Rb. Gelderland, 07-02-2018, nr. 5422458 \ CV EXPL 16-6071
ECLI:NL:RBGEL:2018:5728
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
07-02-2018
- Magistraten
Mr. J.T.G. Roovers
- Zaaknummer
5422458 \ CV EXPL 16-6071
- Vakgebied(en)
Pensioenen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:5728, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 07‑02‑2018
Uitspraak 07‑02‑2018
Mr. J.T.G. Roovers
Partij(en)
vonnis d.d. 7 februari 2018 van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] [eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde mr. W.P.M. Thijssen,
tegen
de naamloze vennootschap Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen NV,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.A.A. Duk.
Partijen worden hierna [eiser] en Achmea genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de dagvaarding van 29 september 2016 met producties
- —
de conclusie van antwoord met een productie
- —
de conclusie van repliek met producties
- —
de conclusie van dupliek;
- —
de rolbeschikking van
- —
de pleidooien, gehouden op 29 augustus 2017, waarbij beide partijen pleitaantekeningen hebben overgelegd en waarvan voor het overige aantekeningen zijn gemaakt door de griffier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1956, is op 1 april 1991 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) [A] B.V. (hierna te noemen: [A]). De arbeidsovereenkomst duurt tot op heden voort.
2.2.
Op 22 maart 1991 heeft N.V. Interpolis BTL (hierna: Interpolis) een verzekeringsvoorstel aan [eiser] gestuurd, waarin — voor zover in dit geding van belang — het volgende is vermeld:
‘Gegevens kandidaat-verzekeringnemer
[eiser] [eiser]
(…)
Gegevens kandidaat-verzekerde
Naam : [eiser] [eiser]
(…)
Ingangsdatum verzekering | Datum in diensttreding | Pensioen- datum | Meetellende diensttijd |
---|---|---|---|
01.04.1991 | 01.04.1991 | 01.10.2021 | 30 jr en 6 mnd. |
Jaarsalaris incl. vakantietoeslag | Franchise AOW | pensioengrondslag | Percentage per dienstjaar |
---|---|---|---|
ƒ 71280,00 | ƒ 18126,00 | ƒ 53154,00 | 1,75% |
Verzekeringsconstructie
- —
Volledige verzekering van de pensioenen
- —
C-Polis conform artikel 2, lid 4 sub C van de PSW.
Beoogde jaarlijkse pensioenen
ouderdomspensioen | Tijdelijk ouderdomspensioen | weduwenpensioen | wezenpensioen |
---|---|---|---|
ƒ 28371,00 | ƒ 0,00 | ƒ 19860,00 | ƒ 3972,00 |
Gemengde verzekering | Einddatum gemengde verzekering | Risicoverzekering bij aanvang | Daling per jaar | Einddatum risicoverzekering |
---|---|---|---|---|
ƒ 184989,00 | 01.10.2021 | ƒ. 514736,00 | ƒ 12703,00 | 01.04.2021 |
(…)
Jaarpremie daarna | ƒ. 5768,76 | vanaf 01.04.1991 tot 01.04.2021 |
ƒ. 2000,40 | vanaf 01.04.2021 tot 01.10.2021 |
premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
jaarpremie | ƒ 403,82 | vanaf 01.04.1991 tot 01.04.2017’ |
2.3.
Op 2 mei 1991 heeft [eiser] het verzekeringsvoorstel van Interpolis geaccepteerd.
2.4.
Op 21 augustus 1991 heeft Interpolis een polis verstrekt aan [eiser] waarin onder meer het volgende is vermeld:
‘Dit pensioenplan omvat:
- a.
een kapitaal, betaalbaar op 1-10-2021, mits verzekerde dan in leven is;
- b.
een kapitaal, betaalbaar bij overlijden van de verzekerde vóór de onder a. genoemde datum.
(…)
Voor dit pensioenplan gelden de bijgevoegde verzekeringsvoorwaarden (…)
De in de vervolgpolis vermelde pensioenen kunnen worden gerealiseerd met de kapitalen als vermeld in de vervolgpolis, met dien verstande dat:
- 1.
op het tijdstip van aankoop van de pensioenen de tarieven voor lijfrentekoopsommen, die werden gebruikt voor de vaststelling van de kapitalen ongewijzigd van kracht zijn;
(…)’
2.5.
[eiser] en [A] hebben op 16 september 1991 een pensioenovereenkomst gesloten (hierna: de pensioenovereenkomst), waarin — voor zover in dit geding van belang — het volgende is bepaald:
‘Artikel 1
Ouderdomspensioen
- 1.
Indien de werknemer tot 01.10.2021, hierna te noemen de pensioendatum, in dienst van werkgever blijft, wordt door de werkgever aan de werknemer een levenslang ouderdomspensioen toegekend, dat ingaat op de pensioendatum en daarna wordt uitgekeerd tot en met de dag van diens overlijden.
