Rb. Amsterdam, 17-02-2021, nr. C/13/696209 / FA RK 21-270
ECLI:NL:RBAMS:2021:534
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
17-02-2021
- Zaaknummer
C/13/696209 / FA RK 21-270
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2021:534, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 17‑02‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
Uitspraak 17‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Voorlopige voorzieningen: gebruik echtelijke woning, toevertrouwing minderjarige, zorgregeling, co-ouderschap, kinderbijdrage ter hoogte van de kosten van de zorgregeling te betalen aan ouder waar de minderjarige niet de hoofdverblijfplaats heeft.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/696209 / FA RK 21-270 (RT/SM)
Beschikking van 17 februari 2021 betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. C.E. van de Pas-Rutgers van der Loeff te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. L. Scheffer te Amsterdam.
1. De procedure
1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de vrouw, ingekomen op 18 januari 2021;
- een F9-formulier met bijlagen van de vrouw van 29 januari 2021;
- het verweerschrift van de man, tevens houdende zelfstandig verzoeken, ingekomen op 1 februari 2021.
1.2.
De zaak is behandeld tijdens de mondelinge behandeling achter gesloten deuren op 2 februari 2021. Gehoord zijn:
- partijen en hun advocaten.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te Amsterdam op 13 maart 2017.
2.2.
Partijen hebben tezamen het navolgende minderjarige kind:
- [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018.
2.2.1.
Partijen hebben beide de Nederlandse nationaliteit.
3. Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek
3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat;
- zij bij uitsluiting zal zijn gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , met het bevel dat de man deze woning dient te verlaten en niet verder mag betreden;
-het minderjarige kind van partijen, [minderjarige] , aan haar wordt toevertrouwd.
Kosten rechtens.
3.2.
De man verweert zich tegen het verzoek van de vrouw en verzoek de rechtbank deze verzoeken af te wijzen. Voorts verzoekt de man de rechtbank bij wijze van zelfstandige verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- hij bij uitsluiting zal zijn gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , met het bevel dat de vrouw deze woning dient te verlaten en niet verder mag betreden
- het minderjarige kinderen van partijen, [minderjarige] , aan hem wordt toevertrouwd;
- een zorgregeling ten behoeve van de vrouw en [minderjarige] vast te stellen;
- de vrouw een kinderbijdrage aan de man dient te voldoen van € 500,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.3.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man en verzoekt de rechtbank deze verzoeken af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw, voor het geval de rechtbank besluit [minderjarige] aan de man toe te vertrouwen, verzocht om een ruime zorgregeling vast te stellen tussen haar en [minderjarige] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.1.
Nu partijen de Nederlandse nationaliteit hebben heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in de echtscheidingsprocedure. Daaruit volgt dat de Nederlandse rechter eveneens bevoegd is in de voorlopige voorzieningenprocedure.
4.1.2.
Gegeven het feit dat partijen en de minderjarige op dit moment in Nederland verblijven en het hier gaat om verzochte ordemaatregelen geldend te Nederland, zal de rechtbank Nederlands recht op het verzoek toepassen.
4.2.
Gebruik echtelijke woning
4.2.1.
De vrouw stelt dat de spanningen tussen partijen hoog zijn opgelopen en zij niet langer met de man in de echtelijke woning kan verblijven. De vrouw stelt niet de mogelijkheid te hebben, althans niet binnen afzienbare termijn, om elders een andere woning te vinden waar zij met [minderjarige] kan verblijven. De vrouw stelt dat de man eerder een andere woning zal kunnen krijgen dan zij. De man komt door zijn lage inkomen immers in aanmerking voor een sociale huurwoning, terwijl de vrouw door haar hogere inkomen zich niet kan inschrijven voor een reguliere sociale huurwoning. Op dit moment zijn er dan ook geen woningen waar de vrouw op kan reageren. Ook in de vrije sector zijn er geen betaalbare woningen beschikbaar waar de vrouw aanspraak op zou kunnen maken. De vrouw stelt ook niet bij familie of vrienden terecht te kunnen met [minderjarige] . De ouders van de vrouw hebben een slechte gezondheid, waardoor zij de drukte van een jong kind niet kunnen verdragen. Daarbij komt dat de zus en de broer van de vrouw ook al bij haar ouders in huis wonen. Gelet op het voorgaande is de vrouw van mening dat zij meer belang heeft bij het gebruik van de echtelijke woning dan de man.
