Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/24
24 Cognitieproces
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS451012:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
Hallebeek 2009, p. nr. 37-38.
Hallebeek 2009, nr. 22.
Hallebeek 2009, nr. 43. Hoewel de rechter van overheidswege werd benoemd, was hij niet onafhankelijk en werd hij slechts voor een bepaalde periode aangesteld. De rechter was ook niet altijd een juridisch deskundige.
Hallebeek 2009, nr. 57.
Kaser/Knütel 2014, p. 465.
Kaser/Hackl 1996, p. 605.
Kaser/Hackl 1996, p. 605. Zie bijvoorbeeld C. 4,20,2 (“Indien u betrokken wordt in een geschil over de staat van vrijgeborene, verdedig uw zaak dan met de documenten en argumenten die u daartoe passend acht. Alleen getuigen zijn immers voor het bewijs van de staat van vrijgeborene niet voldoende”, Vertaling Corpus iuris civilis 2007, p. 43-44); C. 20,4,4 en C. 20,4,9 (“Wanneer slechts één getuigenverklaring naar voren wordt gebracht zonder dat de zaak ook met andere steunbewijzen bewezen wordt, staat het vast dat deze geen enkele waarde heeft”, Vertaling Corpus iuris civilis 2007, p. 44 resp. “En thans verordenen Wij ondubbelzinnig dat de verklaring van één getuige helemaal niet gehoord moet worden, zelfs al zou de luister van de senatorenstand van hem afstralen”, Vertaling Corpus iuris civilis 2007, p. 45); C. 4,20,18 (“Om het lichtvaardige gebruik van getuigen door middel van wie veelvuldig in strijd met de waarheid gehandeld wordt, voor zover als dit mogelijk is, af te snijden, schrijven Wij aan allen voor dat degenen die op schrift hebben gesteld dat zij iets verschuldigd zijn, niet gemakkelijk gehoor zullen vinden, indien zij zonder schriftelijk bewijs beweren dat zij de gehele schuld of een deel daarvan betaald hebben, waarbij zij minderwaardige en mogelijk omgekochte getuigen inzake een dergelijke betaling voor willen brengen”, Vertaling Corpus iuris civilis 2007, p. 50).
Kaser/Hackl 1996, p. 605; Hallebeek 2009, nr. 68. Aanwijzingen hiervoor zijn de aandacht die het Corpus iuris schenkt aan (het straffen van) de onbetrouwbare getuige (zie bijvoorbeeld C. 4,20,3 en C. 4,20,13-15) en de beoordeling van de betrouwbaarheid van een getuige op grond van zijn sociale positie, Kaser/Hackl 1996, p. 605 en C. 4,20,9 (“(…) hebben Wij verordend dat aan getuigen van aanzienlijke stand meer geloof geschonken moet worden (…))”, Vertaling Corpus iuris civilis 2007, p. 45.
Kaser/Hackl 1996, p. 605; Hallebeek 2009, nr. 68; Kaser/Knütel 2014, p. 465. Zie ook C. 4,20,1, waarin staat dat tegen een op schrift gestelde getuigenverklaring geen ongeschreven getuigenverklaring kan worden aangedragen (Vertaling Corpus iuris civilis 2007, p. 43).
De te onderscheiden oorkonden en akten hadden niet dezelfde bewijskracht. Van een officiële, door een aangewezen gezagsdrager opgestelde akte en van een door een beroepsschrijver (een tabellio) geschreven akte die volgens een verklaring van de tabellio echt is, is verder bewijs niet nodig. Bij onderhandse akten is nadere bewijslevering wel nodig als de wederpartij de geldigheid of echtheid van het bewijsmiddel weigert te erkennen. Hallebeek 2009, nr. 70.
Kaser/Knütel 2014, p. 465 (een voorbeeld betreft een door een vergelijk van handschriften of de tabellio gestaafde onderhandse akte).
C. 4,20,4 en C. 4,20,9; Hallebeek 2009, nr. 71.
Vertaling Corpus iuris civilis 2007, p. 51-52.
Het formulaproces werd afgeschaft in 342 en vervangen door het – al vanaf het begin van de jaartelling gestaag opkomende – cognitieproces.1 Als in 529 de Codex Justinianus in werking treedt,2 behoort de gehele procedure, vanaf de dagvaarding tot aan de beslissing, inmiddels tot de bevoegdheid van keizerlijke ambtenaren. De rechter neemt een centrale rol in in de procedure. Hij is geen private persoon meer, maar een van overheidswege benoemde rechter.3 De bewijsvoering vindt plaats in het tweede deel van de procedure, nadat partijen hun standpunten naar voren hebben gebracht en hun geschil hebben vastgelegd (de litiscontestatio) en voordat de procedure door een eindoordeel is geëindigd.4 Deze bewijsvoering is niet meer een zaak van partijen; de keuze en het bijeen brengen van het bewijs is een taak van de rechter geworden.5
Tot in de 4e eeuw werd getuigenbewijs nog even hoog aangeslagen als schriftelijk bewijs, maar vervolgens daalt het snel in achting.6 Justinianus heeft een duidelijke afkeer van getuigenbewijs, waarvan op verschillende plaatsen in het Corpus iuris blijkt.7 Er wordt meer gebruik gemaakt van schriftelijk bewijs en aan schriftelijk bewijs wordt juridisch meer waarde gehecht.
Een verklaring daarvoor is de teloorgang van (het geloof in) de betrouwbaarheid van getuigen en mogelijk ook een ontwikkeling in het denken en de bureaucratie.8 Daarnaast zal de opkomst van de tabellio, de Romeinse beroepsschrijver, gespecialiseerd in het opstellen van juridische documenten een (verdere) bijdrage aan deze ontwikkeling hebben geleverd. Schriftelijke stukken konden in het dagelijks leven immers eenvoudig worden verkregen.
De vrijheid van de rechterlijke bewijswaardering ging met de wijziging van de procedure op de schop; de enerzijds grotere rol van de rechter werd dus anderzijds door bewijsregels ingeperkt. In het Corpus iuris wordt de voorkeur gegeven aan schriftelijk bewijs boven getuigenbewijs en wordt meer bewijswaarde toegekend aan schriftelijk bewijs.9 Zo kon tegen bepaalde documenten10 geen tegenbewijs door middel van getuigen worden geleverd11 en moesten er ten minste twee getuigen zijn om enig bewijs aan te kunnen nemen.12
In de Codex Justinianus werd ook een vorm van het voorlopig getuigenverhoor mogelijk gemaakt. In C. 4,20,20 is een bepaling opgenomen waarin wordt aangegeven hoe de overheidsrechter moet omgaan met getuigenverklaringen afgelegd in arbitrage. Als over het gebruik van deze verklaringen iets is opgenomen in de arbitrageovereenkomst, moet worden gehandeld conform het overeengekomene.
Als de getuigen zijn overleden en niet opgevoerd kunnen worden voor de overheidsrechter, moet degene tegen wie de verklaringen worden ingeroepen de verklaringen accepteren, mits het documentwaarin de verklaringen vastgelegd zijn als betrouwbaar is aangemerkt en onverminderd het wettelijk recht dat hem tegen getuigenverklaringen toekomt.13