- 2.
- a.
Het jaarlijks ouderdomspensioen bedraagt voor elk dienstjaar 1,75% van de pensioengrondslag.
(…)
- 4.
Onder pensioengrondslag wordt verstaan het op 1 januari geldende jaarsalaris, inclusief vakantietoeslag, verminderd met 8/7 maal tweemaal de basis-uitkering ingevolge de A.O.W. inclusief structurele verhogingen en vakantie-uitkering.
Artikel 5
Dekking van de pensioenverplichting
- 1.
Ter dekking van het ouderdoms-, weduwen- en wezenpensioen heeft de werkgever de werknemer in staat gesteld bij N.V. Interpolis BTL, statutair gevestigd te Tilburg, hierna te noemen de verzekeraar, (…) op het leven van zichzelf verzekeringsovereenkomsten, als bedoeld in artikel 2 lid 4, onder C van de Pensioen- en Spaarfondsenwet te sluiten.
(…)
- 3.
De werkgever verbindt zich, zolang de werknemer in zijn dienst is, de door de verzekeraar voor de onder 1 vermelde verzekeringsovereenkomst bedongen premies regelmatig aan de werknemer ter beschikking te stellen.
Artikel 6
Einde van het dienstverband
- 1.
Indien het dienstverband van de werknemer met de werkgever — anders dan door overlijden — eindigt voor de pensioendatum, vervalt bovengenoemde pensioentoezegging.
- 2.
De werknemer ontvangt dan van de verzekeraar, met inachtname van het gestelde in artikel 7 sub 2 laatste alinea van deze overeenkomst, een polis, recht gevende op een aanspraak op ouderdoms-, weduwen- en wezenpensioen, gebaseerd op een verzekerd kapitaal dat als volgt is vastgesteld:
Verzekerd kapitaal bij einde dienstverband × tijdsevenredig pensioen / te bereiken pensioen volgens toezegging
Het aldus berekende verzekerd kapitaal zal niet lager zijn dan het verzekerd kapitaal bij premievrijmaking van de verzekeringsovereenkomst(en)
(…)’
2.6.
In de ‘Verzekeringsvoorwaarden spaarpolis’, behorend bij de verzekeringsovereenkomst, is onder meer het volgende bepaald:
‘art 16 Vrijstelling van premiebetaling bij medische arbeidsongeschiktheid
- 1.
Met inachtneming van het hierna bepaalde wordt gehele of halve vrijstelling van premiebetaling verleend indien de verzekerde gedurende 52 weken onafgebroken ten minste 15 procent arbeidsongeschikt is geweest en tevens aansluitend ten minste 45 procent arbeidsongeschikt is. (…)
- 2.
Deze vrijstelling heeft betrekking op de op de in de polis overeengekomen eerstvolgende premievervaldag verschuldigde premie van de hoofdverzekering en aanvullende verzekering(en), (…) Een verhoging van de premie na intreden van de arbeidsongeschiktheid komt niet voor vrijstelling in aanmerking.
(…)
- 4.
Een vrijstelling wordt verleend voor 100 procent, indien en zolang de arbeidsongeschiktheid 80 procent of meer bedraagt.
Een vrijstelling van 50 procent, een zogenaamde halve vrijstelling, wordt verleend indien en zolang de arbeidsongeschiktheid 45 procent of meer doch minder dan 80 procent bedraagt.
(…)
- C.
Voor de vaststelling van het bestaan, bestaan hebben, en de mate van arbeidsongeschiktheid geldt:
- 1.
Indien uit een door de verzekerde overgelegd officieel stuk een oordeel blijkt van de medische instantie belast met de uitvoering van de WAO/AAW omtrent de mate en/of duur van de arbeidsongeschiktheid, als bedoeld onder B, dus zonder rekening te houden met een verminderde gelegenheid tot het verkrijgen van arbeid, wordt dit oordeel (…) gevolgd;’
2.7.
[eiser] is met ingang van 10 juli 2000 arbeidsongeschikt geraakt. Met ingang van 11 juli 2001 heeft [eiser] een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen op basis van 80–100% arbeidsongeschiktheid.
2.8.
In oktober 2004 heeft het Uitvoeringsinstituut voor Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) in het kader van een herbeoordeling onder meer het volgende aan [eiser] geschreven:
‘U bent ingedeeld in de klasse 80–100% voor de WAO.
(…)
Het resultaat van de beoordeling is dus dat u ongewijzigd ingedeeld blijft in de klasse 80–100% WAO, maar omdat er twijfel bestaat over uw duurzaamheid, wordt u onder toepassing van artikel 44 ingedeeld als ware u 65–80% arbeidsongeschikt.’
2.9.
Met ingang van 9 april 2009 heeft het UWV de arbeidsongeschiktheidsuitkering van [eiser] verlaagd, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65–80.
3. De vordering en het verweer
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- a.
voor recht zal verklaren dat bij de pensioenregeling van [eiser] zoals die met ingang van 1 april 1991 gold, Achmea met ingang van 1 januari 2000 het verzekerde kapitaal jaarlijks moet herberekenen op basis van (onder meer) de in het betreffende jaar actuele tarieven, en dat het gebod tot evenredige opbouw en financiering van pensioenaanspraken ook van toepassing is op de pensioenaanspraken die [eiser] uit hoofde van de pensioenregeling heeft opgebouwd voor 1 januari 2000.
- b.
voor recht zal verklaren dat uit hoofde van de pensioenverzekeringsovereenkomst tussen [eiser] en Achmea zoals die met ingang van 1 april 1991 gold, tussen 1 april 2001 en 9 april 2009 100% premievrijstelling gold voor een bedrag ter hoogte van het bedrag, inclusief eventuele affinancieringspremie, dat [eiser] per 1 april 2002 ingevolge die overeenkomst aan Achmea verschuldigd was en voor de periode vanaf 9 april 2009 voor het naar evenredigheid berekende bedrag corresponderend met arbeidsongeschiktheid van 65–80%.
- c.
indien de als de onder a. en b. gevorderde verklaring voor recht wordt gegeven: primair: Achmea zal veroordelen om, binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat Achmea niet aan deze veroordelen zal blijken te voldoen, aan [eiser] af te geven of te doen afgeven een schriftelijk bewijsstuk waaruit blijkt dat Achmea alsnog 100% premievrijstelling zal verlenen, conform de onder a. en b. gevorderde verklaring voor recht;
subsidiair: Achmea zal veroordelen de schade die [eiser] heeft geleden doordat Achmea niet conform de onder a. en b. gevorderde verklaring voor recht heeft gehandeld, te vergoeden door hem in de positie te brengen als of Achmea steeds conform de onder a. en b. gevorderde verklaring voor recht 100% premievrijstelling heeft verleend tot 9 april 2009 en 50% vrijstelling heeft verleend vanaf 9 april 2009, en Achmea zal veroordelen om, binnen 14 dagen na betekening van een in deze procedure te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag dat Achmea niet aan deze veroordeling zal blijken te voldoen, aan [eiser] af te geven of te doen afgeven een schriftelijk bewijsstuk waaruit dat blijkt, althans Achmea zal veroordelen de schade van [eiser] te vergoeden, op te maken bij staat.
- d.
primair: voor recht zal verklaren dat de pensioenregeling van [eiser] per 1 januari 2009 niet is gewijzigd;
subsidiair: voor recht zal verklaren dat de wijziging van de pensioenregeling per 1 januari 2009, rechtsgeldig is vernietigd;
- e.
Achmea zal veroordelen in de buitengerechtelijk en gerechtelijke kosten van deze procedure, alsmede in de nakosten.
3.2.
[eiser] heeft — bezien in het licht van de vastgestelde feiten- zakelijk weergegeven het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd.
[eiser] heeft met zijn werkgever een pensioenovereenkomst gesloten. Deze pensioenovereenkomst behelst een eindloonregeling. De werkgever heeft [eiser] in staat gesteld een pensioenvoorziening te treffen bij een verzekeraar op basis van het bepaalde in artikel 2 lid 4 sub c van de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW). [eiser] heeft een pensioenverzekeringsovereenkomst gesloten met Interpolis, een zogenaamde C-polis.
De pensioenverzekering die [eiser] met Interpolis heeft gesloten is een kapitaalverzekering met pensioenclausule, ook wel streefregeling genoemd. Gelet op de pensioentoezegging van zijn werkgever en de onderbrengingsplicht die op zijn werkgever rustte, mocht [eiser] er van uit gaan dat de beoogde pensioenen daadwerkelijk volledig waren verzekerd met het op te bouwen kapitaal.
