke taal: Frans.
PB 2008, L 220, blz. 32.
C-187/01 en C-385/01, EU:C:2003:87.
Pascal, B., ‘Vérité en deçà des Pyrénées, erreur au-delà, plaisante justice qu'une rivière borne’, Pensées, 1970.
Kaderbesluit van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PB 2009, L 93, blz. 23).
Zie met name artikel 3, lid 2, van dat kaderbesluit.
Kaderbesluit van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB 2008, L 327, blz. 27).
Ik wijs op mijn in punt 73 van deze conclusie genoemde voorbehouden.
Zie overwegingen 5 tot en met 7 van dit kaderbesluit.