HR, 06-06-2014, nr. 13/02504
13/02504, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-06-2014
- Zaaknummer
13/02504
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1326, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑06‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:CA0897, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑06‑2014
- Vindplaatsen
V-N 2014/30.20 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2014/288 met annotatie van J.P. Kruimel
NTFR 2014/1661 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Uitspraak 06‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 220a, lid 2, en art. 220e Gemeentewet. Verpleeg- en verzorgingshuizen. Samenhang tussen beide artikelen. Toepassing HR BNB 2014/52. Ook entrees in hoofdzaak dienstbaar aan woondoeleinden.
Partij(en)
6 juni 2014
nr. 13/02504
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 mei 2013, nr. 12/00620, betreffende een aanslag in de onroerendezaakbelastingen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [a-straat 1] (hierna: de onroerende zaak) te [Q]. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2011 wegens het gebruik en de eigendom van de onroerende zaak twee in één geschrift vervatte aanslagen in de onroerendezaakbelastingen opgelegd welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
De Rechtbank te Zutphen (nr. 12/544 WOZ) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar van de Gemeente Epe (hierna: de heffingsambtenaar) vernietigd en de aanslag in de gebruikersbelasting verminderd.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag in de gebruikersbelasting verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
De onroerende zaak betreft woonzorgcentrum “[F]” te [Q] (hierna: het woonzorgcentrum). Het woonzorgcentrum bestaat uit twee afzonderlijke gebouwen, te weten het hoofdgebouw en het tweede gebouw, enige bijgebouwen en een tuin. De oppervlakte van het hoofdgebouw en het tweede gebouw gezamenlijk bedraagt 2932,71 m2.
3.1.2.
Het woonzorgcentrum is één onroerende zaak in de zin van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ). De waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet WOZ is vastgesteld bedraagt € 3.313.000.
3.1.3.
Bij belanghebbende zijn verzorgenden en verpleegkundigen in dienst die, naar de individuele behoefte van de bewoners, (verpleegkundige) zorg verlenen. In totaal bewonen 40 personen het woonzorgcentrum en zijn er 20 fte verzorgenden/ verpleegkundigen.
3.1.4.
Behoudens hier niet van belang zijnde uitzonderingen verblijven de bewoners van het woonzorgcentrum daar duurzaam. De bewoners zijn in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het adres van het woonzorgcentrum. Behoudens een enkele uitzondering staat aan de bewoners van het woonzorgcentrum niet elders een woning voor duurzaam verblijf ter beschikking.
3.1.5.
Het hoofdgebouw, heeft een hoofdentree, personeelsruimten, technische ruimten en enige facilitaire ruimten zoals werkkasten en een linnenkamer. Daarnaast bestaat het hoofdgebouw uit vier woonclusters. Iedere wooncluster bestaat uit een aantal appartementen en een gemeenschappelijke woonkamer. De appartementen zijn gelegen aan zogenoemde - overdekte - woonstraten en beschikken alle over een woon/slaapkamer met eenvoudige keukenfaciliteiten, een badkamer met toilet en een kleine berging. Enkele appartementen hebben een afzonderlijke slaapkamer. De appartementen zijn voorzien van aansluitingen voor radio, televisie en geluidsapparatuur. Zij zijn afsluitbaar en hebben een eigen deurbel en een brievenbus. De appartementen zijn volledig door de bewoners zelf ingericht. De gemeenschappelijke woonkamers hebben een oppervlak van ongeveer 90 m² en zijn uitgerust met keukenfaciliteiten.
3.1.6.
Het tweede gebouw, heeft gelijksoortige ruimten als het hoofdgebouw. De acht appartementen in dit gebouw hebben alle een afzonderlijke slaapkamer en woonkamer.
3.1.7.
Het hoofdgebouw bevat een logeerkamer waarin personen die niet ingeschreven zijn op het adres van het woonzorgcentrum, tijdelijk worden opgenomen, vaak in verband met ziekte of afwezigheid van hun mantelzorgers.
