Zie ook bewijsmiddel 33 van het hof.
HR, 20-11-2018, nr. 18/00501
ECLI:NL:HR:2018:2432
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-11-2018
- Zaaknummer
18/00501
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2432, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑11‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1051
ECLI:NL:PHR:2018:1051, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑10‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2432
Uitspraak 20‑11‑2018
Partij(en)
20 november 2018
Strafkamer
nr. S 18/00501
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 november 2016, nummer 23/000132-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze veertien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2018.
Conclusie 02‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over (poging tot) diefstal van benzine. Middel met bewijsklacht t.a.v. het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Nr. 18/00501 Zitting: 2 oktober 2018 (bij vervroeging) | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 22 november 2016 heeft het gerechtshof Amsterdam de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak A met parketnummer 13-684910-14 onder 1 en 3 ten laste gelegde en hem vrijgesproken van het in zaak B met parketnummer 13-684364-15 onder 2 primair ten laste gelegde. De verdachte is door het hof in zaak A met parketnummer 13-684910-14 wegens 2. “diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, 4. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en 5. “medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid” en in zaak B met parketnummer 13-684364-15 onder 1. en 3. telkens “diefstal”, onder 2. subsidiair “poging tot diefstal” en 4. “overtreding van artikel 41, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde zoals in het arrest omschreven en met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr, alsmede tot een geldboete van € 150,00 subsidiair drie dagen hechtenis. Verder heeft het hof beslissingen genomen over vorderingen van benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de verdachte, één en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van het in zaak B met parketnummer 13-684364-15 onder 1 ten laste gelegde niet voldoende met redenen is omkleed, in het bijzonder ten aanzien van “de intentie” van de verdachte.
Ten laste van de verdachte is in zaak B met parketnummer 13-684364-15 onder 1, 2 en 3 bewezen verklaard dat:
“1:
hij op 6 juni 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen benzine ter waarde van 67,47 euro toebehorende aan [A] ;
2 subsidiair:
hij op 17 juli 2015 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen benzine ter waarde van 64,44 euro toebehorende aan [A] , met een auto voorzien van valse kentekenplaten naar het benzinestation is gereden en vervolgens benzine in de tank van die auto heeft laten lopen tot waarde van 64,44 euro;
3 primair:
hij op 6 juni 2015 te Almere Haven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kentekenplaten ( [AA-00-BB] ) toebehorende aan [betrokkene 1] ”.
5. Het hof heeft de bewezenverklaring van de in zaak B met parketnummer 13-684364-15 onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten doen steunen op de inhoud van negen bewijsmiddelen. Deze houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“27. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2016, voor zover inhoudende:
Op 17 juli 2015 heb ik benzine getankt op het benzinestation aan de [a-straat] in Amsterdam. Ik was met een auto.
28. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2015162396-13 van 17 juli 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven als de op evengenoemde datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik ben de eigenaar van tankstation [A] in Amsterdam.
Op 6 juni 2015 om 23.10 uur heeft de bestuurder van een grijze Opel getankt zonder te betalen. De grijze Opel had op dat moment het kenteken [AA-00-BB] . Er is toen voor een bedrag van 67,47 euro getankt. De bestuurder heeft niet betaald voor het tanken. Aan niemand is toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
29. Een proces-verbaal met nummer PL1300-201512396-27 van 22 juli 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven als verklaring van verbalisant voornoemd:
Ik heb een onderzoek ingesteld naar de foto’s afkomstig van het benzinestation Total, gelegen aan de [a-straat] te Amsterdam. Het gaat om fotobijlage 4 tot en met 6 die zijn gemaakt op 6 juni 2015 te 23.10 uur. Op de fotobijlage is een grijs voertuig te zien van het merk Opel met het kenteken [AA-00-BB] .
30. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2015162396-21 van 18 juli 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven als verklaring van verbalisant voornoemd:
Op 18 juli 2015 zag ik een afbeelding van een persoon. De persoon op de afbeelding herken ik als [verdachte] . Als bijlage is bij dit proces-verbaal is gevoegd: de afbeelding waar [verdachte] staat te tanken op 6 juni 2015 te 23.11 uur (het hof begrijpt: fotobijlage 5 als bedoeld in het vorige bewijsmiddel).
