Vgl. HR 7 december 2010, ECLI:HR:2010:BO1642 en HR 25 maart 2003, ECLI:2003:AF5388.
HR, 17-02-2015, nr. 13/04751
ECLI:NL:HR:2015:353
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-02-2015
- Zaaknummer
13/04751
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:353, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑02‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2899, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2899, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑12‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:353, Gevolgd
- Vindplaatsen
EeR 2015, afl. 2, p. 57
Uitspraak 17‑02‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
17 februari 2015
Strafkamer
nr. S 13/04751
LNU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 september 2013, nummer 20/003213-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Breda, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2015.
Conclusie 17‑12‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 13/04751 Zitting: 16 december 2014 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 11 december 2013 de verdachte ter zake van “doodslag” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Voorts bevat het arrest enkele bijkomende beslissingen.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Breda, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring. Uit de bewijsmiddelen noch uit de bijzondere bewijsoverwegingen kan volgen dat het slachtoffer ten gevolge van het handelen van de verdachte, meer concreet door het dichtknijpen van de keel, is overleden. In elk geval kan een alternatieve doodsoorzaak in onvoldoende mate worden uitgesloten.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 20 augustus 2011 te Breda opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met zijn, verdachtes, handen of vingers de keel/luchtpijp van die [slachtoffer] dichtgeknepen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.”
5. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat:
- de verdachte vrijdagnacht na thuiskomst van een cafébezoek ruzie had met zijn vriendin [slachtoffer] en dat hij haar keel heeft dichtgeknepen;
- de verdachte voelde dat er iets dicht ging in haar keel;
- toen de verdachte [slachtoffer] losliet, zij niet meer bewoog en niet meer ademde;
- de verdachte geen hartslag meer voelde bij haar pols/hals;
- de verdachte [slachtoffer] naar de slaapkamer heeft gebracht en haar op bed heeft gelegd met de deken tot onder de kin;
- de verdachte op maandag nog is teruggegaan naar de woning van [slachtoffer] en dat zij er nog steeds hetzelfde bij lag;
- de verdachte vervolgens aan [betrokkene] (per sms en later in persoon) heeft verteld dat hij zijn vriendin had vermoord;
- de verdachte die maandag met zijn raadsman naar de politie is gegaan en daar heeft verklaard dat hij zijn vriendin om het leven heeft gebracht door haar keel dicht te knijpen;
- de politie de woning van [slachtoffer] is binnengegaan en daar haar ontzielde lichaam liggend in bed heeft aangetroffen.
6. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het hof het volgende overwogen:
“1. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren van hetgeen zich tussen hem en het slachtoffer [slachtoffer] heeft afgespeeld nadat zij zijn thuis gekomen van het café Havenzicht in de nacht van vrijdag 19 augustus 2011 op zaterdag 20 augustus 2011.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van doodslag wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Hiertoe is - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de verdachte bij de politie weliswaar de ten laste gelegde doodslag heeft 'bekend', doch dat verdachte, gelet op zijn persoon en zijn beschonken toestand gedurende het weekend waarin het slachtoffer is overleden, toen mogelijk ten onrechte in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij door zijn handelen (verwurging) verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer], hetgeen naar het oordeel van de raadsman kan worden afgeleid uit de omstandigheden dat:
- verdachte bij de politie wisselende verklaringen heeft afgelegd en dat deze verklaringen ongeloofwaardig zijn gelet op het ontbreken van bepaalde details;
- uit het onderzoek niet is gebleken hoe, ten gevolge waarvan en op welk moment het slachtoffer is komen te overlijden, doch dat uit de resultaten van het pathologisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat een verwurging, zoals door verdachte is bekend, onmogelijk kan hebben plaatsgevonden;
- verdachte geen motief had om het slachtoffer/zijn vriendin om het leven te brengen.
2. Het hof overweegt als volgt.
2.1 Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen. Het hof ziet geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. De op 22 augustus 2011 en 24 augustus 2011 door verdachte hierover afgelegde verklaringen zijn in de kern gelijkluidend. Voorts heeft verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat hij bij de politie de waarheid heeft gesproken en dat hij dan ook bij die verklaring blijft. Verdachte is ook nadien niet uitdrukkelijk op zijn verklaring teruggekomen. In de omstandigheid dat verdachte die avond en nacht veel had gedronken ziet het hof geen aanleiding om aan zijn verklaring te twijfelen. Het hof gaat er dan ook van uit dat verdachte op 20 augustus 2011 de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen.
2.2 Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of [slachtoffer] is overleden ten gevolge van het dichtknijpen van de keel door verdachte.
2.2.1 Uit het rapport 'Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood' d.d. 5 maart 2012 van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe en M. Buiskool, beiden arts en patholoog bij het NFI, blijkt dat bij sectie geen doodsoorzaak kon worden vastgesteld. De artsen rapporteren het navolgende:
'Bij sectie werd het lichaam van een vrouw gezien met verregaande postmortale veranderingen, passend bij een postmortale periode van bijvoorbeeld meerdere dagen. (...) Bij sectie is geen doodsoorzaak gebleken. (...) Er is bij sectie (...) geen substraat gevonden voor doorgemaakt geweld op de hals (voor zover nog te beoordelen was wegens postmortale veranderingen)'.
