Kaderbesluit 2008/909/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 05-12-2008
- Bronpublicatie:
27-11-2008, PbEU 2008, L 327 (uitgifte: 05-12-2008, regelingnummer: 2008/909/JBZ)
- Inwerkingtreding
05-12-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-11-2008, PbEU 2008, L 327 (uitgifte: 05-12-2008, regelingnummer: 2008/909/JBZ)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Kaderbesluit van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31, lid 1, onder a), en artikel 34, lid 2, onder b),
Gezien het initiatief van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden,
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 heeft onderstreept dat het beginsel van wederzijdse erkenning de hoeksteen van de justitiële samenwerking binnen de Unie dient te worden, zowel in burgerlijke als in strafzaken.
- (2)
Op 29 november 2000 heeft de Raad, overeenkomstig de conclusies van Tampere, zijn goedkeuring gehecht aan een programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen (1); hij heeft daarin opgeroepen tot een evaluatie van de behoefte aan modernere mechanismen voor wederzijdse erkenning van onherroepelijke veroordelingen tot een vrijheidsstraf (maatregel 14), en tevens voor uitbreiding van overbrenging van gevonniste personen tot personen die hun verblijfplaats hebben in een lidstaat (maatregel 16) bepleit.
- (3)
Het Haags Programma ter versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie (2) roept de lidstaten op het programma van maatregelen, met name op het gebied van de tenuitvoerlegging van onherroepelijke vrijheidsstraffen, te completeren.
- (4)
Alle lidstaten hebben het Verdrag van de Raad van Europa inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 bekrachtigd. Op grond van dit verdrag kan een gevonniste persoon voor de verdere tenuitvoerlegging van de sanctie alleen worden overgebracht naar de staat waarvan hij onderdaan is, voor zover hijzelf en de betrokken staten daarin toestemmen. Het aanvullend protocol van 18 december 1997 bij dat verdrag, dat onder bepaalde voorwaarden overbrenging zonder toestemming van de gevonniste persoon mogelijk maakt, is niet door alle lidstaten bekrachtigd. Geen van beide instrumenten bevat een verplichting tot overname van gevonniste personen voor de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel.
- (5)
Procesrechten in strafrechtelijke procedures vormen de sleutel tot het onderlinge vertrouwen tussen de lidstaten bij justitiële samenwerking. Relaties tussen de lidstaten, die worden gekenmerkt door een bijzonder onderling vertrouwen in eikaars rechtsstelsels, maken het voor de tenuitvoerleggingsstaat mogelijk om beslissingen van de autoriteiten van de beslissingsstaat te erkennen. Daarom dient verdere uitbreiding te worden overwogen van de samenwerking waarin is voorzien in de instrumenten van de Raad van Europa betreffende de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, in het bijzonder in het geval van EU-onderdanen die in een andere lidstaat zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel. De gevonniste persoon dient over adequate rechtswaarborgen te beschikken, maar zijn rol in de procedure mag niet langer zodanig bepalend zijn dat de toezending van een vonnis aan een andere lidstaat met het oog op de erkenning ervan en de tenuitvoerlegging van de sanctie in alle gevallen afhankelijk is van zijn toestemming.
- (6)
Dit kaderbesluit moet zodanig worden uitgevoerd en toegepast dat de algemene beginselen van gelijkheid, eerlijkheid en redelijkheid worden geëerbiedigd.
- (7)
Artikel 4, lid 1, onder c), is een bepaling die de bevoegdheid bevat het certificaat en het vonnis bijvoorbeeld toe te zenden aan de staat waarvan de gevonniste persoon onderdaan is, in andere gevallen dan die bedoeld in lid 1, onder a) en b), dan wel aan de staat waar de gevonniste persoon woont, sedert ten minste vijf jaar ononderbroken wettig verblijft en het recht op permanent verblijf zal behouden.
- (8)
In de gevallen bedoeld in artikel 4, lid 1, onder c), dient vóór de toezending van het vonnis en het certificaat aan de tenuitvoerleggingsstaat overleg plaats te vinden tussen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en van de tenuitvoerleggingsstaat, en dient de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat toestemming voor de toezending te verlenen. De bevoegde autoriteiten dienen daarbij rekening te houden met factoren als de duur van het verblijf of andere banden met de tenuitvoerleggingsstaat. In de gevallen waarin de gevonniste persoon krachtens het nationale recht dan wel krachtens internationale regelingen naar een lidstaat of naar een derde land kan worden overgebracht, dienen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en van de tenuitvoerleggingsstaat onderling te overleggen of tenuitvoerlegging in de tenuitvoerleggingsstaat niet beter is voor de reclassering van de betrokkene dan tenuitvoerlegging in het derde land.
- (9)
De tenuitvoerlegging van de sanctie in de tenuitvoerleggingsstaat dient de reclassering van de gevonniste persoon te bevorderen. Wanneer de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat zich ervan vergewist of de tenuitvoerlegging van de sanctie door de tenuitvoerleggingsstaat zal bijdragen aan de reclassering van de betrokkene, dient zij rekening te houden met factoren als zijn verbondenheid met de tenuitvoerleggingsstaat, meer bepaald met de overweging of het voor hem de plaats is waarmee hij familiale, taalkundige, culturele, sociale, economische of andere banden heeft.
