Rb. Midden-Nederland, 31-07-2013, nr. C-16-344179 - HA RK 13-120
ECLI:NL:RBMNE:2013:3728
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
31-07-2013
- Zaaknummer
C-16-344179 - HA RK 13-120
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2013:3728, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 31‑07‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
VR 2013/139
Uitspraak 31‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Deelgeschil. Op de rug van een ander springen tijdens optreden rockband in een cafe in de gegeven omstandigheden niet onrechtmatig.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/344179 / HA RK 13-120
Beschikking van 31 juli 2013 (bij vervroeging)
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. J. Schep,
en
1. [verweerder],
wonende te [woonplaats],
2. naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerders,
advocaat mr. E. Pans.
Partijen worden hierna [verzoeker] en ASR c.s. genoemd.
Verweerders afzonderlijk worden [verweerder] en ASR genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift,
- -
het verweerschrift,
- -
de mondelinge behandeling.
2. De feiten
2.1.
Op zaterdag 21 januari 2006 bezochten [verzoeker] en [verweerder] in café ’t [naam] (hierna: het café) een optreden van de muziekgroep “[naam]” (hierna: de muziekgroep). [verweerder] is op de rug van [verzoeker] gesprongen en [verzoeker] is ten val gekomen.
2.2.
[verzoeker] heeft [verweerder] op 11 april 2006 aansprakelijk gesteld voor het door hem bij de val opgelopen letsel aan de rechter knie.
2.3.
ASR is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerder].
2.4.
Op 9 juli 2008 zijn [verzoeker] en [verweerder] gehoord als partijgetuigen in een, op verzoek van [verweerder], door de rechtbank Zutphen gehouden voorlopig getuigenverhoor. [verzoeker] wordt in het getuigenverhoor aangeduid met “[verzoeker]” en [verweerder] met “[verweerder]”. Voorts is[X], een vriend van [verweerder] gehoord.
[verweerder] heeft tijdens het getuigenverhoor op 9 juli 2008 verklaard:
“(…)
Ik blijf er bij dat ik niet eigener beweging op zijn rug ben geklommen. Hij heeft het me gevraagd
(…)”
[verzoeker] heeft tijdens dit verhoor verklaard:
“(…)
Ik ben van hen vandaan gelopen de dansvloer op om te gaan dansen. Toen is [verweerder] in een gekke bui op mijn rug gesprongen. [A] en [B] hebben dat zien gebeuren. Ik heb [verweerder] niet gevraagd of hij op mijn rug wilde klimmen. Ik vond het niet erg of vervelend dat hij op mijn rug klom. Als je dit soort dingen vervelend vindt, dan had je op zo’n avond niet naar ’t [naam] moeten gaan. Hoe lang hij op mijn rug heeft gezeten voordat ik viel weet ik niet meer. Het zal niet lang zijn geweest.
(…)
Als je bedenkt dat de zaal niet zo groot is en dat er een enorme herrie was, dan is het eigenlijk niet meer dan logisch dat [verweerder] zonder het aan mij te vragen bij mij op mijn rug is gesprongen
Ik kan me niet meer herinneren hoeveel andere mensen er op de dansvloer stonden terwijl ik daar stond te dansen met [verweerder] op mijn rug.
(…)”
[X] heeft verklaard:
“[verzoeker] heeft aan [verweerder] gevraagd of hij op zijn rug kwam. Ik stond er bij toen hij dat vroeg. (…) Ik heb [verzoeker] letterlijk horen vragen of [verweerder] bij hem op de rug kwam.
Hoe lang [verweerder] op de rug van [verzoeker] heeft gezeten? Het zal zo’n drie à vier minuten zijn geweest. Hij heeft een paar rondjes met hem door de zaal gesprongen.
(…)”
2.5.
In het op 18 februari 2009 gehouden voorlopig tegengetuigenverhoor zijn [verzoeker] en zijn broer, [A] [verzoeker], gehoord.
[A] [verzoeker] heeft verklaard:
“(…)
[verweerder] is zomaar op de rug van [verzoeker] gesprongen. Ik denk dat hij zittend op de rug van [verzoeker] wilde gaan hossen. Dat gebeurt vaker op feestjes zoals dat op die 21e januari in ’t [naam]. De band die daar toen speelde is een hardrockband. Of [verzoeker] eerder die avond iemand op zijn rug heeft gehad? Niet dat ik weet.