3.2.
Voor het Hof was, voor zover in cassatie van belang, in geschil of het woonzorgcentrum moet worden aangemerkt als een niet-woning en, bij bevestigende beantwoording van die vraag, naar welke heffingsmaatstaf de aanslag OZB-gebruik moet worden opgelegd.
3.2.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat de woonstraten meer dan incidenteel tevens gebruikt worden in verband met het verlenen van (verpleegkundige) hulp en dat van die ruimten niet kan worden gezegd dat zij dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan overigens als van feitelijke aard in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk.
3.2.2.
Daaruit volgt dat minder van 70 percent van de onroerende zaak kan worden toegerekend aan delen die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zodat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet.
3.2.3.
Hieraan doet niet af dat voor de bepaling van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet meer dan 70 percent van de waarde is toe te rekenen aan gedeelten die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Niet juist is de opvatting in het middel dat ook sprake is van een woning in de zin van artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet in het geval dat bij de toepassing van artikel 220e meer dan 70 percent van de waarde buiten aanmerking blijft. Het arrest HR 15 november 2013, nr. 11/05565, ECLI:NL:HR:2013:1125, BNB 2014/52 (hierna: het arrest BNB 2014/52) zag, zoals in onderdeel 3.3.2 van dat arrest is vooropgesteld, op de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet. Dit middel faalt derhalve.
3.3.
Zoals in onderdeel 3.3.5 van het arrest BNB 2014/52 is overwogen worden tot de gedeelten die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, ook gerekend verkeersruimten zoals gangen, hallen, liften en trappenhuizen, die dienen voor de toegang tot (zit/slaap)kamers van de bewoners en alle door bewoners gezamenlijk gebruikte ruimten, zoals gemeenschappelijke woonkamers, eetzalen, recreatieruimten, (mede) door bewoners gebruikte keukens en sanitaire ruimten. Dat geldt bij de onderhavige zaak niet alleen voor de woonstraten, maar ook voor de hoofdentrees van de beide gebouwen. Deze hoofdentrees heeft het Hof voor de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet ten onrechte buiten aanmerking gelaten. Het daarop gerichte middel slaagt derhalve.
3.4.
Gelet op hetgeen onder 3.3. is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Uitgaande van de voor het Hof niet betwiste en in cassatie onbestreden oppervlakten en waarden van de hoofdentrees berekent het middel de waarde van de gedeelten die ingevolge artikel 220e van de Gemeentewet buiten aanmerking wordt gelaten op 88 percent van de heffingsmaatstaf. De maatstaf voor de heffing van de gebruikersbelasting van de onroerendezaakbelastingen dient daarom te worden vastgesteld op 12 percent van € 3.313.000 is € 397.560.
4. Proceskosten
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover daarbij de aanslag OZB-gebruik is verminderd,
vermindert de aanslag OZB-gebruik tot een aanslag berekend naar een waarde van de onroerende zaak van € 397.560,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 478, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2014.
Beroepschrift 06‑06‑2014
Edelachtbare voorzitter,
Als gemachtigde van belanghebbende, Stichting [X], gevestigd aan de [B STRAAT 1] te [Z], heb ik op 21 mei 2013 beroep in cassatie aangetekend tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem — Leeuwarden nummer 12/00620 van 7 mei 2013, inzake de woongebouwen [G] en [H] te [Q], hierna verder gezamenlijk te noemen ‘[F]’.
De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem — Leeuwarden, hierna verder te noemen ‘het Hof’, en mijn volmacht voor de Stichting [X] heb ik u daarbij reeds doen toekomen.
Indien u van mening bent dat er voor een zorgvuldige beoordeling door de Hoge Raad nog aanvullende documenten of informatie nodig zijn, dan verneem ik dat graag van u.
Het beroep richt zich primair tegen de uitspraak inzake de zogenaamde woondelen vrijstelling, woning of niet-woning, subsidiair tegen de wijze van vaststelling van de onroerende zaakbelasting voor de gebruiker. Mijn motivering voor het beroep in cassatie zal ik hierna nader toelichten.