- (10)
De in artikel 6, lid 3, bedoelde mening van de gevonniste persoon kan vooral bij de toepassing van artikel 4, lid 4, nuttig zijn. Met de woorden ‘met name’ worden alle gevallen bedoeld waarin die mening informatie bevat welke nuttig zou kunnen zijn met betrekking tot de gronden tot weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging. Het bepaalde in de artikelen 4, lid 4, en 6, lid 3, vormt geen weigeringsgrond in verband met reclassering.
- (11)
Polen heeft, in het bijzonder gezien de toegenomen mobiliteit van Poolse burgers binnen de Europese Unie, meer tijd nodig dan de andere lidstaten om oplossingen te vinden voor de praktische en materiële gevolgen van de overdracht van de Poolse burgers die in andere lidstaten zijn veroordeeld. Daarom dient een in de tijd beperkte afwijking te worden opgenomen met een looptijd van ten hoogste vijf jaar.
- (12)
Dit kaderbesluit dient overeenkomstig te worden toegepast op de tenuitvoerlegging van sancties in de gevallen, bedoeld in artikel 4, lid 6, en artikel 5, lid 3, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (3). Dit betekent onder meer dat, onverminderd dat kaderbesluit, de lidstaat kan nagaan of er gronden tot weigering van de erkenning en tenuitvoerlegging in de zin van artikel 9 van dit kaderbesluit voorhanden zijn, en meer bepaald dat hij, indien door hem een verklaring in de zin van artikel 7, lid 4, van dit kaderbesluit is afgelegd, in de gevallen bedoeld in artikel 4, lid 6, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, alvorens het vonnis te erkennen en ten uitvoer te leggen kan onderzoeken of er sprake is van dubbele strafbaarheid, zodat overlevering van de betrokkene of tenuitvoerlegging van de sanctie kan worden overwogen.
- (13)
Dit kaderbesluit eerbiedigt de grondrechten en voldoet aan de beginselen die worden erkend in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en zijn weergegeven in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name in hoofdstuk VI. Niets in dit kaderbesluit staat eraan in de weg dat de tenuitvoerlegging van een vonnis kan worden geweigerd, indien er objectieve redenen bestaan om aan te nemen dat de sanctie aan de betrokkene is opgelegd op grond van zijn geslacht, ras, godsdienst, etnische afstamming, nationaliteit, taal, politieke overtuiging of seksuele geaardheid, of dat de positie van die persoon op een van deze gronden kan worden aangetast.
- (14)
Dit kaderbesluit dient de toepassing door de lidstaten van hun grondwettelijke bepalingen betreffende een eerlijke rechtsgang, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van drukpers en de vrijheid van meningsuiting in andere media, onverlet te laten.
- (15)
Dit kaderbesluit dient te worden toegepast in overeenstemming met het recht van de burgers van de Unie om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, neergelegd in artikel 18 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
- (16)
Dit kaderbesluit dient te worden toegepast in overeenstemming met het geldende Gemeenschapsrecht, in het bijzonder Richtlijn 2003/86/EG van de Raad (4), Richtlijn 2003/109/EG van de Raad (5) en Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (6).
- (17)
In dit kaderbesluit wordt met de staat waar de gevonniste persoon ‘woont’, de staat bedoeld waarmee hij verbonden is uit hoofde van een gewone verblijfplaats en, bijvoorbeeld, familiale, sociale of professionele banden.
- (18)
Bij de toepassing van artikel 5, lid 1, dient toezending van een vonnis of voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan alsmede het certificaat aan de bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat mogelijk te zijn in enigerlei vorm, bijvoorbeeld per e-mail of fax, die toelaat dat het schriftelijk wordt vastgelegd en die de tenuitvoerleggingsstaat in staat stelt de echtheid ervan vast te stellen.
- (19)
In de gevallen bedoeld in artikel 9, lid 1, onder k), dient de tenuitvoerleggingsstaat, voordat hij de erkenning van het vonnis en de tenuitvoerlegging van een sanctie die een andere sanctie inhoudt dan een vrijheidsstraf weigert, te overwegen of de sanctie niet overeenkomstig dit kaderbesluit kan worden aangepast.
- (20)
De in artikel 9, lid 1, onder k), vermelde weigeringsgrond kan ook worden toegepast in de gevallen waarin de betrokkene niet schuldig is bevonden aan een strafbaar feit, maar de bevoegde autoriteit een vrijheidsbenemende maatregel, niet zijnde een vrijheidsstraf, heeft toegepast naar aanleiding van een strafbaar feit.
- (21)
De weigeringsgrond betreffende de territorialiteit dient slechts te worden toegepast in uitzonderlijke gevallen en met het oog op een zo groot mogelijke samenwerking overeenkomstig de bepalingen van dit kaderbesluit, daarbij rekening houdend met het doel. Een besluit om deze weigeringsgrond toe te passen dient te zijn gebaseerd op een beoordeling per individueel geval en overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de beslissingsstaat en de tenuitvoerleggingsstaat.
- (22)
De in artikel 12, lid 2, bedoelde termijn dient door de lidstaten zo te worden toegepast dat het definitieve besluit, met inbegrip van de beroepsprocedure, in de regel binnen 90 dagen wordt genomen.
- (23)
In artikel 18, lid 1, wordt bepaald dat, behoudens de in lid 2 genoemde uitzonderingen, de specialiteitsregel alleen van toepassing is als de betrokkene naar de tenuitvoerleggingsstaat is overgebracht. Artikel 18, lid 1, is dus niet van toepassing als de betrokkene niet naar de tenuitvoerleggingsstaat is overgebracht, maar bijvoorbeeld daarheen is gevlucht,
HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD: