CRvB, 16-08-2013, nr. 12-6543 ANW
ECLI:NL:CRVB:2013:1430
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
16-08-2013
- Zaaknummer
12-6543 ANW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:1430, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 16‑08‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 16‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om herziening. Geen nieuwe feiten of omstandigheden.
Centrale Raad van Beroep
12/6543 ANW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 april 2001, 98/6359
Partijen:
[Verzoekster] te [Woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 april 2001.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft nadere stukken aan de Raad toegestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2013. Appellante is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde A.A. Creton. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
OVERWEGINGEN
1.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.2. Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht, heeft de Raad - oordelend op het hoger beroep van verzoekster - de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 juli 1998 (97/9603/51) bevestigd. De Raad heeft daarbij overwogen dat hij op grond van het op verzoek van de Raad uitgebrachte advies van het Internationaal Juridisch Instituut van oordeel is dat de Svb naar aanleiding van de overgelegde[Huwelijksakte], kon uitgaan van het bestaan van een op
27 december 1993 tussen verzoekster en [Naam] gesloten huwelijk. Aangezien niet is gebleken van dermate evidente gebreken in de inhoud en de wijze van totstandkoming van de genoemde huwelijksakte stond het de Svb vrij op grond van het rechtsgeldig gesloten huwelijk het AWW-pensioen van verzoekster in te trekken.
2.
De Raad heeft een eerder verzoek van verzoekster om de uitspraak van 11 april 2001 te herzien in zijn uitspraak van 28 juli 2010 (LJN BN2786) afgewezen omdat geen sprake was van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
3.
Verzoekster heeft aan het onderhavige verzoek om herziening - samengevat - ten grondslag gelegd dat de Raad is uitgegaan van een verkeerde feitelijke voorstelling van zaken door de Svb. De Svb heeft de intrekking van de nabestaandenuitkering gebaseerd op het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk terwijl de buitenlandse huwelijksakte van 27 december 1993 niet gelegaliseerd was. Volgens vaste jurisprudentie van onder meer de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en ook volgens het beleid van de Svb heeft een dergelijke niet gelegaliseerde huwelijksakte geen bewijskracht. Voorts is haar gebleken dat de gemeente bij inschrijving van een huwelijk in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) een ongelegaliseerde huwelijksakte niet accepteert. Blijkens de uitspraak van de Raad van 24 april 2002 (LJN AE4072) hebben de Svb en de gemeenten hun beleid met betrekking tot de waardering van buitenlandse brondocumenten gebaseerd op de circulaire uit 1996 van de toenmalige staatssecretaris van Justitie. Ten onrechte heeft de Svb dit beleid niet op haar situatie toegepast. Verzoekster voelt zich in haar verzoek om herziening gesteund door de uitlatingen van een medewerker van de Svb die in 2005 zou hebben gezegd dat voor het aannemen van een huwelijk ten behoeve van een recht op nabestaandenuitkering de niet gelegaliseerde huwelijksakte niet zou worden geaccepteerd. Nu deze huwelijksakte wel is geaccepteerd ten aanzien van de intrekking van de uitkering heeft de Svb gehandeld in strijd met geschreven en ongeschreven rechtsregels en rechtsbeginselen. Op grond van genoemde feiten heeft de Svb het nabestaandenpensioen in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ingetrokken. Verzoekster was niet eerder bekend met deze verdragsschending. Voorts is een beroep gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 januari 2004, (C-453/00, Kühne & Heitz) en op artikel 2, derde lid, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke rechten. Indien de Raad ten tijde van de uitspraak van 11 april 2001 met genoemde feiten en omstandigheden bekend was geweest, zou dit volgens verzoekster tot een andere uitspraak hebben geleid.
4.1.
Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 13 januari 2005 (LJN AS3516) is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, eventueel op basis van nieuwe argumenten, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. Een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak kan slechts met aanwending van het rechtsmiddel van herziening worden geredresseerd indien blijkt dat deze berust op een onjuiste feitelijke grondslag en ook overigens aan de voorwaarden van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is voldaan. Binnen de grenzen van deze bepaling kunnen derhalve slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Een betoog, ertoe strekkend dat de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, berust op een onjuiste rechtsopvatting kan niet dienen als grond voor herziening.
4.2.
De Raad stelt vast dat de door verzoekster aangevoerde gronden voor herziening geen feiten of omstandigheden bevatten als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Het verzoek om herziening strekt tot heropening van een discussie over de in de uitspraak van
11 april 2001 besliste rechtsvragen, hetgeen, zoals onder 4.1 is overwogen, niet met het bijzondere rechtsmiddel van herziening kan worden bereikt.
4.3.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek om herziening dan ook te worden afgewezen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) I.J. Penning