Rb. Oost-Brabant, 25-10-2019, nr. 18/2844
ECLI:NL:RBOBR:2019:6082
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
25-10-2019
- Zaaknummer
18/2844
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2019:6082, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 25‑10‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2020:2054
Uitspraak 25‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Betreft weigering van een omgevingsvergunning milieu op basis van de geurverordening en het risico van endotoxinen, na eerdere procedure. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht rekening heeft gehouden met de inmiddels aangepaste geuremissiefactoren voor combiwassers in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Het ontbreken van overgangsrecht is een bewuste keuze van de wetgever. Daar komt bij dat als verweerder de gewijzigde Rgv buiten toepassing zou laten, derden (de omwonenden) benadeeld worden. Het beroep is ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/2844
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 oktober 2019 in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. G.J.M. de Jager),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden, verweerder
(gemachtigden: E.L.A. Kramer en mr. P.M.H.M. Bakermans).
Procesverloop
Bij brief van 15 november 2018 heeft eiseres tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit na de uitspraak van deze rechtbank van 16 maart 2018 (SHE 17/2642) beroep ingesteld.
Bij besluit van 27 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning opnieuw geheel geweigerd.
Op grond van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit.
De zaak is behandeld op de zitting van 1oktober 2019. Namens eiseres zijn [naam] en [naam] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 1 juli 2016 heeft eiseres een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor de activiteit milieu, voor een nieuwe, de gehele inrichting omvattende revisievergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.6 van de Wabo, in verband met een verandering van de inrichting. De verandering heeft onder meer betrekking op een uitbreiding van de veebezetting in de bestaande vleesvarkensstallen en de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal, waarbij alle stallen worden voorzien van een gecombineerd luchtwassysteem BWL 2009.12.V2. Dit is een gecombineerd luchtwassysteem met 85 % ammoniakemissiereductie met watergordijn en een biologische wasser. Voor het project is op 11 april 2015 een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend.
1.2
Verweerder heeft in het besluit van 15 augustus 2017 de gevraagde omgevingsvergunning geheel geweigerd vanwege strijd met de gemeentelijke geurverordening en het risico voor volksgezondheid (endotoxinen).
1.3
Bij einduitspraak van 16 maart 2018 heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard en het besluit van 15 augustus 2017 vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen binnen zes maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak.
1.4
Met ingang van 20 juli 2018 is de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) aangepast. Hierbij zijn de geuremissiefactoren voor het aangevraagde luchtwassysteem bijgesteld.
2.1
Eiseres heeft desgevraagd haar beroep tegen het (inhoudelijke) bestreden besluit gemotiveerd in een brief van 4 februari 2019. Zij stelt dat wanneer verweerder binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit zou hebben genomen, de aangepaste geuremissiefactoren voor de gecombineerde luchtwassers niet aan de orde zouden zijn geweest. Eiseres heeft verweerder aansprakelijk gesteld voor de geleden schade en in dat kader aan verweerder gevraagd of hij het al dan niet instellen van beroep tegen het besluit van 27 november 2018 zou gaan gebruiken in de civiele procedure met betrekking tot de aansprakelijkheid.
2.2
De rechtbank stelt voorop dat eiseres nog steeds een procesbelang heeft bij een beoordeling van het inhoudelijke besluit. Eiseres stelt terecht dat haar in de civiele procedure een eventuele intrekking van het beroep tegen het bestreden besluit zou kunnen worden verweten. Verweerder heeft inderdaad pas buiten de beslistermijn die was bepaald in de uitspraak van deze rechtbank een nieuw besluit genomen. Deze beslistermijn liep echter af na 20 juli 2018, de datum waarop de Rgv is gewijzigd. Ook al zou verweerder tijdig hebben beslist, dan nog zou eiseres zijn geconfronteerd met de wijziging van de Rgv. Het enkele overschrijden van de beslistermijn leidt niet tot de onrechtmatigheid van het bestreden besluit.
3.1
Eiseres klaagt dat niet duidelijk is waarom verweerder de aanvraag heeft geweigerd. Zij heeft dit toegelicht ter zitting. In een brief van 29 september 2019 heeft zij aangekondigd dat zij haar beroep op enkele specifieke punten zou willen toelichten.
3.2
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting bevestigd dat de enige reden om de aanvraag te weigeren is gelegen in de forse overschrijding van de geurnormen voor enkele geurgevoelige objecten in strijd met artikel 3, eerste lid, van de Wet geurhinder veehouderij (Wgv). Verweerder werpt strijd met artikel 3, tweede lid van de Wgv en een onaanvaardbaar volksgezondheidsrisico vanwege de uitstoot van endotoxinen niet meer tegen aan eiseres. Verweerder vindt wel dat eiseres haar beroepsgronden te laat heeft aangevuld en deze om die reden buiten beschouwing moeten blijven.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat de toelichting van eiseres op de zitting ligt in het verlengde van de motivering van 4 februari 2019 van het beroep van eiseres. In deze brief wordt al melding gemaakt van de weigering van de vergunning vanwege de nieuwe geuremissiefactoren voor combiluchtwassers. De rechtbank zal daarom de beroepsgronden van eiseres inhoudelijk bespreken.