De rapporteurs merken daarbij op dat doorgemaakt geweld op de hals en de begeleidende verschijnselen daarvan niet altijd objectiveerbaar zijn en niet geheel kunnen worden uitgesloten.
2.2.2 Uit het rapport 'Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer]' d.d. 5 oktober 2011 van dr. K.J. Lusthof, toxicoloog bij het NFI, blijkt dat er geen biochemische aanwijzingen zijn gevonden voor schade aan de schildklier, zoals bij verwurging kan voorkomen. Op grond van het onderzoek kon dit echter ook niet worden uitgesloten: het resultaat van het onderzoek sluit beschadiging niet uit (rapport pagina's 9-10).
2.2.3 Nu uit het onderzoek door het NFI geen doodsoorzaak kon worden vastgesteld gaat het hof voor de bewezenverklaring uit van de verklaring van verdachte zelf. Verdachte heeft - kort samengevat - verklaard dat hij, thuis aangekomen, seks heeft gehad met [slachtoffer], dat zij daarna nog wat hebben gedronken, dat [slachtoffer] hem wederom aansprak over een andere vrouw en dat hij kwaad werd, dat zij op de bank in de woonkamer zaten, dat hij zijn handen of vingers op of om haar keel heeft gedaan en dat hij haar keel heeft dichtgeknepen, dat hij haar richting de zitting heeft geduwd en tussen zijn dij en de hoek en armleuning van de bank heeft geklemd en dat hij haar bij de keel heeft gepakt en in één keer heeft doorgeduwd, dat, toen hij haar keel losliet, zij helemaal geen reactie gaf en niet meer bewoog, dat zij niet meer ademde en dat hij geen hartslag meer voelde, dat hij haar toen naar de slaapkamer heeft gebracht en op bed heeft gelegd met de deken tot onder de kin en dat hij op een gegeven moment zag dat zij er nog steeds hetzelfde bij lag.
2.3 Uit de verklaringen van verdachte leidt het hof af dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door het dichtknijpen van haar keel door verdachte: [slachtoffer] was nog in leven toen zij bij verdachte op de bank zat, verdachte heeft vervolgens haar keel dichtgeknepen en [slachtoffer] heeft, nadat verdachte haar keel losliet, geen teken(en) van leven meer getoond. Verdachte heeft zelf verklaard dat, toen hij haar keel losliet, zij helemaal geen reactie gaf, dat zij niet meer bewoog, niet meer ademde en dat hij geen hartslag meer voelde.
Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat de verklaring van de verdachte op dit onderdeel niet juist zou zijn. De verdachte heeft bij de politie vrij gedetailleerd verklaard over hetgeen is voorgevallen. Dat verdachte over het moment van het wurgen heeft verklaard dat het bij hem 'donker werd' en dat hij 'kwijt is hoe het ongeveer gebeurde' (verklaring van verdachte d.d. 22 augustus 2011, dossierpagina 184, 187) is voor het hof geen reden om aan zijn verklaring over hetgeen hij zich blijkbaar nog wel herinnert te twijfelen. Die verklaring vindt op onderdelen ook steun in de resultaten van het onderzoek. Zo heeft verdachte verklaard dat hij bedeltjes van een ketting van [slachtoffer] bij zich heeft gestoken. Die bedeltjes zijn inderdaad bij de fouillering van verdachte aangetroffen (proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming onder verdachte van drie bedels, dossierpagina 9; proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2011 van verbalisant [verbalisant], inhoudende dat de verbalisant drie bedeltjes uit de fouillering van verdachte heeft genomen, dossierpagina's 223-224). Ook heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] in de slaapkamer op bed heeft gelegd, dat zij op haar rug lag en dat hij de deken over haar heen heeft gelegd. [slachtoffer] is door de verbalisanten liggend op bed aangetroffen, zij lag op haar rug, met de deken over zich heen.
Ook de over de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten brengen het hof niet tot een ander oordeel. De bevindingen van de rapporteurs - onder meer dat het gaat om een kwetsbare man met een cognitief functioneren op zwakbegaafd niveau (multidisciplinair gedragskundig triple-onderzoek d.d. 3 mei 2012 van psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars, psycholoog drs. J. de Veth en forensisch milieuonderzoeker H. Jager pagina's 43-45) - geven geen aanleiding om te veronderstellen dat verdachtes waarnemingen, zoals hij deze bij zijn verhoor bij de politie heeft beschreven, zodanig verstoord zouden zijn dat daaraan geen geloof dient te worden gehecht. Het hof wijst er nog op dat verdachte bij het persoonlijkheidsonderzoek heeft verklaard dat, toen [slachtoffer] hem vroeg of hij met een andere vrouw naar bed was geweest, bij hem 'het licht uitging' en dat hij zich niet herinnert wat toen is voorgevallen (voornoemd rapport pagina's 37-38). Door de rapporterende psychiater en psycholoog wordt opgemerkt dat het geheugendisfunctioneren bij verdachte met name wordt gekleurd door opdiepproblemen: 'het zit er wel, maar hij kan er niet bij'.