Ik weet niet of [verzoeker] aan [verweerder] heeft gevraagd om op zijn rug te klimmen. Ik denk het niet want 9 van de 10 keer vraagt hij dat niet.(…)
Als [verzoeker] het aan [verweerder] had gevraagd dan had ik dat niet kunnen horen toen, er was te veel lawaai”
3. Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] verzoekt dat de rechtbank bepaalt:
1. dat ASR c.s. aansprakelijk is voor de gevolgen van het in dit verzoekschrift bedoelde ongeval;
2. dat ASR c.s. wordt veroordeeld de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden;
3. dat de kosten van de behandeling van dit verzoek € 7.130,78 bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de te geven beschikking en dat ASR c.s. wordt veroordeeld tot betaling daarvan.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat [verweerder] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door achterop zijn rug te springen, waardoor hij ten val is gekomen en daarbij blijvend letsel aan zijn rechterknie heeft opgelopen. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het handelen van [verweerder] onrechtmatig jegens hem is, verwijst [verzoeker] naar de verklaringen die zijn afgelegd tijdens het voorlopig getuigenverhoor en naar een door hem overgelegde onderhandse verklaring van [B].
3.3.
ASR c.s. betwist primair dat sprake is van onrechtmatige gevaarzetting door [verweerder] jegens [verzoeker]. Zij wijst daartoe eveneens naar de getuigenverklaringen waaruit volgens haar valt af te leiden dat [verweerder] voordat hij sprong aan [verzoeker] toestemming heeft gevraagd om dit te doen. Subsidiair betwist zij dat er causaal verband bestaat tussen het vermeende onrechtmatig handelen en de gestelde schade. Meer subsidiair betoogt ASR c.s. dat er sprake is van eigen schuld van [verzoeker].
4. De beoordeling
4.1.
Bij beantwoording van de vraag of het door [verzoeker] aan [verweerder] verweten gedrag onrechtmatig is, stelt de rechtbank voorop dat een gevaarscheppende gedraging slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van schade (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de dader zich daarvan naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten onthouden. Naast algemene gezichtspunten als de grootte van de kans dat zich een ongeval zou voordoen, de ernst van de gevolgen daarvan evenals de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen, dient ook de context van het ongeval in deze afweging te worden betrokken.
4.2.
Wat betreft de toedracht van het ongeval verschillen partijen van mening of [verweerder] aan [verzoeker] heeft gevraagd of hij bij hem op de rug mocht klimmen of dat [verweerder] dit ongevraagd heeft gedaan. De verklaringen van [verzoeker] en [verweerder] staan op dit punt lijnrecht tegenover elkaar. [X] heeft verklaard dat hij [verzoeker] de vraag aan [verweerder] heeft horen stellen. De stelling van [verzoeker] dat de muziek zo hard was dat het niet goed mogelijk was om een gesprek met elkaar te voeren, die wordt bevestigd door [A] [verzoeker], roept echter twijfel op of [X] goed heeft kunnen verstaan wat [verzoeker] tegen [verweerder] heeft gezegd. Uit de getuigenverklaringen kan dan ook niet worden afgeleid of [verzoeker] iets, en zo ja wat, aan [verweerder] heeft gevraagd. Dit wordt ook bevestigd door de onderhandse verklaring van [B], waar [verzoeker] zich op beroept, dat je als je iets wilde zeggen in het oor van een ander moest roepen, omdat het anders niet was te verstaan.
4.3.
Voor de beoordeling of het handelen van [verweerder] onrechtmatig is jegens [verzoeker] is echter niet van doorslaggevend belang of hij [verweerder] daarom expliciet heeft gevraagd, maar of [verweerder] er vanuit mocht gaan of [verzoeker] hem dit toestond. Uit de verklaring van [verzoeker] dat hij het niet erg of vervelend vond dat [verweerder] op zijn rug klom blijkt dat hij er geen bezwaar tegen had. Ook uit het feit dat [verzoeker] niet aan [verweerder] duidelijk heeft gemaakt dat hij onmiddellijk van zijn rug af moest gaan, kan worden afgeleid dat hij de handelwijze van [verweerder] toestond.
4.4.