3.4
Eiseres moet worden toegegeven dat het bestreden besluit niet bepaald duidelijk is over de redenen om de gevraagde vergunning te weigeren. Gelet op de mededeling van verweerder ter zitting gaat de rechtbank ervan uit dat de enige reden om de vergunning te weigeren is gelegen in strijd met artikel 3, eerste lid van de Wgv. Tussen partijen is niet in geschil dat de gevraagde vergunning in strijd is met artikel 3, eerste lid van de Wgv, als de aanvraag wordt beoordeeld met toepassing van de Rgv zoals deze geldt na 20 juli 2018. Na deze toelichting is het bestreden besluit voldoende duidelijk en slaagt deze beroepsgrond niet.
4.1
Volgens eiseres moet de aanvraag worden beoordeeld op basis van het recht dat gold ten tijde van de aanvraag op basis van het overgangsrecht van de Wgv.
4.2
Ingevolge artikel 14 van de Wgv blijft het geldende recht van toepassing ten aanzien van een aanvraag die is ingediend voor de inwerkingtreding van de Wgv. Dit overgangsrecht kan eiseres niet baten omdat haar aanvraag is ingediend na inwerkingtreding van de Wgv. Artikel 14 van de Wgv is alleen van toepassing op de inwerkingtreding van de Wgv, niet op iedere latere wijziging van de Wgv.
4.3
Ingevolge artikel 2a van de Rgv wordt voor een veehouderij waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist de geurbelasting die de veehouderij veroorzaakt vanwege dierenverblijven tot 1 juli 2019 berekend met de geuremissiefactor voor de betreffende diercategorie, zoals die luidde onmiddellijk vóór de datum van inwerkingtreding van de Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (de Staatssecretaris) van 17 juli 2018, indien vóór 1 mei 2018 reeds een aanvang is gemaakt met het oprichten of veranderen van de veehouderij. Ook dit overgangsrecht helpt eiseres niet. Voor haar bedrijf is wel een omgevingsvergunning vereist. Voor die situatie is in de Rgv geen overgangsregeling opgenomen.
5.1
Eiseres stelt dat het ontbreken van het overgangsrecht niet redelijk is en dat daarom de gewijzigde Rgv buiten toepassing moet blijven. Ook zijn er bijzondere feiten en omstandigheden die verweerder noodzaken de oude Rgv toe te passen.
5.2
De vraag naar de verbindendheid van algemeen verbindende voorschriften wordt door de rechter exceptief getoetst. De rechter onderzoekt eerst of het voorschrift in strijd is met een hogere regeling (een wet of een internationaal verdrag). Daarna wordt onderzocht of het voorschrift in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. De rechter gaat hierbij niet naar eigen inzicht bepalen welke waarde of maatschappelijk gewicht aan de betrokken belangen moet worden toegekend. Dat is immers voorbehouden aan het regelgevende bestuursorgaan, in dit geval de Staatssecretaris.
5.3
Uit de toelichting van het besluit tot wijziging van de Rgv blijkt dat de wetgever bewust géén overgangsrecht heeft opgenomen voor vergunningsplichtige bedrijven. De Staatssecretaris heeft in de nota van toelichting het volgende gezegd: “Voor vergunningplichtige bedrijven is geen overgangsrecht opgenomen. Voor deze bedrijven wordt ervan uitgegaan dat voordat een omgevingsvergunning milieu is verleend niet al grote investeringen zijn gedaan (zoals het bouwen van een stal of het plaatsen van een luchtwasser).”
5.4
Gelet op de bewuste keuze van de wetgever ziet de rechtbank in het enkele ontbreken van overgangsrecht voor vergunningplichtige bedrijven geen reden om de Rgv buiten toepassing te laten. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden genoemd die zouden moeten leiden tot een ander oordeel. Weliswaar is het eerste besluit op de aanvraag vernietigd door deze rechtbank, maar dat maakt nog niet dat verweerder de gewijzigde Rgv buiten toepassing moet laten. Als verweerder dit wel zou doen, zouden derden (de omwonenden) benadeeld worden. In hoeverre verweerder aansprakelijk is voor de gang van zaken rond het eerste besluit op de aanvraag, zal moeten worden beoordeeld in de lopende civiele procedure. Deze beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. de Lange en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 25 oktober 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.