Verdachte is nadien ook niet meer op zijn verklaring teruggekomen. Verdachte heeft slechts verklaard dat hij zich nu niet meer herinnert wat is voorgevallen. Dit maakt zijn verklaring over de gebeurtenissen van die nacht niet ongeloofwaardig of onbetrouwbaar.
2.4 Door de verdediging is aangevoerd dat als de dood van [slachtoffer] zou zijn ingetreden door het dichtknijpen van de keel door verdachte, dit bij sectie te zien moet zijn geweest, gelet op de omstandigheid dat verdachte veel kracht heeft in zijn handen.
Daargelaten dat verdachte geen verklaring heeft afgelegd over de kracht waarmee hij de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen, ziet het hof in de omstandigheid dat bij sectie geen breuk van het strottenhoofd of het tongbeen is geconstateerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het hof wijst in dit verband op het volgende.
Uit het rapport 'Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood' d.d. 5 maart 2012 van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe en M. Buiskool, beiden arts en patholoog bij het NFI, blijkt dat bij sectie geen doodsoorzaak kon worden vastgesteld. Er was sprake van verregaande postmortale veranderingen. Er is geen substraat gevonden voor doorgemaakt geweld op de hals, voor zover dit nog te beoordelen was wegens postmortale veranderingen. De rapporteurs merken op dat doorgemaakt geweld op de hals en de begeleidende verschijnselen daarvan niet altijd objectiveerbaar zijn en niet geheel kunnen worden uitgesloten. Zij verwijzen daarbij naar een literatuuronderzoek waaruit zou blijken dat in een onderzochte serie in meer dan de helft van de onderzochte gevallen van samendrukkend geweld op de hals geen begeleidende verschijnselen waren vastgesteld (rapport pagina's 6-7).
V. Soerdjbalie-Maikoe heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat het een lichaam betrof dat in verre staat van ontbinding was, dat dit belemmeringen opleverde en de beoordeling daardoor sterk werd bemoeilijkt. Zij heeft verklaard dat zij geen breuken aan het strottenhoofd heeft geconstateerd maar daarbij opgemerkt dat geweld op de hals niet altijd gepaard hoeft te gaan met breuken. Voorts heeft zij opgemerkt dat, ook al is sprake van substantieel geweld op of aan de hals, het dan mogelijk is dat dit niet waargenomen kan worden bij inwendig of uitwending onderzoek. Zij heeft verklaard dat zij als patholoog een substantieel aantal halszaken heeft gedaan en dat zij, als zij een schatting moet maken, in 15 tot 20 % van die zaken geen doodsoorzaak heeft kunnen vaststellen (proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Breda op 27 augustus 2012).
2.5 Door de verdediging is tevens aangevoerd dat een mogelijke doodsoorzaak zou kunnen worden gevonden in bijvoorbeeld het overmatige drankgebruik van het slachtoffer en dat verdachte tot zijn verklaring is gekomen omdat hij zich verantwoordelijk voelde.
Het hof heeft geen aanwijzingen gevonden voor een andere doodsoorzaak. Uit het rapport 'Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer]' d.d. 5 oktober 2011 van dr. K.J. Lusthof, toxicoloog bij het NFI, blijkt dat op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologische onderzoek een toxicologische bijdrage aan het overlijden, of een verklaring voor het overlijden van [slachtoffer] niet kon worden geconcludeerd, noch kon worden uitgesloten; er konden geen concentraties worden bepaald.
Het hof ziet in de uitkomsten van de verrichte onderzoeken geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan dat de verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Zoals hiervoor is overwogen volgt uit de verklaring van verdachte zelf dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van het door verdachte dichtknijpen van haar keel. Het hof heeft voorts overwogen dat er geen reden is om aan die verklaring te twijfelen.
2.6 Voorts heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat de verdachte geen motief had om zijn vriendin om het leven te brengen.
Het hof merkt op dat verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] weer ruzie kreeg over een andere vrouw en dat het hem toen teveel werd.
Het hof ziet ook in dit verweer geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het hof merkt daarbij op dat de vraag of al dan niet sprake is geweest van een motief voor de bewijsbeslissing van het hof niet ter zake doet.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.”
7. Dat een anatomische of toxicologische doodsoorzaak, vanwege de ontbindingsverschijnselen van het stoffelijk overschot, niet is vastgesteld, staat er niet aan in de weg dat het hof i.c. heeft kunnen oordelen dat het slachtoffer door het dichtknijpen van de keel door de verdachte om te leven is gekomen.1.In uitvoerige bewoordingen heeft het hof uiteengezet dat en waarom het is uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht: de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen zijn in de kern gelijkluidend; de verklaringen vinden op onderdelen steun in de resultaten van het (overige) onderzoek; de verdachte is nadien niet meer op zijn verklaring teruggekomen; het hof heeft in de uitkomsten van het verrichte postmortaal onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor een andere doodsoorzaak. Aldus heeft het hof de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd.
8. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
9. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑12‑2014