A. Uitspraak Gerechtshof
Ik ben het op 2 punten niet eens met de uitspraak van het Hof:
- 1.
Het Hof heeft ten onrechte geoordeeld dat [F] een niet-woning is.
- 2.
Het Hof heeft de woondelenvrijstelling niet correct berekend.
B. Inleiding
1.
Voordat ik mijn grieven nader zal toelichten wil ik eerst ingaan op de door het Hof aangebrachte correcties in mijn berekening van de vloeroppervlakten en de woondelenvrijstelling van bijlage 5 van mijn verweerschrift in hoger beroep, als vermeld in 4.5 van de uitspraak van het Hof.
2.
Er bestaat geen geschil over de berekening van de totale vloeroppervlakte van 2.932,71 m2.
3.
Ik kan instemmen met de constatering van het Hof dat er in het document sprake is van een overnamefout in het totaal van cluster D (verschil 7,36 m2) en een telfout door het ‘Totaal kamers 31, 32 en overig’ niet mee te nemen (verschil 128,30 m2).
4.
Ook kan ik instemmen dat de oppervlakten van de logeerkamer en de daarbij behorende badkamer als niet-woning worden aangemerkt.
5.
Het Hof is verder van mening dat de oppervlakten van de woonstraten en de gehele oppervlakten van de entrees als niet-woning aangemerkt dienen te worden. Met dit laatste kan ik echter niet akkoord gaan, ik zal dit verderop nog nader motiveren.
6.
Als ik echter de stellingname van het Hof volg, is het Hof de mening toegedaan dat de vloeroppervlakte niet-wonen gecorrigeerd dient te worden naar 1.154,09 m2.
7.
Voor controle van de berekening en zienswijze van het Hof heb ik de vermelde correcties ingevoerd in mijn oorspronkelijke Excel document (bijlage 5 van mijn verweerschrift) en vervolgens opgeslagen onder de documentnaam: ‘[A-STRAAT 1] te [Q]_woondelenvrijstelling_HOF_07–05-2013’ (bijlage A).
8.
Voor de leesbaarheid heb ik de correcties van de desbetreffende ruimten blauw gemarkeerd.
9.
Van de door het Hof betwiste ruimten, te weten de woonstraten en de gehele oppervlakten van de entrees, evenals de oppervlakte van oppervlakten van de logeerkamer en de daarbij behorende badkamer, heb ik het percentage wonen vervolgens op 0% gezet, waardoor deze ruimten zoals het Hof van mening was als niet-woning worden berekend. Uit deze herberekening blijkt dat de vloeroppervlakte niet-wonen van 1.154,09 m2 door het Hof niet correct is berekend, maar zelfs 1.213,87 m2 zou moeten zijn.
Totalisatie
omschrijving | m2 totaal | % woning | m2 woning | m2 niet-woning |
Totaal [G] | 2.462,71 | 57% | 1.393,64 | 1.069,07 |
Totaal [H] | 470,00 | 69% | 325,20 | 144,80 |
Totaal beide woongebouwen | 2.932,71 | 59% | 1.718,84 | 1.213,87 |
Totaal beide woongebouwen | 100% | 58,61% | 41,39% |
10.
Voor het berekenen van de woondelenvrijstelling gaat het Hof in haar uitspraak in 4.11 voor het berekenen op basis van het in 4.9 van haar uitspraak overwogene, dat de woonstraten en overige verkeersruimten in hoofdzaak kunnen worden toegerekend aan die delen van [F] die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, en komt vervolgens voor die delen uit op 463,85 m2. Helaas is deze oppervlakte eveneens niet correct door het Hof berekend.
11.
In het gecorrigeerde Excel document heb ik voor de berekening van de vloeroppervlakten van de woonstraten en entrees (verkeersruimten) een extra kolom toegevoegd. Hieruit blijkt dat het totaal oppervlakte van deze verkeersruimten uit komt op 916,35 m2. (bijlage A).