Met ingang van 1 januari 2000 trad een wijziging van de PSW en de Regelen verzekeringsovereenkomst Pensioen- en Spaarfondsenwet (hierna: de Regelen) in werking. Deze wijziging hield in dat achterstand in de financiering van opgebouwde pensioenaanspraken voortaan niet meer zouden worden toegestaan. Er ging een gebod gelden tot in de tijd evenredige opbouw en financiering van pensioenaanspraken (artikel 7a PSW). Uit de circulaire van De Verzekeringskamer (thans onderdeel van De Nederlandsche Bank, hierna te noemen: DNB) van 20 december 2000 volgt dat kapitaalverzekeringen met een pensioenclausule moeten worden aangemerkt als een oneigenlijke beschikbare premieregeling waarvoor het bepaalde in artikel 7a PSW geldt. Hieruit vloeit volgens [eiser] voort dat op de verzekeraar de plicht rust om jaarlijks te berekenen of het verzekerde kapitaal voldoende is om de beoogde pensioenen in het betreffende jaar te kunnen aankopen. Indien dat niet het geval is dient Achmea het verzekerde kapitaal aan te passen en zal er (extra) premie in rekening moeten worden gebracht bij de werkgever. De werkgever van [eiser] heeft zich bereid verklaard deze premie alsnog te zullen voldoen. [eiser] was van 11 juli 2001 tot 9 april 2009 80–100% arbeidsongeschikt in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Op grond hiervan had [eiser] gelet op het bepaalde in de verzekeringsvoorwaarden recht op 100% vrijstelling van de premie voor de pensioenverzekeringsovereenkomst. Vanaf 9 april 2009 was [eiser] 65–80% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO. Vanaf dat moment gold een premievrijstelling van 50%. De werkgever van [eiser] heeft daadwerkelijk de andere 50% van de premie voldaan. Achmea heeft ten onrechte 25% premie in rekening gebracht. De vrijstelling gold op grond van de voorwaarden voor de premie die met ingang van 1 april 2002 verviel, inclusief de eventuele affinancieringspremie. Dat volgt mede uit het feit dat het begrip ‘premie’ in de pensioenverzekeringsovereenkomst is gedefinieerd als ‘het bedrag dat de verzekeringnemer ingevolge deze verzekering aan Achmea dient te voldoen.’ Voor de periode vanaf 9 april 2009 geldt dat de werkgever een evenredig deel van de premie en de eventuele affinancieringspremie diende te voldoen, namelijk 50% volgens de verzekeringsvoorwaarden.
Achmea heeft zich ten slotte ten onrechte op het standpunt gesteld dat de pensioenverzekeringsovereenkomst met [eiser] met ingang van 1 januari 2009 zou zijn gewijzigd van een oneigenlijke beschikbare premieregeling in een zuivere beschikbare premieregeling. Achmea heeft het doen voorkomen alsof bij het aanbieden van de nieuwe pensioenverzekeringsovereenkomst de op dat moment bestaande pensioenverzekering als uitgangspunt is genomen. Daarmee heeft Achmea onjuiste informatie verstrekt, omdat de nieuwe overeenkomst een zuivere beschikbare premieovereenkomst zou zijn. Bovendien hield het nieuwe product van Achmea in dat de bestaande C-polis (met [eiser] als verzekeringnemer en verzekerde) zou worden omgezet naar een polis waarbij de werkgever van [eiser] verzekeringnemer zou worden. De werkgever heeft hiermee niet ingestemd en reeds hierom is geen sprake van een rechtsgeldige contractsovername. [eiser] heeft evenmin ingestemd met een wijziging van de pensioenregeling. Achmea heeft de nieuwe overeenkomst tot stand willen laten komen door een zogenaamde negatieve optie. Omdat Achmea [eiser] onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt, kan [eiser] in redelijkheid niet worden geacht stilzwijgend (via de negatieve optie) te hebben ingestemd met de wijzigingen. Voor het geval de kantonrechter van oordeel is dat wel een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen, vernietigt [eiser] de overeenkomst op grond van dwaling.
[eiser] vordert de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten volgens de daarvoor geldende forfaitaire regelingen.
3.3.
Achmea heeft geconcludeerd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [eiser] op Achmea zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
Op de inhoud van het verweer zal indien nodig in het navolgende worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Voor de beoordeling van de eerst gevorderde verklaring voor recht is het van belang de pensioenovereenkomst, gesloten tussen [eiser] en zijn werkgever en de pensioenverzekeringsovereenkomst, gesloten tussen [eiser] en (de rechtsvoorganger van) Achmea te duiden.
Beide overeenkomsten zijn gesloten in de tijd dat de Pensioen- en Spaarfondsenwet gold. Anders dan onder de huidige Pensioenwet (Pw), bestond er onder de PSW geen verplichting de pensioenovereenkomst te benoemen als uitkeringsovereenkomst, kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst. De PSW kende in beginsel slechts het onderscheid tussen beschikbare premieregelingen en salarisdiensttijdregelingen.
Zowel [eiser] als Achmea hebben de in het geding zijnde pensioenregeling van [eiser] geduid als een oneigenlijke beschikbare premieregeling, ook wel streefregeling genoemd. In dat geval wordt ernaar gestreefd een vooraf bepaald — uit de pensioenovereenkomst blijkend — pensioenniveau te behalen, door middel van een verzekerd kapitaal. In het geval van [eiser] gaat het om een verzekeringsovereenkomst, gesloten tussen hem en (de rechtsvoorganger van) Achmea op basis van het bepaalde in artikel 2 lid 4 sub c PSW, de zogenaamde C-polis. [eiser] is bij deze overeenkomst zowel de verzekeringnemer als de verzekerde.