4.2.2.
De man voert ter onderbouwing van zijn verzoek met betrekking tot het gebruik van de echtelijke woning het volgende aan. Eerder is er wel sprake geweest van spanningen tussen partijen, maar deze zijn afgenomen nadat partijen hebben besloten te gaan scheiden. Op dit moment praten partijen niet meer met elkaar, verblijft de vrouw met name in de slaapkamer van partijen en de man in de rest van de woning. De man betoogt nergens anders terecht te kunnen. Hij voert hiertoe aan dat hij, in tegenstelling tot de vrouw, niet bij familie of vrienden terecht kan. En door zijn lage inkomen en schulden is hij niet in staat een andere woning te huren. De man heeft loonstroken overgelegd waaruit blijkt dat er beslag is gelegd op zijn inkomen, waardoor hij slechts de beslagvrije voet ontvangt.
Volgens de man kan de vrouw wel ergens anders terecht dan in de echtelijke woning. Zij verblijft nu reeds zeer regelmatig met [minderjarige] bij haar ouders en blijft daar ook met hem overnachten. Indien de rechtbank besluit het gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw toe te kennen, zal de man zich moeten wenden tot het Leger des Heils of HVO-Querido. Gelet op het voorgaande stelt de man meer belang te hebben bij het gebruik van de echtelijke woning dan de vrouw.
4.2.3.
Gelet op de standpunten van partijen en hun financiële situatie is de rechtbank van oordeel dat de man thans meer belang heeft bij het gebruik van de echtelijke woning. Gebleken is dat het voor de man, doordat er beslag is gelegd op zijn inkomen, nagenoeg onmogelijk zal zijn in de komende periode een andere woning te huren. De vrouw heeft daarentegen een goed inkomen, waardoor zij meer kans maakt een andere woning te kunnen huren. Daarbij komt dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw met [minderjarige] regelmatig bij haar ouders verblijft en overnacht, zodat de rechtbank er toch vanuit gaat dat de vrouw tijdelijk bij haar ouders terecht kan als de rechtbank het gebruik van de echtelijke woning aan de man toewijst. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw met betrekking tot het gebruik van de echtelijke woning af en het verzoek van de man toe.
4.3.
Toevertrouwing minderjarige en zorgregeling
4.3.1.
De vrouw acht het in het belang van [minderjarige] dat hij aan haar wordt toevertrouwd, nu zij vanaf zijn geboorte de hoofdverzorger is geweest van [minderjarige] . [minderjarige] heeft ook vanaf zijn geboorte elke dag bij de vrouw geslapen. De man was volgens de vrouw door zijn opleiding (voltijd geneeskunde) overdag heel veel afwezig en kwam pas rond 20.00 uur thuis. Hierdoor heeft de man in het verleden niet veel voor [minderjarige] gezorgd. De man is hier volgens de vrouw ook niet goed toe in staat. Thans werkt de man in de weekenden in het OLVG. De vrouw werkt vier dagen in de week van maandag tot en met donderdag. [minderjarige] ging voorheen elke maandag en donderdag naar de moeder van de vrouw en op de dinsdagen en woensdagen gaat [minderjarige] naar de crèche. De moeder van de vrouw is in de zomer van 2020 erg ziek geweest waardoor zij sindsdien niet altijd in staat was voor [minderjarige] te zorgen. De vrouw heeft de man daarom gevraagd om voor [minderjarige] te zorgen op de dagen dat haar moeder niet op [minderjarige] kon passen. De man heeft dit echter regelmatig op het laatste moment afgezegd, waardoor de vrouw alsnog genoodzaakt was aan haar familie te vragen om op [minderjarige] te passen.
De vrouw betwist dat de man elke dag voor [minderjarige] kookt en dat hij op de maandagen en donderdagen voor hem zorgt. De vrouw stelt dat haar moeder nog altijd op [minderjarige] past op de maandagen en donderdagen. Zij betaalt haar moeder een vergoeding voor het oppassen van € 300,-- per maand.
Indien de rechtbank [minderjarige] aan haar toevertrouwd, verzoekt de vrouw de rechtbank om te bepalen dat de man elke maandag voor [minderjarige] zorgt. Indien de rechtbank besluit [minderjarige] aan de man toe te vertrouwen verzoekt zij de rechtbank een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] op vrijdag, zaterdag en zondag bij haar verblijft.
4.3.2.
