Wat betreft de opmerking van de steller van het middel dat de verdachte schoenen van het merk Nike droeg en dat deze schoenen van een veelvoorkomend type waren, wijs ik er (nogmaals) op dat het hof de overeenkomst tussen het zoolprofiel van de schoenen van de verdachte en het schoenspoor op de plaats delict alleen in samenhang met en ter ondersteuning van de andere omstandigheden die in de richting van daderschap van de verdachte wijzen bij zijn bewijsbeslissing heeft betrokken.
HR, 19-04-2016, nr. 15/01747
ECLI:NL:HR:2016:677
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-04-2016
- Zaaknummer
15/01747
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:677, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑04‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:265, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:265, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑02‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:677, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van een waterscooter wist dat deze een door misdrijf verkregen goed betrof. HR: 81.1 RO. Samenhang met 15/01748 en 15/01749.
Partij(en)
19 april 2016
Strafkamer
nr. S 15/01747
AGE/AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 1 april 2015, nummer 21/005133-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2016.
Conclusie 23‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van een waterscooter wist dat deze een door misdrijf verkregen goed betrof. HR: 81.1 RO. Samenhang met 15/01748 en 15/01749.
Nr. 15/01747 Zitting: 23 februari 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Verdachte is bij arrest van 1 april 2015 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen gepleegd, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken.
Deze zaak hangt samen met de onder nrs. 15/01748 en 15/01749 aanhangige zaken tegen dezelfde verdachte, waarin ik vandaag eveneens zal concluderen.
Mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, heeft namens de verdachte één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat een klacht over de bewezenverklaring, voor zover deze inhoudt dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een waterscooter.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij omstreeks de periode 5 juli 2011 tot en met 6 juli 2011 te Elshout tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een schuur heeft weggenomen een waterscooter (merk Sea Doo Bombardier, type RXT 260 RS met kenteken [AA-00-BB] ), toebehorende aan [betrokkene] , waarbij verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak (aan de zijdeur van de schuur zat ter hoogte van het slot braakschade).”
6. Deze bewezenverklaring steunt op de inhoud van de volgende - met weglating van voetnoten weergegeven - bewijsvoering:
“Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde schuldheling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde diefstal te kunnen komen. Verdachte moet daarom van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ter zake van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat verdachte niet wist of had moeten weten dat de waterscooter gestolen was. Verdachte moet ook van het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Oordeel hof
Het hof komt tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde diefstal.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
Tussen maandag 4 juli 2011 te 22.30 uur en dinsdag 5 juli 2011 te 7.00 uur werd te Elshout een waterscooter van het merk Sea Doo Bombardier type RXT 260 RS met kenteken [AA-00-BB] uit een schuur gestolen. Deze waterscooter behoort in eigendom toe aan aangever [betrokkene] .
Aan de zijdeur van de schuur waarin de waterscooter was gestald, zat ter hoogte van het slot braakschade van een breekvoorwerp. Aangever [betrokkene] verklaart dat de waterscooter minstens 400 kilo weegt en dat hij om die reden vermoedt dat er minstens vier personen bij de diefstal betrokken moeten zijn geweest.
Op 6 juli 2011 treffen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op de vluchtstrook van de A15 een witte bedrijfsauto (kenteken [CC-00-DD] ) met daarachter een gesloten aanhangwagen aan. In deze aanhangwagen treffen de verbalisanten de van [betrokkene] gestolen waterscooter met kenteken [AA-00-BB] aan, met daarin verdachte.
Op de plaats delict in Elshout zijn bandensporen en schoensporen aangetroffen. Van deze sporen zijn foto’s gemaakt. Ook zijn er fotografische opnamen gemaakt van de vier banden van het motorvoertuig met kenteken [CC-00-DD] , welk motorvoertuig voor de aanhanger met daarin de gestolen waterscooter werd aangetroffen op de vluchtstrook, en van de onderzijde van één van de schoenen van verdachte. Het bandenprofiel van de op het voertuig met voornoemd kenteken aanwezige banden vertoont duidelijke overeenkomsten met het op de plaats delict aangetroffen bandenprofiel. Het op de plaats delict aangetroffen schoenspoor vertoont overeenkomsten met het profiel van de onderzijde van de schoenen die verdachte droeg op het moment van zijn aanhouding.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen in hun onderlinge samenhang bezien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de diefstal - door middel van braak - van de waterscooter van [betrokkene] . Nu het volgens aangever onmogelijk is om de waterscooter - die ruim 400 kilo weegt - alleen te verplaatsen, overweegt het hof dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte tezamen met een ander of anderen de diefstal heeft gepleegd.”
7. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat uit de bewijsvoering van het hof niet kan worden afgeleid dat de verdachte - zoals het hof (impliciet) heeft geoordeeld - bij de diefstal van de waterscooter uitvoeringshandelingen heeft verricht. Het hof heeft in zijn bewijsoverwegingen overwogen dat op de plaats delict een schoenspoor dat overeenkomsten vertoont met het zoolprofiel van de schoenen van de verdachte is aangetroffen en dat de gestolen waterscooter te zwaar is om door één persoon te worden verplaatst. Uit deze omstandigheden kan volgens de steller van het middel zonder nadere motivering echter niet volgen dat de verdachte bij de tenlastegelegde diefstal heeft gehandeld als medepleger in de zin van art. 311, tweede lid aanhef en onder °2, Sr.
8. Het middel kan om een tweetal redenen niet slagen. In de eerste plaats heeft het hof zijn oordeel dat de verdachte als medepleger bij de diefstal betrokken is geweest niet alleen gegrond op informatie met betrekking tot het zoolprofiel van de schoenen van de verdachte en het gewicht van de waterscooter, maar ook - en zelfs in de eerste plaats - op de omstandigheid dat de verdachte door de politie daags na de diefstal in bezit van de waterscooter is aangetroffen in een bedrijfsauto met aanhanger waarvan het bandenprofiel “duidelijke overeenkomsten” vertoont met een op de plaats delict gevonden bandenspoor. Het hof heeft de verschillende omstandigheden die in de richting van daderschap van de verdachte wijzen nadrukkelijk in onderlinge samenhang beschouwd. Dit is niet onbegrijpelijk en evenmin onvoldoende gemotiveerd.
In de tweede plaats geldt ten aanzien van de in de toelichting op het middel gemaakte opmerking dat geen nader (technisch-forensisch) onderzoek heeft plaatsgevonden naar de door een verbalisant geconstateerde overeenkomsten tussen het zoolprofiel van de schoenen van de verdachte en het schoenspoor op de plaats delict dat op een dergelijke omstandigheid niet voor het eerst in cassatie een beroep kan worden gedaan.1.
9. Het middel faalt en kan naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑02‑2016