De PSW is met ingang van 1 januari 2000 gewijzigd in die zin dat met ingang van die datum in artikel 7a PSW is bepaald dat de opbouw en financiering van de pensioenaanspraken gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in tijd moet plaatsvinden. In het op artikel 2 lid 4 PSW gebaseerde artikel 9 lid 2 van de Regelen is — kort gezegd — bepaald dat een verzekerde, wanneer verbondenheid aan de onderneming eindigt, tenminste een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen verkrijgt. In artikel 9a van de Regelen is bepaald dat deze aanspraak voor de verzekerde in elk geval steeds aan het einde van ieder kalenderjaar dan wel, indien dat eerder is, bij beëindiging van het verbonden zijn aan de onderneming, volledig dient te zijn gefinancierd. In artikel 9 lid 9 van de Regelen is bepaald dat ten aanzien van een door een werkgever gedane pensioentoezegging die kan worden beschouwd als alleen te worden bepaald door de door hem of de verzekerde beschikbaar gestelde premies, het tweede lid van artikel 9 van de Regelen niet van toepassing is. Met andere woorden als er sprake is van een pensioen(verzekerings)overeenkomst die kan worden gekwalificeerd als een zuivere beschikbare premieregeling, hoeft er geen sprake te zijn van tijdsevenredige opbouw en (af)financiering van de pensioenafspraken. Daarom is het van belang de pensioenovereenkomst van [eiser] — anders dan Achmea heeft betoogd — óók in de verhouding tussen [eiser] en Achmea te kwalificeren, al is Achmea geen partij bij de pensioenovereenkomst. Indien in rechte komt vast te staan dat de pensioenovereenkomst van [eiser] niet kan worden aangemerkt als ‘alleen te worden bepaald door de door de verzekerde beschikbaar gestelde premies of bijdragen’ is het bepaalde in artikel 9 lid 2 jo 9a van de Regelen van toepassing en is Achmea in beginsel gehouden aan deze bepalingen gevolg te geven.
4.2.
De uitleg van een pensioenovereenkomst vindt plaats aan de hand van de zin die partij en bij de overeenkomst over en weer redelijkerwijs aan elkaars gedragingen en verklaringen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Zoals Achmea terecht heeft betoogd, is zij bij de pensioenovereenkomst geen partij. Daarom zal het in dit geval aankomen op de zin die de bij de overeenkomst betrokken contractspartijen over en weer in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze aan die overeenkomst mochten toekennen. De kantonrechter neemt daarbij nog in aanmerking dat [eiser] onbetwist heeft gesteld dat (destijds) Interpolis zowel de tekst van de pensioenovereenkomst als die van de pensioenverzekeringsovereenkomst heeft opgesteld. Bovendien wordt in de pensioenovereenkomst, die later is gesloten dan de verzekeringsovereenkomst, verwezen naar de verzekeringsovereenkomst. Bij de beoordeling wat het karakter van de pensioenovereenkomst is, zal de kantonrechter ook de bepalingen uit de verzekeringsovereenkomst betrekken.
4.3.
Aan [eiser] is in zijn pensioenovereenkomst een pensioen toegezegd, bestaande uit 1,75% voor elk dienstjaar van de pensioengrondslag en bij verhoging van de pensioengrondslag, verhoogd voor elk dienstjaar met hetzelfde percentage. Deze regeling is naar het oordeel van de kantonrechter aan te merken als een salarisdiensttijdregeling, en wel als eindloonregeling. Per dienstjaar wordt immers een bepaald percentage van de pensioengrondslag als pensioenresultaat in het vooruitzicht gesteld. De vraag is vervolgens of deze eindloonregeling gegarandeerd is. De onderbrenging van deze eindloonregeling heeft via een kapitaalverzekering met pensioenclausule plaatsgevonden. Zowel in de pensioenovereenkomst als in de pensioenverzekeringsovereenkomst is aangehaakt bij de hoogte van het salaris van [eiser] en de diensttijd, waaruit — blijkens het verzekeringsvoorstel — ten eerste een toegezegd beoogd bedrag aan pensioen is afgeleid. Op basis van dit beoogde pensioenbedrag is vervolgens op basis van de toen beschikbare gegevens berekend welk kapitaal daarvoor nodig is. Ten slotte is aan het te bereiken streefkapitaal een jaarpremie gekoppeld, zodat de overeengekomen premie slechts een uitvloeisel is van het te verzekeren kapitaal (waarmee het beoogde pensioen kan worden ingekocht). Bovendien is in de verzekeringsvoorwaarden vermeld dat het beoogde pensioen met het verzekerde kapitaal kan worden gerealiseerd als op het tijdstip van de aankoop van het pensioen de tarieven die voor het vaststellen van het kapitaal, ongewijzigd van kracht zijn. Deze regeling is te kwalificeren als een hybride regeling, dat wil zeggen een kapitaalverzekering met pensioenclausule waarbij wordt gestreefd naar een eindloonregeling. Op de pensioendatum zal moeten worden bezien of met het kapitaal het beoogde pensioen kan worden ingekocht. Dat zal afhangen van de op dat moment geldende inkooptarieven (zoals de rente en de overlevingskansen). De in het geding zijnde streefregeling heeft daarmee naar het oordeel van de kantonrechter de kenmerken van wat onder de huidige Pensioenwet een kapitaalovereenkomst zou zijn.