De man stelt dat hij dagelijks voor [minderjarige] zorgt en elke dag voor hem kookt. Op de maandagen en donderdagen vangt de man [minderjarige] de hele dag op. [minderjarige] slaapt op de kamer van de vrouw. Voorheen sliep [minderjarige] bij ons samen op de kamer. De man stelt goed in staat te zijn voor [minderjarige] te zorgen. Zijn opleiding is nu minder intensief en geheel online en hij werkt slechts in de weekenden, zodat de man doordeweeks van maandag tot en met vrijdag volledig beschikbaar is om voor [minderjarige] te zorgen. De man merkt op dat zijn coschappen pas over 1,5 jaar zullen aanvangen, gelet op de wachttijden die hier nu voor staan.
4.3.3.
De rechtbank merkt op dat de standpunten van partijen ten aanzien van de verdeling van de zorg voor [minderjarige] in de afgelopen periode niet overeenkomen. De rechtbank kan nu dan ook niet vaststellen wie van beide ouders een grotere rol heeft gespeeld in het leven van Arkram. De rechtbank is echter van oordeel dat beide partijen voldoende in staat zijn [minderjarige] te verzorgen en op te voeden. Er dient thans te worden bekeken welke verdeling van de zorg op dit moment het meest in het belang is van [minderjarige] . Gelet op de werkdagen van partijen, de dagen dat [minderjarige] naar de crèche gaat en de beschikbaarheid van de moeder van de vrouw voor de opvang van [minderjarige] , acht de rechtbank het voor de duur van de echtscheidingsprocedure in het belang van [minderjarige] dat hij vanaf heden elke donderdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vrouw verblijft en hij vanaf zondag 19.00 uur tot donderdag 10.00 uur bij de man verblijft. Hierbij zal de rechtbank vaststellen dat de man [minderjarige] op donderdag om 10.00 uur bij de vrouw of de moeder van de vrouw brengt en de vrouw [minderjarige] op zondag 19.00 uur bij de man brengt.
4.3.4.
Gelet op de omvang van de voornoemde verdeling van de zorg tussen partijen zal de rechtbank [minderjarige] gedurende de duur van de echtscheidingsprocedure van partijen toevertrouwen aan de vrouw. Hierbij neemt de rechtbank tevens in overweging dat de vrouw door de toevertrouwing van [minderjarige] aan haar waarschijnlijk eerder in aanmerking komt voor een urgentieverklaring voor het verkrijgen van een woning.
4.4.
De kinderbijdrage
4.4.1.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn aanvankelijke verzoek tot vaststelling van een door de vrouw te betalen kinderbijdrage gewijzigd. Hij verzoekt thans een door de vrouw te betalen kinderbijdrage vast te stellen van € 500,-- per maand.
4.4.2.
Nu de rechtbank in deze beschikking zal bepalen dat [minderjarige] voor de duur van deze procedure wordt toevertrouwd aan de vrouw, gaat de rechtbank er vanuit dat de vrouw de ‘vaste lasten’ van [minderjarige] voldoet, zoals kosten voor kleding, verzorging, opvang en dergelijke. De man zal enkel de kosten van de zorgregeling in natura dienen te voldoen op de dagen dat [minderjarige] bij hem verblijft.
In de situatie van partijen is sprake van een vorm van co-ouderschap, nu de vrouw [minderjarige] vier dagen per week verzorgt en de man drie dagen per week de zorg draagt. Ook in deze situatie is uitgangspunt dat de ouders naar rato van hun draagkracht bijdragen in de kosten van [minderjarige] en wordt de verdeling van de draagkracht van partijen bepaald door het forfaitaire systeem. Gelet op de omgang van de zorgregeling zal de man aanspraak kunnen maken op een zorgkorting van 35%.
Nu de man de rechtbank heeft verzocht een door de vrouw te betalen kinderbijdrage vast te stellen, gebleken is dat de man een lager inkomen heeft dan de vrouw en er beslag is gelegd op zijn inkomen, acht de rechtbank het redelijk om te berekenen in hoeverre van de vrouw verwacht kan worden dat zij gehouden is een bijdrage te voldoen in de kosten die de man in natura moet maken voor de uitvoering van de zorgregeling.
De behoefte van de minderjarige
4.4.3.
Bij het bepalen van de behoefte van [minderjarige] hanteert de rechtbank de uitgangspunten die zijn neergelegd in het Tremarapport van de Expertgroep Alimentatienormen. Maatgevend voor de behoefte van een minderjarige is in beginsel het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van partijen. De rechtbank gaat ter bepaling van dat gezinsinkomen uit van de inkomens van partijen in 2021.