12.
Voor het berekenen van de woondelenvrijstelling heb ik het Excel document vervolgens opnieuw opgeslagen onder de documentnaam: ‘[A-STRAAT 1] te [Q]_woondelenvrijstelling_15–07-2013, (bijlage B) en overeenkomstig het oordeel van het Hof het percentage van de vloeroppervlakten van de woonstraten en entrees (verkeersruimten) op 100% gezet, en kom daarmede voor het gehele [F] op volgende onderverdeling:
Totalisatie
omschrijving | m2 totaal | % woning | m2 woning | m2 niet-woning |
Totaal [G] | 2.462,71 | 87% | 2.147,46 | 315,25 |
Totaal [H] | 470,00 | 92% | 433,70 | 36,30 |
Totaal beide woongebouwen | 2.932,71 | 88% | 2.581,16 | 351,55 |
Totaal beide woongebouwen | 100% | 88,01% | 11,99% |
13.
Voor de beoordeling van een geschil dienen in eerste instantie de basisgegevens correct te zijn.
14.
Met de gemeente is overeenstemming over de totale oppervlakte van beide woongebouwen, welke eveneens door het Hof zijn overgenomen. Helaas heeft het Hof bij de beoordeling van het geschil inzake de zogenaamde woondelen vrijstelling, woning of niet-woning en bij de wijze van vaststelling van de onroerende zaakbelasting voor de gebruiker, de hiervoor genoemde en gecorrigeerde gegevens niet correct toegepast.
In het hierna volgende zal ik mijn grieven nader toelichten.
C. Het Hof heeft ten onrechte geoordeeld dat [F] een niet-woning is.
In mijn onderbouwing zal ik gemakshalve de nummering in de uitspraak van het Hof volgen.
Hof 2.2
- 1.
In haar uitspraak gaat het Hof uit, van het door de gemeente gestelde en in het geheel niet onderbouwde aantal van 20 fte verzorgenden/verpleegkundigen voor [F] als een vaststaand feit. In haar verdere beoordeling neemt het Hof dit feit geheel ten onrechte als uitgangspunt bij de beoordeling of [F] een woning is of niet woning.
- 2.
In mijn verweerschrift en pleitnota heb ik gemotiveerd aangegeven dat [F] een woongebouw is waar mensen met een beperking wonen. De medewerkers van belanghebbende zijn slechts aanwezig om de bewoners te helpen en te begeleiden bij hun algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), en indien nodig verzorging te bieden.
- 3.
Het gebruik door de bewoners voor woondoeleinden, evenals de woonstraten en overige verkeersruimten is daarmede dermate overheersend aan het gebruik door de medewerkers, dat de desbetreffende delen in hoofdzaak kunnen worden toegerekend aan delen van [F] die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
- 4.
In hoofdzaak heeft hier een betekenis van: meer dan 70%.
Hof 4.3
- 1.
Ter zitting werd mij door de voorzitter van het Hof gevraagd of ik akkoord kon gegaan met een WOZ waarde van € 3.313.000, — in plaats van de door de Rechtbank vastgestelde WOZ waarde van € 3.113.000,-.
- 2.
Om de zaak niet onnodig ingewikkeld te maken en ook om in het verdere verloop sneller tot een compromis te komen heb ik destijds daar mee ingestemd.
Hof 4.4
- 1.
Het Hof stelt hier dat zij de zienswijze van belanghebbende niet kan volgen, dat zonder entree, technische ruimten en de woonstraten niet gewoond kan worden en dat die delen derhalve dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Ik wil hier nogmaals benadrukken dat een woongebouw, waarin de secundaire ruimten als een hoofdentree, gangen, woonstraten, trappenhuis, lift, technische ruimten, etc. ontbreken, het woongebouw haar functie verliest, waardoor de appartementen niet meer bereikbaar zijn en ook niet meer als woning verhuurd, verkocht en gebruikt kunnen worden. Stelt u zich hierbij een galerijflat voor waarvan de galerijen, die dienen als toegang naar de individuele woningen, gesloopt zouden worden!