Dat de regeling niet kan worden geduid als een zuivere eindloonregeling, hetgeen onder de huidige PW zou worden aangeduid als een uitkeringsovereenkomst, brengt echter niet met zich dat, zoals door Achmea betoogd, er sprake is van een toezegging omtrent pensioen die enkel wordt bepaald door de hoogte van de premie (een zuivere beschikbare premieregeling).
4.4.
Het voorgaande betekent dat sprake is van een streefregeling (niet zijnde een beschikbare premieregeling) waarop artikel 7a PSW en — omdat sprake is van een verzekeringsovereenkomst in de vorm van een C-polis — artikel 9 lid 2 van de Regelen van toepassing zijn. Achmea heeft in dit verband nog betoogd dat artikel 7a PSW geen enkele rol speelt, omdat de verzekering van [eiser] gewoon doorloopt en er op dit moment geen sprake is van een vertrek van [eiser] voor de pensioendatum. Achmea ziet hierbij kennelijk over het hoofd dat het bepaalde in artikel 7a PSW in het leven is geroepen om te voorkomen dat werknemers — door de wijze van financiering- bij een onverwacht vertrek werden geconfronteerd met een niet evenredig gefinancierde pensioenaanspraak. Op basis van artikel 9a Regelen diende de aanspraak van [eiser] zoals omschreven in artikel 9 lid 2 van de Regelen, dan ook in elk geval steeds aan het einde van ieder kalenderjaar, volledig te zijn gefinancierd.
4.5.
Achmea heeft voorts in dit verband nog aangevoerd dat artikel 7a PSW enkel ziet op achterblijvende financieringsachterstand in geval van een tot dan toe vaak door verzekeraars gehanteerd premiesysteem dat bekend staat als het 65-x Systeem, waarbij pensioenverhogingen (bijvoorbeeld door verhoging van de pensioengrondslag) over de toekomst verspreid worden ingekocht door de verzekeraar. In geval van [eiser] is hiervan volgens Achmea geen sprake, omdat een vooraf vastgestelde gelijkblijvende premie geldt, waarbij geen verplichtingen naar de toekomst worden verschoven.
In de parlementaire geschiedenis (Nota naar aanleiding van het verslag, EK 26 415, nr. 63d, pagina 1) valt echter het volgende te lezen:
‘In antwoord op de vragen van deze leden merk ik op dat ook in een systeem van gelijkblijvende premies backservice kan ontstaan bij salarisstijging. De verplichting tot affinanciering geldt derhalve ook voor pensioenfondsen en verzekeraars, die het systeem van gelijkblijvende premies hanteren. Alle verplichtingen die na ingang van dit wetsvoorstel zullen ontstaan als gevolg van opbouw van aanspraken moeten aan het einde van iedere jaar worden afgefinancierd. Dit geldt ook voor backservice die moet plaatsvinden als gevolg van salarisverhoging. Voor pensioenfondsen en verzekeraars die het systeem van gelijkblijvende premies hanteren geldt echter niet, in tegenstelling tot pensioenfondsen die het 65-x-systeem hanteren, de verplichting om alle tot nu toe opgebouwde aanspraken in de komende 10 jaar versneld af te moeten financieren.’
Hieruit volgt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat de affinancieringsverplichting van artikel 7a PSW ook bij een gelijkblijvend premiesysteem geldt. In zoverre faalt het op dit punt gevoerde verweer van Achmea.
4.6.
[eiser] heeft in de dagvaarding gesteld dat Achmea zich op het standpunt heeft gesteld dat de pensioenregeling van [eiser] in 2009 is gewijzigd. Hoewel Achmea dit verweer in de procedure niet expliciet heeft herhaald, zal de kantonrechter — gelet op het feit dat Achmea wel heeft gereageerd op de in dit verband geponeerde stellingen van [eiser] — en [eiser] een verklaring voor recht op dit punt heeft gevorderd, thans beoordelen of sprake is van een wijziging van de pensioenregeling van [eiser].
Achmea heeft op 15 januari 2009 aan [eiser] een brief gestuurd waarin het volgende is geschreven:
‘Uw huidige pensioenverzekering voldoet niet aan de eisen van de Pensioenwet. Daarom ontvangt u bij deze brief een voorstel voor een nieuw product: (…)
Uw huidige pensioenverzekering is het uitgangspunt voor ons voorstel. (…) De belangrijke punten van het InlegZeker Pensioen vindt u in ons voorstel. Ook leest u wat de verschillen zijn tussen uw huidige pensioenverzekering en het InlegZeker Pensioen.
Hoe nu verder?