4.4.4.
Voor de bepaling van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen verwijst de rechtbank naar de berekeningen, die aan deze beschikking zijn gehecht. De rechtbank zal hieronder voor zover nodig haar berekening toelichten en ingaan op de posten die tussen partijen in geschil zijn.
4.4.5.
Blijkens de salarisspecificatie over januari 2021 heeft de vrouw een inkomen van € 2.770,-- bruto per maand te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag, en de man een inkomen van
€ 2.000,-- bruto per maand te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag. De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting.
4.4.6.
Aan de hand van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het NBI van de vrouw ten tijde van de samenleving op een bedrag van € 2.394,-- per maand en dat van de man op een bedrag van
€ 1.942,-- per maand. Het NBI van partijen ten tijde van de samenleving komt dan in totaal uit op
€ 4.336,-- per maand. Dit NBI levert, rekening houdend met het op de minderjarige toepasselijke aantal kinderbijslagpunten, een behoefte op van € 580,-- per maand.
NBI onderhoudsplichtigen ten behoeve van berekenen aandeel
4.4.7.
De rechtbank beoordeelt in welke mate ieder van partijen dient bij te dragen in de voornoemde behoefte van [minderjarige] . Hierbij volgt de rechtbank het uitgangspunt dat de behoefte van minderjarigen tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen te worden bepaald.
4.4.8.
Voor de bepaling van het NBI van partijen na de scheiding verwijst de rechtbank naar de berekeningen, die aan deze beschikking zijn gehecht. De rechtbank zal hieronder voor zover nodig haar berekening toelichten en ingaan op de posten die tussen partijen in geschil zijn.
4.4.9.
Voor de vaststelling van het NBI van partijen gaat de rechtbank uit van de inkomens van partijen zoals vermeld onder rechtsoverweging 4.4.5.. Voorts gaat de rechtbank er vanuit dat de vrouw na de scheiding van partijen in aanmerking komt voor een kindgebonden budget, de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
4.4.10.
Tevens acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met het feit dat er beslag is gelegd op het inkomen van de man voor een bedrag van afgerond € 394,-- per maand, waardoor de draagkracht van de man aanzienlijk wordt verminderd.
4.4.11.
Aan de hand van voormelde gegevens becijfert de rechtbank de draagkracht van de vrouw op een bedrag ter hoogte van € 731,-- per maand en gaat de rechtbank er vanuit dat de man geen draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van [minderjarige] te voldoen.
4.4.12.
Nu de man wel de mogelijkheid moet hebben om contact te hebben met [minderjarige] en het tekort aan financiële middelen aan de zijde van de man hier niet aan de weg zou moeten staan, acht de rechtbank het redelijk om een door de vrouw aan de man te betalen kinderbijdrage vast te stellen. De rechtbank zal voor de bepaling van de hoogte van dit bedrag aansluiten bij de hoogte van de zorgkorting van 35% waar de man aanspraak op kan maken. Dit komt neer op 35% van € 580,--(behoefte [minderjarige] ), zijnde een bedrag van € 203,-- per maand. De rechtbank gaat er hierbij van uit dat dit het bedrag is dat de man aan [minderjarige] besteedt tijdens de zorgregeling. Mitsdien zal de rechtbank het verzoek van de man met betrekking tot de kinderbijdrage toewijzen tot een bedrag van € 203,-- per maand.
4.5.
Proceskosten
Gelet op het feit dat partijen echtgenoten zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk der partijen zijn of haar eigen proceskosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat het minderjarige kind van partijen, [minderjarige], met onmiddellijke ingang aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
5.2.
bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] met bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
5.3.
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat met ingang van heden [minderjarige] elke donderdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vrouw verblijft en hij vanaf zondag 19.00 uur tot donderdag 10.00 uur bij de man verblijft, waarbij de man [minderjarige] op donderdag om 10.00 uur bij de vrouw of de moeder van de vrouw brengt en de vrouw [minderjarige] op zondag 19.00 uur bij de man brengt;
5.4.
bepaalt dat de vrouw met ingang van heden € 203,-- (tweehonderdendrie euro) per maand zal betalen aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige, bij vooruitbetaling te voldoen;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.A. Marchal, griffier, op 17 februari 2021.