Einde inhoudsopgave
Belasting fiscale beleggingsinstelling 2024
6.2.1.2 Goedkeuring
Geldend
Geldend vanaf 11-06-2024
- Bronpublicatie:
22-05-2024, Stcrt. 2024, 17312 (uitgifte: 10-06-2024, regelingnummer: 2024-11642)
- Inwerkingtreding
11-06-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-05-2024, Stcrt. 2024, 17312 (uitgifte: 10-06-2024, regelingnummer: 2024-11642)
- Vakgebied(en)
Dividendbelasting / Heffingswijze
Dividendbelasting / Voorwerp van belasting
Vennootschapsbelasting / Beleggingsinstelling
De goedkeuring luidt als volgt.
- 1.
Vennootschapsbelasting
- a.
Voor de toepassing van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 blijft de door u beschreven samenvoeging buiten aanmerking, onder de voorwaarde dat een bij de samenvoeging verkrijgend subfonds wordt geacht volledig in de plaats te zijn getreden van het desbetreffende verdwijnende subfonds.
- b.
Bij de verrekening van een uitdelingstekort krachtens artikel 2, tweede en derde lid, van het Besluit beleggingsinstellingen, geldt deze plaatsvervanging onder de hierna omschreven beperking.
- –
Een bij een subfonds berekend uitdelingstekort van een jaar voorafgaand aan de samenvoeging wordt slechts verrekend met de voor uitdeling beschikbare winst van een volgend jaar, voor zover de voor uitdeling beschikbare winst toerekenbaar is aan het desbetreffende subfonds.
- –
De toerekening als bedoeld in de vorige volzin, vindt plaats door de voor uitdeling beschikbare winst van het desbetreffende subfonds te berekenen die zou zijn genoten als de samenvoeging niet zou hebben plaatsgevonden en het subfonds zelfstandig belastingplichtig zou zijn voor de vennootschapsbelasting.
- –
De verdeling van na de samenvoeging opgekomen bedragen vindt plaats door het voor verkrijgende subfonds als geheel geldende bedrag te verdelen over de samengevoegde subfondsen overeenkomstig de bij de samenvoeging in aanmerking genomen ruilverhouding.
- c.
De hiervoor onder b opgenomen beperking vindt overeenkomstige toepassing bij de toevoeging aan de herbeleggingsreserve van overschotten uit voorafgaande jaren krachtens de goedkeuring van onderdeel 5.2.3. van dit besluit.
- 2.
Dividendbelasting
- a.
Ik keur voor zover nodig goed dat bij de samenvoeging de heffing van dividendbelasting achterwege blijft.
- b.
Als gestort kapitaal op de bij de samenvoeging uitgereikte participaties geldt ten aanzien van alle participanten slechts hetgeen op de in het kader van de samenvoeging verdwenen participaties is gestort.
- c.
Voor de toepassing van artikel 11a van de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB) keur ik goed dat de aanspraak op vermindering van het verdwijnende fonds, zoals deze direct voorafgaand aan de samenvoeging bestaat, na de samenvoeging in aanmerking wordt genomen bij het verkrijgende fonds. Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
Voorwaarden
- –
De aandeelhouders van het verdwijnende fonds worden aandeelhouders van het verkrijgende fonds naar rato van hun belang bij de beleggingen van het desbetreffende verdwijnende fonds ten opzichte van die van het verkrijgende fonds op het moment van samenvoegen.
- –
De belangen van de aandeelhouders ondergaan geen materiele wijziging gedurende de eerste maand na de samenvoeging, tenzij het verkrijgende fonds aannemelijk maakt dat aan deze belangenwijziging zakelijke redenen ten grondslag liggen.
- –
De aanspraak op afdrachtvermindering van het verdwijnende fonds leidt slechts tot vermindering van af te dragen dividendbelasting bij het verkrijgende fonds voor zover deze aanspraak toerekenbaar is aan de beleggingen verkregen van het desbetreffende verdwijnende fonds.
- –
Voor de toerekening van de aanspraak op afdrachtvermindering wordt de af te dragen dividendbelasting van het verkrijgende fonds verdeeld tussen de beleggingen van het verkrijgende en het desbetreffende verdwijnende fonds naar rato van het dividendverleden van deze fondsen. Het dividendverleden is het dividend uitgekeerd in de vijf kalenderjaren voorafgaand aan de samenvoeging.