31. Een geschrift, zijnde een niet ondertekend proces-verbaal met nummer PL1300-2015173574-1 van 7 juni 2015, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven als de op even genoemde datum tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik ben namens de benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 6 juni 2015 parkeerde ik een witte Renault Twingo van [B] om 23.00 uur in Almere.
Op 7 juni 2015 om 10:45 uur zag ik dat de kentekenplaat die zich aan de achterzijde van de auto bevond was verdwenen. Ik ben naar de voorzijde van de auto gegaan. Ik zag dat ook hier de kentekenplaat was verdwenen. Het betreft kenteken [AA-00-BB] .
Ik heb niemand hiervoor het recht of toestemming gegeven.
32. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2015162396-5 van 17 juli 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 4] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven als verklaring van verbalisanten voornoemd:
Op 17 juli 2015 kregen wij, verbalisanten, de melding te gaan naar het Total Tankstation aan de [a-straat] te Amsterdam. Aldaar zou gepoogd zijn te tanken zonder betalen. De bestuurder van het voertuig zou nog in de winkel staan. Ter plaatse aangekomen zagen wij, verbalisanten, twee personen staan. Een van de personen was de bestuurder. Hij bleek te zijn genaamd [verdachte] .
De andere persoon betrof een medewerker van het tankstation. Deze persoon gaf op te zijn genaamd [betrokkene 3] . Wij, verbalisanten, hoorden [betrokkene 3] het volgende tegen ons verklaren. Ik ben werkzaam als pompbediende. Ik zag op mijn monitor dat het kenteken [CC-00-DD] gescand werd. Het systeem liet mij zien dat dit kenteken behoort bij een witte Ford Ka. Ik zag op mijn monitor dat er een grijze Opel Astra stond. Ik ben naar de Opel Astra met kenteken [CC-00-DD] gelopen en zag dat de bestuurder aan het tanken was. Ik heb de contactsleutels uit het slot gehaald.
33. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2015162396-1 van 17 juli 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven als de op even genoemde datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Op 17 juli 2015 was ik aan het werk bij tankstation Total aan de [a-straat] in Amsterdam. Dit betreft [A] . (…)
Ik zag bij pomp 12 een Opel staan. Ik zag dat mijn systeem aangaf dat er bij pomp 12 een Ford Ka moest staan. Ik ben direct naar pomp 12 toegelopen. Ik zag aan de voorzijde van het voertuig ter hoogte van de kentekenplaat, elastiek zitten. Beroepsmatig weet ik dat dit een veelvuldig gebruikte manier is om te tanken zonder te betalen. Ik hoorde de motor van het voertuig nog stationair draaien. Ik heb de sleutels uit het contact gehaald en de bestuurder gevraagd mee te lopen. Ik hoorde hem zeggen dat hij niet kon betalen. De bestuurder had voor 64,44 euro getankt.
De politie heeft de bestuurder aangehouden.
Ik heb aan niemand toestemming gegeven tot het plegen van het bovenstaande feit.
34. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2015162396-19 van 17 juli 2015, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven als verklaring van verbalisant voornoemd:
Op 17 juli 2014 is er een onderzoek ingesteld naar de kentekenplaten van de inbeslaggenomen Opel Corsa. Aan de voorzijde van het voertuig was zichtbaar dat er twee kentekenplaten zaten. De voorste werd op zijn plaats gehouden door twee elastieken met het kenteken [CC-00-DD] . Na verwijdering werd onder deze kentekenplaat nog een kentekenplaat zichtbaar met kenteken [EE-00-FF] .
Aan de achterzijde van het voertuig waren eveneens twee kentekenplaten in de plastichouder geduwd. De zichtbare kentekenplaat was voorzien van het kenteken [CC-00-DD] .
35. De eigen waarneming van het hof, zoals gedaan op de terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2016:
De voorzitter wijst op de foto in het dossier bij bijlage 5 (als bedoeld in de bewijsmiddelen 30 en 31) met nummer 2015162396 en deelt mede:
Met name de onderkant van het gezicht van de persoon op de foto vind ik gelijkenis vertonen met de verdachte.”
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De verdachte verklaart ten aanzien van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde:
Op 17 juli 2015 heb ik benzine getankt op het benzinestation aan de [a-straat] in Amsterdam. Ik had wel contant geld mee om benzine te betalen maar dat was niet genoeg. Ik had vijftig euro bij mij en ik had de muziek in de auto hard aanstaan. Ik zat er net teveel over heen. Een vriend van mij is naar het benzinestation gekomen om te betalen maar toen was ik al afgevoerd door de politie.