Indien er, op grond van het voorgaande, veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat [verweerder] heeft gehandeld met (impliciete) toestemming van [verzoeker] kan niet worden gezegd dat zijn gedraging onrechtmatig was jegens [verzoeker].
4.5.
Maar ook indien er geen sprake zou zijn van impliciet verleende toestemming door [verzoeker] kan het handelen van [verweerder] niet als onrechtmatig worden aangemerkt, gelet op de context waarin dit heeft plaatsgevonden. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat het bij de groep cafébezoekers waartoe [verzoeker] en [verweerder] behoorden, niet ongebruikelijk was om tijdens een muziekoptreden bij elkaar op de rug te springen. Zo verklaart [A] dat dit vaker gebeurt op feestjes en dat het niet waarschijnlijk is dat [verweerder] heeft gevraagd om op [verzoeker] zijn rug te klimmen, omdat hij dit negen van de tien keer niet vraagt. Deze verklaring duidt er op dat het gedrag van [verweerder] in de gegeven context niet uitzonderlijk werd gevonden. De rechtbank hecht er belang aan dat [verzoeker] zelf heeft verklaard dat je niet naar zo’n avond in het [naam] moet gaan als je dit soort dingen erg vindt. Het op de rug springen is dus een gedraging die - ook volgens [verzoeker] - hoort bij een optreden door een (hardrock)band in het café. Dit blijkt ook uit het feit dat hij, zoals hij heeft verklaard, met [verweerder] op zijn rug nog even heeft staan dansen. De omstandigheid dat dit maar van korte duur is geweest, omdat [verzoeker] daarna is gevallen doet er niet aan af dat het kennelijk zijn bedoeling was dat [verweerder] op zijn rug bleef zitten. Onder deze omstandigheden is dan ook geen sprake van een onverhoedse gebeurtenis waar [verzoeker] in het geheel geen rekening mee hoefde te houden.
4.6.
Voorts acht de rechtbank van belang dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te kunnen oordelen dat [verweerder], ondanks dat het in de gegeven omstandigheden niet ongebruikelijk is om bij elkaar op de rug te springen, daarvan in dit geval had moeten afzien. Daarbij is in aanmerking genomen dat er wel enig verschil is in postuur (uit het getuigenverhoor blijkt dat [verweerder] een lengte heeft van 1.80 m en een gewicht van 78 kg en [verzoeker] een lengte van 1,72 m en een gewicht van ongeveer 70 kg) maar dat dit niet zodanig is dat het oplopen van letsel door [verzoeker] voor [verweerder] zo voor de hand liggend is dat hij daarmee rekening diende te houden.
4.7.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verzoeker]. Het verzoek te bepalen dat ASR c.s. aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval, evenals het verzoek te bepalen dat ASR c.s. gehouden is de schade die [verzoeker] heeft geleden als gevolg van het ongeval te vergoeden, dienen daarom te worden afgewezen.
4.8.
Wat betreft de kosten van het deelgeschil maakt [verzoeker] aanspraak op vergoeding van € 7.130,78 aan advocaatkosten voor een tijdbesteding van in totaal 18 uur, tegen een uurtarief van € 279,00 exclusief BTW en exclusief een kantoor opslag van 6%. ASR c.s. heeft zowel het uurtarief als de tijdsbesteding gemotiveerd betwist.
4.9.
De rechtbank overweegt dat het hier gaat om een zaak met een relatief eenvoudig en overzichtelijk feitencomplex, waarbij de voorliggende rechtsvraag geen specialistische kennis vereist. De rechtbank ziet daarom aanleiding zowel de tijdsbesteding als het gehanteerde tarief te matigen. De rechtbank begroot de kosten van het deelgeschil daarom op € 274,00 voor griffierecht en € 2.925,60 exclusief BTW (12 uur tegen een uurtarief van € 230,00 exclusief 6% kantoorkosten) voor kosten van rechtsbijstand.
4.10.
Het verzoek tot veroordeling van ASR c.s. in de kosten van het deelgeschil zal eveneens worden afgewezen, nu is geoordeeld dat ASR c.s. niet aansprakelijk is.
5. De beslissing
De rechtbank,
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 274,00 voor griffierecht en € 2.925,60 exclusief BTW voor kosten van rechtsbijstand.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.