- 2.
In haar beoordeling over het medegebruik van de woonstraten en overige verkeersruimten, gaat het Hof volledig voorbij aan het door mij gestelde in mijn verweerschrift en pleitnota. Zij gaat uit van ‘een ruime hoeveelheid personeelsleden’, zonder dit verder te onderbouwen. Het Hof stelt verder ten onrechte dat de woonstraten en overige verkeersruimten openbaar zijn.
- 3.
De woonstraten en overige verkeersruimten in [F] zijn niet openbaar en worden uitsluitend gebruikt door de bewoners, medewerkers van belanghebbende en bezoekers van de bewoners.
- 4.
Blijft onverlet dat hier sprake is van medegebruik door medewerkers van belanghebbende. Echter absoluut niet zoals het Hof stelt: ‘een ruime hoeveelheid personeelsleden’.
- 5.
In mijn verweerschrift en pleitnota heb ik het medegebruik van de woonstraten en overige verkeersruimten reeds nader gemotiveerd. Omdat het Hof naar mijn mening volledig aan mijn zienswijze voorbij gaat, vraag ik ter aanvulling hierop het volgende onder uw aandacht:
Ten aanzien van het medegebruik van de woonstraten en entrees (verkeersruimten) door medewerkers van belanghebbende, dient gekeken te worden naar de aard van het gebruik. Bewoners en bezoekers maken de hele dag gebruik van de verkeersruimten en bereiken de appartementen via de hoofdtoegang, de gangen en overige verkeersruimten. De gangen zijn ingericht met diverse zithoekjes met plantenbakken voor de bewoners, in de gangen kunnen bewoners hun rollators en rolstoelen parkeren, functies die de woonfunctie eens temeer ondersteunen, de verkeersruimten zijn daarmee volledig dienstbaar aan woondoeleinden. Het gezamenlijke standpunt van partijen dat de appartementen een woonfunctie hebben leidt ertoe dat de gangen en overige verkeersruimten deze kwalificatie moeten volgen, mede door dat de appartementen niet via een andere weg te bereiken zijn. Het gebruik van de verkeersruimten door de bewoners en hun bezoekers is dermate overheersend aan het gebruik van het personeel, dat de desbetreffende delen in hoofdzaak kunnen worden toegerekend aan delen van [F] die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
In het woongebouw [F] wordt door [X] een vorm van begeleid wonen geboden aan mensen met een beperking om zo zelfstandig mogelijk te kunnen wonen. De woonvorm is kleinschalig en huiselijk ingericht op het samen leven van de bewoners. Deze woonvorm verschilt daarmee niet wezenlijk van een groot gezin, waarbij een ieder een eigen slaapkamer heeft en er een gemeenschappelijke woonkamer-keuken, badkamer, wasruimte, toiletten, een hoofdtoegang, hal, gangen en overige verkeersruimten zijn. Wonen omvat meer dan de alleen de traditionele woonvormen zoals die van het gezin of die van het bejaardentehuis of GVT zoals we die vroeger kenden. Mede gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen, wordt heden ten dage onder wonen ook verstaan het samenleven in diverse woonvormen met studenten, vrienden of, zoals hier op [F], bewoners met een beperking met gelijke behoeften voor wat betreft begeleiding en verzorging. In dit woongebouw is de woonfunctie dan ook zeer sterk overheersend ten opzichte van de verzorgingsfunctie. Ook hier geldt: Zorg, 24-uurs zorg, noch de indicatie ‘zorg met verblijf’ staat niet in de weg aan het toepassen van de woondelen vrijstelling voor de onroerende zaak belasting. De verzorgingsfunctie van de onderhavige ruimten is niet meer dan complementair aan de woonfunctie. Ter ondersteuning van mijn motivatie wil ik u verwijzen naar de volgende recente besluiten van: De Hoge Raad van 10-02-2012, nr. 10/05194, LJN BV3270; het Hof in 's Hertogenbosch van 23-02-2012, nr. 11/00275, LJN BW 1087, het Gerechtshof te Amsterdam van 11-10-2012 nr. 11/00254 en 11/00255 voor wat betreft het zorgcentrum; en het Gerechtshof in Arnhem van 30-10-2012, nr. 12/00205, LJN BY3256.