De verdachte verklaart ten aanzien van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde:
Ik was nog aan het tanken. De auto waarmee ik was heb ik van een vriend geleend en dat heb ik vaker gedaan. Ik heb de elastieken rondom de kentekenplaat op de auto niet gezien. Ik had haast want ik moest naar Utrecht toe. Ik zou hem de hele dag lenen. Ik heb de afspraak met die vriend dat als ik zijn auto leen dat ik de auto dan met een volle tank terug breng. Ik betaal altijd de benzine.
(…)
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij voert daarbij aan:
(…)
Zaak B
Bij feit 1 is de veroordeling gebaseerd op de herkenning van een verbalisant. Ik wil een beroep doen op uw eigen oordeel nu de verdachte nog voor u zit.
De voorzitter wijst op de foto in het dossier bij bijlage 5 met nummer 2015162396 en deelt mede:
Met name de onderkant van het gezicht van de persoon op de foto vind ik gelijkenis vertonen met de verdachte.
De raadsman merkt op:
Ik zie geen gelijkenis met de verdachte. Ik meen dat hij andere lippen heeft.
De raadsman vervolgt zijn pleidooi:
Over de poging tot diefstal die in zaak B onder 2 is tenlastegelegd heeft de verdachte een verklaring afgelegd. De tankhouder had een onderbuikgevoel en heeft de sleutel uit de auto gehaald. De verdachte verklaarde dat hij teveel had getankt omdat hij werd afgeleid door de tankhouder. Ik verzoek hem vrij te spreken voor dit feit. (…) Feit 3 is ook gepleegd op 6 juni 2015. Wanneer u mijn cliënt van feit 1 vrijspreekt dan dient ook vrijspraak te volgen voor feit 3.”
7. Onder de aanhef “Bewijsoverwegingen” heeft het hof ten aanzien van het in zaak B met parketnummer 13-684364-15 onder 1 en 2 bewezen verklaarde het volgende overwogen:
“Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Het hof sluit zich aan bij de navolgende motivering van de rechtbank en neemt deze over als de zijne.
Het hof stelt met de rechtbank vast dat met betrekking tot de ten laste gelegde diefstal van benzine op 6 juni 2015 een aangifte voorhanden is, alsmede een herkenning van de verdachte op de stills door verbalisant [verbalisant 2] . De stills betreffen beelden van camera-opnames gemaakt van de benzinepomp bij het tankstation op 6 juni 2015. Op de beelden is te zien dat een jongen met een pet op en een jas aan het tanken is.
Het hof ziet evenals de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de herkenning door de verbalisant, mede gelet op de gelijkenissen die het hof ook zelf ter terechtzitting heeft waargenomen tussen de verdachte en de persoon op de stills. Gelet op het voornoemde kan deze diefstal wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
Het hof sluit zich aan bij de navolgende motivering van de rechtbank en neemt deze over als de zijne. Uit de aangifte van [betrokkene 3] , kassamedewerker bij tankstation Total aan de [a-straat] , volgt dat de verdachte op 17 juli 2015 met draaiende motor aan het tanken was terwijl er met elastiek valse kentekenplaten op de auto waren bevestigd. Beroepsmatig wist de aangever dat dit een veelvuldig gebruikte methode is voor personen die niet de intentie hebben voor de brandstof te betalen. Nadat de aangever de verdachte had aangesproken, verklaarde de verdachte dat hij niet genoeg geld bij zich had om te betalen en dat hij iemand moest bellen om het geld te brengen. Tegenover de politie ter plaatse verklaarde de verdachte dat hij wel wilde betalen. De omstandigheden van het onderhavige geval, te weten het tanken met een draaiende motor, het rijden in een auto waarop (met elastieken) valse kentekenplaten waren bevestigd en het onvoldoende geld bij zich hebben om de benzine te betalen, - in onderlinge samenhang bezien - maken dat sprake is geweest van een handeling welke naar zijn uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als een begin van uitvoering. Hetgeen de verdachte daarover heeft verklaard acht het hof niet aannemelijk geworden.
Het betreft hier een handeling die was gericht op voltooiing van de voorgenomen diefstal. Het is slechts aan tijdig ingrijpen van de kassamedewerker te danken dat verdachte van de verdere uitvoering daarvan werd afgehouden. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.”