Als u akkoord gaat met ons voorstel, hoeft u niets terug te sturen. Ontvangen wij binnen zes weken geenreactie van nu? Dan zetten wij uw huidige pensioenverzekering om naar het InlegZeker Pensioen. U ontvangt van ons een nieuwe polis, uitvoeringsovereenkomst en pensioenreglement.’
In de bijlage bij de brief valt te lezen dat het voorstel een premieovereenkomst is.
4.6.1.
Hiermee heeft Achmea een voorstel gedaan tot wijziging van de pensioenregeling door middel van een zogenaamde ‘negatieve optie’. Een stilzwijgende aanvaarding van een pensioenwijziging vereist procedurele waarborgen (HR 12 februari 2010, PJ 2010,69 ‘CZ’ en HR 23 april 2010, PJ 20101, 157 ‘Halliburton’). Bovendien is de aard en de ingrijpendheid van de wijziging relevant voor de beantwoording van de vraag of een pensioenregeling door middel van een negatieve optie kan worden gewijzigd.
Achmea heeft aangevoerd dat de nieuwe pensioenregeling geen wijziging bracht in de inhoud van de pensioenovereenkomst, maar gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het karakter van de tot dan toe geldende pensioenregeling van [eiser], namelijk die van kapitaalovereenkomst, houdt dat argument geen stand. Het voorstel van Achmea hield immers een premieovereenkomst is. Dat, zoals door Achmea gesteld, zij verplicht was de rol van werkgever bij de pensioenovereenkomst op zich te nemen valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien.
Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] (op andere wijze dan met de hiervoor genoemde brief van 15 januari 2009) is voorgelicht over de (gevolgen van de) wijziging van zijn pensioenregeling. Achmea mocht uit het stilzwijgen van [eiser] dan ook niet afleiden dat hij akkoord ging met het door haar gedane aanbod. Dat betekent dat het voorstel van Achmea door [eiser] niet (stilzwijgend) is aanvaard en de oude regeling tussen partijen geldt. De door [eiser] (primair) gevorderde verklaring voor recht op dit punt zal dan ook worden toegewezen.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voor recht zal worden verklaard dat bij de pensioenregeling van [eiser] zoals die met ingang van 1 april 1991 gold, Achmea met ingang van 1 januari 2000 het verzekerde kapitaal jaarlijks moet herberekenen op basis van (onder meer) de in het betreffende jaar actuele tarieven.
Omdat uit de hiervoor weergegeven passage uit de parlementaire geschiedenis volgt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat de voor 1 januari 2000 opgebouwde aanspraken in geval van een gelijkblijvende premiesysteem (waarvan in het geval van [eiser] sprake is) niet in de komende 10 jaar versneld hoeven te worden afgefinancierd, zal het tweede deel van de gevorderde verklaring voor af recht worden afgewezen.
4.8.
[eiser] heeft voorts — kort weergegeven — gevorderd voor recht te verklaren dat tussen 1 april 2001 en 9 april 2009 voor hem 100% premievrijstelling gold (inclusief affinancieringspremie) en voor de periode na 9 april 2009 een naar evenredigheid berekend bedrag corresponderend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65–80.
[eiser] heeft hier aan ten grondslag gelegd dat hij in de periode van 11 juli 2001 tot 9 april 2009 80–100% arbeidsongeschikt is geweest in de zin van de WAO. Op grond van de verzekeringsvoorwaarden moet bij de mate van arbeidsongeschiktheid (en de daaruit voortvloeiende mate van premievrijstelling) worden aangeknoopt bij het oordeel over de mate/duur van de arbeidsongeschiktheid van de medische instantie die is belast met de uitvoering van de WAO. Uit overgelegde brieven van het UWV blijkt de door [eiser] gestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
4.9.
Achmea heeft ten aanzien van deze vordering van [eiser] aangevoerd dat de kwestie van premieverdeling een kwestie is die niet tussen haar en [eiser] speelt, maar tussen haar en de werkgever van [eiser]. Dit verweer van Achmea faalt. Er is in dit geval immers sprake van een zogenaamde C-polis op grond van artikel 2 lid 4 sub C PSW, waarbij sprake is van een rechtstreekse verzekeringsovereenkomst tussen [eiser] en Achmea, waarbij [eiser] zowel verzekeringnemer als verzekerde is. In artikel 5 lid 3 van de pensioenovereenkomst heeft de werkgever zich tegenover [eiser] verbonden de door de verzekeraar voor de ter dekking van pensioen gesloten verzekeringsovereenkomsten bedongen premies regelmatig aan de werknemer ter beschikking te stellen. Het is dan ook [eiser] die als verzekeringnemer de premies aan Achmea verschuldigd is en bij arbeidsongeschiktheid recht heeft op premievrijstelling.
4.10.