- 6.
Om het medegebruik door medewerkers van de Stichting [X] nog eens te benadrukken, heeft de Stichting [X] het dienstrooster voor [F] voor de maand juni 2013 met de ingeroosterde tijden per medewerker en afdeling ter beschikking gesteld (bijlage C).
- 7.
Na afloop van de maand juni is vervolgens vanuit de urenadministratie van het Centraal Bureau van de Stichting [X] een overzicht gemaakt van de daadwerkelijke gewerkte uren gespecificeerd per dag, afdeling en totalen, met inbegrip van de extra gewerkte uren van beschikbare parttimers, die ter vervanging worden ingezet bij ziekte, vakantie, etc. van de vaste medewerkers van [F] (bijlage D).
- 8.
Hieruit blijkt dat in de maand juni 2013 door de medewerkers op [F] 3.529,14 uren zijn gewerkt. De maand juni heeft totaal 30 dagen, waardoor het door de medewerkers daadwerkelijke gewerkte aantal uren in de maand juni uit komt op 117,65 uren per dag. Hetgeen resulteert in een gemiddeld aantal van 14,70 medewerkers per dag op [F].
- 9.
De daadwerkelijke verhouding van het gemiddeld aantal van 14,70 medewerkers op het aantal van 40 bewoners is daarmede in percentage als volgt vast te stellen:
36,76% medewerkers en 63,24% bewoners.
- 10.
Hiermede is nogmaals duidelijk aangetoond dat het feitelijk gebruik van de woonstraten en overige verkeersruimten door de bewoners in sterke mate overheersend is aan het gebruik door de medewerkers van belanghebbende, en op basis daarvan de woonstraten en overige verkeersruimten in hoofdzaak kunnen worden toegerekend aan delen van [F] die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
- 11.
Op basis daarvan heb ik het percentage van de vloeroppervlakten van de woonstraten en entrees (verkeersruimten) in bijlage B op 100% gezet, waaruit volgt dat [F] voor 88,01% als woning moet worden aangemerkt. Het in hoofdzaak criterium van meer dan 70% is hiermede ruimschoots overschreden en dient op basis daarvan het gehele [F] als woning aangemerkt te worden.
- 12.
Het gehele [F] dient op basis daarvan voor het opleggen van de OZB aanslag voor de eigenaar als woning aangemerkt te worden, met de toepassing van het woningtarief.
Hof 4.5
- 1.
Er bestaat geen geschil over de berekening van het totale vloeroppervlakte van 2.932,71 m2.
- 2.
Het Hof heeft echter op basis van niet correcte berekeningen en uitgangspunten [F] als niet-woning aangemerkt. Dat [F] in zijn geheel als woning moet worden aangemerkt, heb ik hiervoor onder 4.4. reeds nader gemotiveerd.
Hof 4.6
- 1.
Op basis van het hiervoor gestelde heeft het Hof [F] ten onrechte als niet-woning aangemerkt. Het gehele [F] moet derhalve voor het opleggen van de OZB aanslag voor de eigenaar als woning worden aangemerkt, met de toepassing van het woningtarief.
D. Het Hof heeft de woondelenvrijstelling niet correct berekend.
Hof 4.9
- 1.
De aard en intensiteit van het medegebruik van de woonstraten en entrees (verkeersruimten) heb ik hiervoor onder Hof 4.4 reeds nader gemotiveerd.
- 2.