8. In het arrest van 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:367, NJ 2018/326 heeft de Hoge Raad aan de beoordeling van het middel voorafgaande beschouwingen gewijd aan de situatie waarin brandstof wordt getankt zonder te betalen. Daarbij benadrukte de Hoge Raad dat van diefstal sprake is als de betrokkene de brandstof met het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening wegneemt. Dat oogmerk dient de betrokkene reeds ten tijde van het tanken te hebben. De enkele omstandigheid dat de betrokkene de brandstof heeft getankt zonder te betalen, is niet zonder meer toereikend voor de conclusie dat zulks diefstal oplevert. Van belang is vooral de intentie waarmee de betrokkene heeft getankt. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat tanken zonder te betalen moet worden gehecht met het oog op de strafrechtelijke waardering van die handeling, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang. Bij die beoordeling kan een rol spelen of de betrokkene een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat tanken zonder te betalen. Kwalificatie als diefstal is uitgesloten indien door de betrokkene in feitelijke aanleg met voldoende concretisering ten verwere is aangevoerd en ook uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk wordt, dat de intentie tot toe-eigening van de brandstof eerst na het tanken is ontstaan. In een dergelijk geval kan sprake zijn van verduistering.
9. Aan het middel is ten grondslag gelegd dat uit de verklaring die de verdachte volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde kan worden afgeleid dat de verdachte de intentie had om de benzine te betalen. Het middel ziet er echter aan voorbij dat deze verklaring in het licht van haar inhoud onmiskenbaar betrekking heeft op de in zaak B onder 2 bewezen verklaarde poging tot diefstal, gepleegd op 17 juli 2015.1.De vermelding in het proces-verbaal van de terechtzitting dat de verdachte deze verklaring heeft afgelegd ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde kan niet anders worden gelezen dan als een kennelijke verschrijving. Het middel ontbeert aldus in zoverre feitelijke grondslag.
10. Voor het overige stel ik vast dat het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen kennelijk heeft afgeleid dat de verdachte zich met een auto voorzien van kentekenplaten die hij kort daarvoor had gestolen heeft begeven naar een tankstation en vervolgens heeft getankt zonder te betalen. Voor de bewezenverklaring van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk mede redengevend geacht dat is getankt met een kentekenplaat van een ander voertuig dan de auto waarin de brandstof werd getankt. Het in de bewezenverklaring besloten liggende oordeel van het hof dat de verdachte de benzine heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl dat oordeel in het licht van de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden naar mijn mening evenmin onbegrijpelijk is.2.De bewezenverklaring is aldus in zoverre voldoende met redenen omkleed.
11. Voor zover het middel welwillend wordt gelezen, in die zin dat dit wordt opgevat als (mede) te zijn gericht tegen het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde, meen ik dat het evenmin kan slagen. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen 32 tot en met 34 volgt dat de verdachte op 17 juli 2015 bestuurder was van een Opel Astra en met dit voertuig bij een tankstation met stationair draaiende motor stond te tanken, terwijl op de auto met elastiek kentekenplaten waren aangebracht die behoorden bij een ander voertuig. De verdachte verklaarde dat hij niet kon betalen. Uit deze, uit de bewijsmiddelen volgende, feiten en omstandigheden kon het hof afleiden dat de verdachte op het moment van het tanken het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof daarbij mede in aanmerking genomen dat de verdachte op 6 juni 2015 (andere) kentekenplaten heeft gestolen, waarna hij in een auto voorzien van deze valse kentekenplaten heeft getankt zonder te betalen. In het licht van de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden is de bewezenverklaring, ook ten aanzien van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed. Het hof heeft de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, voor zover inhoudende dat een vriend van hem naar het benzinestation is gekomen om te betalen nadat de verdachte was aangehouden, als ongeloofwaardig dan wel irrelevant terzijde geschoven. Dat stond het hof vrij. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden.
12. Het middel faalt.
13. Het tweede middel bevat de klacht dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
14. Namens de verdachte is op 28 november 2016 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 1 februari 2018 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden, zodat de opgelegde gevangenisstraf moet worden verminderd.
15. Het tweede middel slaagt. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑10‑2018
Vgl. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:367, NJ 2018/326, m.nt. Rozemond, rov. 2.2.1-2.2.2.