Einde inhoudsopgave
Kaderwet dienstplicht
Artikel 11 Redenen van uitsluiting
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
03-10-2018, Stb. 2019, 160 (uitgifte: 25-04-2019, kamerstukken: 34764)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-05-2019, Stb. 2019, 234 (uitgifte: 28-06-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Van de dienst wordt uitgesloten
- a.
degene die bij rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een of meer straffen, zwaarder of tezamen zwaarder dan een gevangenisstraf van zes maanden; of
- b.
degene die bij rechterlijke uitspraak is ontzet uit het recht om bij de gewapende macht te dienen.
2.
Onverminderd het eerste lid kan van de dienst worden uitgesloten degene die bij rechterlijke uitspraak is veroordeeld ter zake van een van de misdrijven omschreven in artikel 36, tweede lid, van deze wet en in de artikelen 109 en 139 van het Wetboek van Militair Strafrecht.
3.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt degene, die gratie heeft gekregen, geacht slechts te zijn veroordeeld tot de straf, welke krachtens de gratie op degene blijft rusten of komt te rusten.
4.
De uitsluiting geschiedt door Onze Minister.
5.
In bijzondere gevallen kan de uitsluiting, bedoeld in het eerste lid, achterwege worden gelaten.
6.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie bewerkstelligt dat ten aanzien van de voor de dienstplicht ingeschreven personen, die in de termen vallen om te worden uitgesloten als bedoeld in het eerste en tweede lid, de nodige opgaven worden gedaan aan Onze Minister. Onze Minister verwerkt persoonsgegevens van strafrechtelijke aard als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming voor zover dit noodzakelijk is voor de toepassing van dit artikel.