Achmea heeft voorts nog aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de ontwikkelingen ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid van [eiser] in 2004, terwijl deze ontwikkelingen wel relevant waren voor de verzekering. [eiser] heeft in dit verband aangevoerd dat deze gegevens niet relevant waren voor de verzekering omdat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage tot 2009 steeds 80%-100% is geweest, hetgeen volgt uit de door hem overgelegde beslissingen van het UWV. Uit de verzekeringsvoorwaarden volgt dat voor de mate van arbeidsongeschiktheid moet worden uitgegaan van deze oordelen van het UWV. Achmea heeft een en ander bij conclusie van dupliek niet weersproken. Achmea heeft haar verweer op dit punt dan ook onvoldoende onderbouwd en de stelling van [eiser] dat hij tot 2009 80%-100% arbeidsongeschikt was, onvoldoende weersproken.
4.11.
Achmea heeft ten slotte nog aangevoerd dat de premievrijstelling niet ziet op de affinancieringspremie. Achmea neemt bij arbeidsongeschiktheid de nominale premie over zoals die gold voordat de premiebetaling door Achmea werd overgenomen. Bij overname van de premie door de verzekeringsmaatschappij wordt het over te nemen bedrag gefixeerd op de premie (niet zijnde de affinancieringspremie) van het moment van uitval van de verzekerde. [eiser] heeft aangevoerd dat het premiebegrip ruim moet worden opgevat gelet op de definitie die is opgenomen in de verzekeringsvoorwaarden. Daarin is opgenomen dat onder het begrip premie valt, het bedrag dat de verzekeringnemer in verband met de verzekering aan Achmea dient te voldoen. Volgens [eiser] volgt daaruit dat ook de affinancieringspremie onder het premiebegrip valt.
Hoewel aan [eiser] kan worden toegegeven dat de affinancieringspremie onder de definitie van het begrip premie valt in de verzekeringsvoorwaarden, ziet [eiser] kennelijk het bepaalde in artikel 16 lid 2 van de voorwaarden over het hoofd, waarin is opgenomen dat een verhoging van de premie na het intreden van de arbeidsongeschiktheid niet voor vrijstelling in aanmerking komt.
Dit onderdeel van de gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
4.12.
[eiser] heeft — voor het geval zijn gevorderde verklaringen voor recht zullen worden toegewezen — primair gevorderd dat Achmea zal worden veroordeeld tot afgifte van een bewijsstuk waaruit blijkt dat Achmea (alsnog) 100% premievrijstelling zal verlenen zoals toegewezen in de twee verklaringen voor recht. Achmea heeft deze vordering van [eiser] niet weersproken. De primaire vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot € 250.00 per dag(deel) en aan een maximum van € 10.000,00 zal worden verbonden.
Hetgeen [eiser] in dit verband subsidiair heeft gevorderd, behoeft derhalve geen bespreking.
4.13.
[eiser] heeft betaling van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. [eiser] heeft ontkend dat [eiser] buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. In ieder geval heeft [eiser] zijn vordering niet onderbouwd. Bij conclusie van repliek heeft [eiser] niet op dit verweer gereageerd. De vordering van [eiser] tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.14.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zal Achmea worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat bij de pensioenregeling van [eiser] zoals die met ingang van 1 april 1991 gold, Achmea met ingang van 1 januari 2000 het verzekerde kapitaal jaarlijks moet herberekenen op basis van (onder meer) de in het betreffende jaar actuele tarieven;
5.2.
verklaart voor recht dat uit hoofde van de pensioenverzekeringsovereenkomst tussen [eiser] en Achmea zoals die met ingang van 1 april 1991 gold, tussen 1 april 2001 en 9 april 2009 100% premievrijstelling gold voor een bedrag ter hoogte van het bedrag dat [eiser] per 1 april 2002 ingevolge die overeenkomst aan Achmea verschuldigd was en voor de periode vanaf 9 april 2009 voor het naar evenredigheid berekende bedrag corresponderend met arbeidsongeschiktheid van 65–80%;
5.3.
veroordeelt [eiser] om, binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat Achmea niet aan deze veroordeling zal blijken te voldoen met een maximum van € 10.000,00, aan [eiser] af te geven of te doen afgeven een schriftelijk bewijsstuk waaruit blijkt dat Achmea alsnog 100% premievrijstelling zal verlenen, conform de onder 5.1 en 5.2 toegewezen verklaring voor recht;
5.4.
veroordeelt Achmea in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] vastgesteld op:
€ 94,08 aan explootkosten
€ 79,00 aan griffierecht
€ 1.200,00 aan salaris gemachtigde;
5.5.
veroordeelt Achmea in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op een bedrag van € 100,00 aan nasalaris, vermeerderd met de kosten van betekening van het vonnis, indien betekening van het vonnis heeft plaastgevonden;
5.6.
verklaart de veroordelingen 5.3, 5.4 en 5.5. uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.T.G. Roovers en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2018
mt