Rb. Utrecht, 10-12-2008, nr. 227777 / FA RK 07-1497
ECLI:NL:RBUTR:2008:BH3018
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
10-12-2008
- Zaaknummer
227777 / FA RK 07-1497
- LJN
BH3018
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2008:BH3018, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 10‑12‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 10‑12‑2008
Inhoudsindicatie
IPR: toepasselijk recht. Kwalificatie van een bruidsgave.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 227777 / FA RK 07-1497
Beslissingen na echtscheiding
Beschikking van 10 december 2008
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.M. Bruin,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat voorheen mr. J. van Koesveld,
later achtereenvolgens mr. M.I. van Meel en mr. F.S. van Nierop,
advocaat steeds mr. J. van Koesveld.
1. Verloop van de procedure
Op 18 juli 2007 en 9 januari 2008 heeft de rechtbank eerdere beschikkingen gegeven tussen partijen. Voor het verloop van de procedure tot 9 januari 2008 wordt verwezen naar die beschikkingen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de nadien ingekomen stukken, waaronder het rapport van het Internationaal Juridisch Instituut van 12 februari 2008 en de reactie daarop van mr. Van Koesveld van 4 maart 2008.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 september 2008.
Nadien zijn nog ontvangen een fax van mr. Bruin van 14 oktober 2008 en een brief van mr. Van Koesveld van 15 oktober 2008.
2. Vaststaande feiten
Hiervoor verwijst de rechtbank naar de beschikkingen van 18 juli 2007 en 9 januari 2008.
3. Beoordeling van het verzochte
3.1.
In de beschikking van 18 juli 2007 is al de echtscheiding uitgesproken. Verder zijn beslissingen gegeven over het huurrecht van de echtelijke woning en over het alimentatieverzoek van de vrouw. Aan de orde is alleen nog de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk.
3.2.
De eerste vraag die hierbij besproken moet worden is die welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime: Iraans recht of Nederlands. De man pleit voor Nederlands recht, de vrouw voor Iraans. In de beschikking van 9 januari 2008 is de rechtbank op deze vraag al uitgebreid ingegaan. Zoals daar is overwogen, is van doorslaggevend belang of Iran een zogeheten nationaliteitsland is of niet. De rechtbank heeft onder meer deze vraag voorgelegd aan het Internationaal Juridisch Instituut (het IJI).
3.3.
Het IJI heeft in zijn rapport van 12 februari 2008 antwoord gegeven op de gestelde vragen. Met betrekking tot de genoemde vraag ziet het IJI aanwijzingen om Iran te beschouwen als een nationaliteitsland. Hoewel een expliciete verwijzingsregel voor het huwelijksvermogensrecht ontbreekt, wijzen de verwijzingsregels voor verwante onderwerpen (zoals erfrecht) in de richting van een nationaliteitsaanknoping. De man heeft die conclusie niet onderschreven, maar ook niet voldoende gemotiveerd weersproken.
Op grond hiervan en van hetgeen al is overwogen in de beschikking van 9 januari 2008 is de rechtbank van oordeel dat op het huwelijksvermogensregime van partijen Iraans recht van toepassing is.
3.4.
Uit de informatie van het IJI blijkt verder – zoals partijen ook niet bestreden hebben – dat het Iraanse recht geen andere stelsels kent dan een volstrekte uitsluiting van iedere huwelijksgoederengemeenschap. De schulden van de man (in totaal ongeveer € 30.000) kunnen daarom niet in een huwelijksgemeenschap gevallen zijn. Hij heeft ook geen andere redenen aangevoerd waarom zij als gemeenschappelijk te beschouwen zouden zijn. Zijn verzoek om te bepalen dat de vrouw de helft van de schulden aan hem moet vergoeden zal daarom worden afgewezen.
3.5.
De vrouw heeft verklaard dat zij – als de rechtbank op deze manier zou oordelen – geen aanspraak wil maken op de inboedel of op de eventuele bezittingen van de man in Iran; daarop hoeft de rechtbank dus niet in te gaan.
3.6.