Het Hof hier wel degelijk van mening dat ‘de woonstraten hoofdzakelijk dienstbaar zijn aan woondoeleinden nu het Hof, gelet op wat partijen daaromtrent hebben aangevoerd, aannemelijk acht dat de verzorgings- en verplegingsbehoefte van de bewoners niet zodanig is dat het personeel in meer dan belangrijke mate van de woonstraten gebruik maakt ’, dit in tegenstelling tot de uitspraak van het Hof als onder 4.4 vermeld.
- 3.
Door het beschikbaar stellen van het maandrooster door [X] en het door het Centraal Bureau van [X] aangetoonde aantal gewerkte uren in de maand juni 2013 (bijlage C en D), is de aard en intensiteit van het gebruik van de woonstraten en entrees nog eens aangetoond.
Hof 4.11
- 1.
Het oordeel van het Hof dat de gedeelten van de onroerende zaak die tot wonen dienen dan wel in hoofdzaak aan wooneinden dienstbaar zijn, derhalve 2.242,47 m2, ofwel (afgerond) 76% bedragen is niet correct berekend, als hiervoor onder B 11 en Hof 4.4 nader gemotiveerd.
- 2.
Uit de gecorrigeerde berekening van bijlage B blijkt dat voor de gedeelten van de onroerende zaak die tot wonen dienen dan wel in hoofdzaak aan wooneinden dienstbaar zijn, 2.581,16 m2, ofwel (afgerond) 88% moet worden gerekend.
- 3.
Het in hoofdzaak criterium van meer dan 70% is hiermede ruimschoots overschreden en op basis daarvan dient het gehele [F] vrijgesteld te worden van de OZB voor de gebruiker.
Samenvatting
Op grond van het bovenstaande kom ik tot de volgende grieven en samenvatting:
- a.
Het Hof is uitgegaan van de door de gemeente aangeleverde en niet onderbouwde informatie en is grotendeels voorbij gegaan aan de door mij aangeleverde informatie, motivatie en verwijzing naar recente jurisprudentie van vergelijkbare objecten in mijn verweerschrift en pleitnota.
Op basis waarvan het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat [F] een niet-woning is en dat de woondelenvrijstelling is vastgesteld op 76%.
- b.
Primair dient het [F] als woning aangemerkt te worden voor het voor het opleggen van de OZB aanslag voor de eigenaar, met de toepassing van het woningtarief en dient het gehele [F] op basis van 88% woondelen en het in hoofdzaak criterium van meer dan 70%, geheel vrijgesteld te worden van de OZB voor de gebruiker.
- c.
Subsidiair kan het [F] eventueel als niet-woning worden aangemerkt, voor het opleggen van de OZB aanslag voor de eigenaar en dient het gehele [F] op basis van 88% woondelen en het in hoofdzaak criterium van meer dan 70%, geheel vrijgesteld te worden van de OZB voor de gebruiker.
- d.
Meer subsidiair kan [F] eventueel als niet-woning worden aangemerkt, voor het opleggen van de OZB aanslag voor de eigenaar en dient het gehele [F] op basis van 88% woondelen voor 88% vrijgesteld te worden van de OZB voor de gebruiker.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande verzoek ik u als volgt te besluiten:
- a.
De uitspraak van het Hof te vernietigen behoudens de beslissing over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
- b.
Primair de OZB aanslag voor de eigenaar te vernietigen en te vervangen door een nieuwe aanslag met de toepassing van het woningtarief, en de OZB aanslag voor de gebruiker te vernietigen en het gehele abject vrij te stellen van de OZB voor de gebruiker.
- c.
Subsidiair de OZB aanslag voor de eigenaar eventueel te handhaven als niet-woning, de OZB aanslag voor de gebruiker te vernietigen en het gehele object vrij te stellen van de OZB voor de gebruiker.
- d.
Meer subsidiair de OZB aanslag voor de eigenaar eventueel te handhaven als niet-woning, de OZB aanslag voor de gebruiker te vernietigen en het gehele object voor 88% vrij te stellen van de OZB voor de gebruiker.
- e.
Belanghebbende de proceskosten en het betaalde griffierecht te vergoeden.
Hoogachtend,