De vrouw maakt wel aanspraak op haar bruidsgave. In de Engelse vertaling van het huwelijksdocument (‘Marriage Document’) is onder meer het volgende vermeld:
“Marriage portion: 250 Bahar Azadi pure gold coins (18 Carats fine) which is the husband’s liability to be submitted to the wife on her demand at the day’s price and also some jewelry with the value of Rls. 4000000*** which was submitted to the wife.”
De vrouw stelt (onweersproken) dat zij deze bruidsgave niet, althans niet geheel, heeft ontvangen; zij wenst dat de man die alsnog aan haar betaalt.
3.7.
Voor de beoordeling van deze vraag is de eerste vraag welk recht daarop van toepassing is. Daarvoor is van belang hoe de bruidsgave juridisch gekwalificeerd moet worden. Het IJI heeft op die vraag geen eenduidig antwoord kunnen geven. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de concrete omstandigheden van het geval, van de tekst van het huwelijksdocument als geheel en van de inlichtingen van het IJI.
3.8.
Partijen zijn het erover eens dat het bedrag van de bruidsgave hoog is. De man noemt het absurd hoog; de vrouw betwist dat maar ontkent niet dat het een hoog bedrag is: volgens haar omgerekend € 38.575. De man neemt het standpunt in dat de bruidsgave een symbolisch bedrag is. De vrouw betwist dat, en in het rapport van het IJI vindt die stelling geen steun. Daarin wordt wel vermeld dat in Iran vaak onrealistisch hoge bruidsgaven worden vastgesteld, maar ook dat dit bij echtscheiding problemen veroorzaakt doordat de man dan alsnog de bruidsgave moet betalen en daartoe niet in staat is. De rechtbank constateert dat de bruidsgave kennelijk werkelijke financiële betekenis heeft en niet alleen een vormvereiste bij de huwelijkssluiting is. Het ligt daarom niet voor de hand om de bruidsgave te beschouwen als onderdeel van het huwelijksrecht.
3.9.
Hoewel de bruidsgave de vorm heeft van een eenmalige vermogensoverdracht, acht de rechtbank het in deze zaak evenmin voor de hand liggend om de bruidsgave op te vatten als behorend tot het huwelijksvermogensrecht. Het huwelijksdocument bevat namelijk een afzonderlijke bepaling die de vrouw bij echtscheiding in bepaalde gevallen recht geeft op de helft van het (positieve) vermogen van de man:
“Through marriage contract or separate irrevocable contract, the wife conditioned that in case divorce procedure is not demanded by her and at the discretion of the court the divorce is not resulted form the wife’s violation from her duties or misconduct, the husband is obliged to gratuitously transfer to the wife according to the view of the court, half of his assets or equivalent during the course of the marriage.”
3.10.
Daar staat tegenover dat het huwelijksdocument verder op geen enkele manier voorziet in een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, in welke vorm dan ook, bij beëindiging van het huwelijk. In samenhang met de hierboven geciteerde bepaling wijst dat erop dat de bruidsgave in deze zaak meer het karakter heeft van een bijdrage ineens in het levensonderhoud van de vrouw na echtscheiding dan van een vorm van vermogensdeling.
3.11.
Op een bijdrage in het levensonderhoud is echter Nederlands recht van toepassing, omdat ook op de echtscheiding Nederlands recht is toegepast (zoals al overwogen in de beschikking van 18 juli 2007). Naar Nederlands recht moet een verzoek om levensonderhoud beoordeeld worden naar maatstaven van (onder meer) draagkracht en behoefte. Het afzonderlijke alimentatieverzoek van de vrouw is in de beschikking van 18 juli 2007 ook op die manier beoordeeld, hetgeen niet heeft geleid tot toekenning van een bijdrage. Aangezien het verzoek met betrekking tot de bruidsgave op dezelfde manier beoordeeld moet worden, kan ook dit verzoek niet worden toegewezen.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1.
verklaart voor recht dat tussen partijen geen huwelijksgoederengemeenschap is ontstaan;
4.2.
wijst af het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw aan hem de helft van de schulden moet betalen af;
4.3.
bepaalt dat de man aan de vrouw in verband met de bruidsgave geen (verdere) betaling verschuldigd is;
4.4.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte;
4.6.
bepaalt dat partijen elk de eigen proceskosten moeten betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Penders, rechter, in aanwezigheid van mr. N.I. Ganzevoort, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2008.?