Hof Leeuwarden, 06-10-2011, nr. 24-001849-10
ECLI:NL:GHLEE:2011:BT6877
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
06-10-2011
- Zaaknummer
24-001849-10
- LJN
BT6877
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2011:BT6877, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 06‑10‑2011; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BY2821, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BY2821
Uitspraak 06‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Schietincident. Voorbedachte raad. Verdachte wordt ter zake van poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. Het hof heeft tevens een beslissing genomen ten aanzien van de vordering benadeelde partij.
Partij(en)
Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001849-10
Uitspraak d.d.: 6 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 15 juli 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1982],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 september 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het hem onder primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van tien jaren en toewijzing van de vordering benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.H. Kappelhof, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
feit primair:
hij op of omstreeks 9 oktober 2009, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans een vuurwapen, op die [benadeelde] heeft geschoten en/of (vervolgens) dit pistool/vuurwapen tegen het hoofd/hals van die [benadeelde] heeft gezet en/of (daarna) de trekker van dat pistool/vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit subsidiair:
hij op of omstreeks 9 oktober 2009, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven en/of om aan [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een pistool, althans een vuurwapen, op die [benadeelde] heeft geschoten en/of (vervolgens) dit pistool/vuurwapen tegen het hoofd/hals van die [benadeelde] heeft gezet en/of (daarna) de trekker van dat pistool/vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Verdachte wordt verweten dat hij heeft getracht opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [benadeelde] om het leven te brengen door met een pistool, althans een vuurwapen, op die [benadeelde] te schieten en (vervolgens) dit pistool/vuurwapen tegen het hoofd of de hals van die [benadeelde] te zetten en de trekker over te halen. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het bestanddeel 'voorbedachten rade', nu verdachte - zo begrijpt het hof - in een opwelling zou hebben gehandeld, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Vaststelling van de feitelijke gang van zaken
Het hof gaat uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Verdachte bevindt zich, evenals aangever [benadeelde] en zijn vrienden [vriend 1 benadeelde] en [vriend 2 benadeelde], in de vroege ochtend van 9 oktober 2009 in het uitgaansleven van [plaats]. Ergens ter hoogte van de Febo gelegen aan de [straat] te [plaats], vindt een eerste (verbale) confrontatie plaats tussen verdachte en aangever [benadeelde]. [benadeelde] en zijn vrienden verwijderen zich vervolgens van de [straat] en lopen de [straat] in, gevolgd door verdachte. In een zijstraat van de [straat], het [straat], komt het tot een tweede, ditmaal fysieke confrontatie tussen verdachte en aangever. Aangever, [vriend 1 benadeelde] en [vriend 2 benadeelde] vervolgen hierna hun weg door de [straat] richting het station. Verdachte volgt hen en belt ondertussen met twee vrienden die zich (nog) in een uitgaansgelegenheid in [plaats] bevinden. Verdachte probeert zich van versterking te voorzien om het - naar eigen zeggen - met drie tegen drie uit te vechten. Ondertussen houdt hij de groep waarvan aangever deel uitmaakt in de gaten en loopt hij op enige afstand erachter aan. Aangever [benadeelde] en zijn vrienden sluiten zich, aldus hun verklaring mede uit angst voor verdachte, aan bij een andere groep bestaande uit ongeveer acht - voor hen onbekende - personen. De groep met aangever en zijn vrienden vervolgt zijn weg via de [straat] en het [straat] in de richting van het station, ondertussen gevolgd en in de gaten gehouden door verdachte. Het lukt verdachte, aldus zijn verklaring, niet de door hem via de telefoon benaderde vrienden ter plaatse te krijgen. Aan het einde van de [straat], ter hoogte van het [straat], wordt verdachte aangesproken door de hem bekende [getuige]. Deze [getuige] zou, aldus de verklaring van verdachte, getuige zijn geweest van de confrontatie tussen verdachte en aangever in het [straat] en met het oog hierop zou deze [getuige] verdachte een pistool, geladen met munitie, hebben aangeboden. Verdachte pakt het pistool in de buurt van het [straat] aan en stopt het in zijn broekzak, terwijl hij nog steeds achter de groep aanloopt en - met name - [benadeelde] in de gaten houdt. De groep van aangever passeert ondertussen de [straat] en steekt de [straat] over. Als aangever zich aan de overkant van de [straat] op de stoep bevindt, ziet hij dat verdachte hem is genaderd en een pistool in zijn hand heeft. Verdachte heeft namelijk halverwege het zebrapad op de [straat] het pistool uit zijn broekzak gehaald. Hij houdt het pistool in zijn hand, de arm gestrekt langs zijn been. Op deze wijze zoekt hij aangever [benadeelde] op, die zich hierop, teneinde te voorkomen dat hij door de verdachte wordt beschoten, achter verschillende mensen van de groep schuilhoudt. Verdachte uit zich hierbij verbaal (be)dreigend in de richting van aangever. Verdachte spant ondertussen het wapen en op het moment dat aangever op korte afstand recht tegenover verdachte komt te staan, richt verdachte het wapen met gestrekte arm op aangever en vuurt hij op een korte afstand een kogel af in de richting van aangever. Aangever wordt geraakt in de borst. Aangever wordt per ambulance naar een ziekenhuis in [plaats] vervoerd. In het ziekenhuis wordt een kogel, kaliber 6,35 mm, uit de borst van aangever verwijderd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een pistool, op aangever [benadeelde] heeft geschoten. Het hof zal verdachte vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging dat inhoudt dat hij het pistool tegen het hoofd of de hals van aangever heeft gezet en de trekker heeft overgehaald, nu alleen aangever, en dan nog met een grote mate van terughoudendheid, hierover heeft verklaard.
Opzet
Verdachte heeft het geladen en kort voor de confrontatie gespannen pistool van dichtbij, met gestrekte arm, op het bovenlichaam van het slachtoffer gericht en vervolgens op korte afstand van het lichaam de trekker overgehaald. De aldus afgevuurde kogel raakte het slachtoffer midden in de borst. Uit deze gang van zaken moet worden afgeleid dat verdachte het slachtoffer willens en wetens van het leven wilde beroven en daarmee opzet had op diens dood.
Voorbedachten rade
Voor het aannemen van voorbedachten rade is vereist dat komt vast te staan dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn genomen of te nemen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Mede op grond van hetgeen het hof in het voorgaande heeft vastgesteld, acht het hof bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gepoogd om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven. Verdachte is voorzien van een pistool, dat hij met het oog op een kennelijk voorziene confrontatie met aangever bij zich heeft gestoken, doelbewust gedurende een periode, die - in aanmerking genomen de afgelegde afstand - meerdere minuten moet hebben beslagen, achter verdachte aangelopen en (vervolgens) doelgericht met een wapen in de hand op aangever afgelopen en heeft, toen hij daartoe de kans kreeg, direct op korte afstand een kogel in de borst van [benadeelde] geschoten. Verdachte heeft met deze opeenvolgende handelingen voorafgaand aan de - uiteindelijk potentieel dodelijke - gedraging gelegenheid gehad om over de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Dat hij heeft gehandeld vanuit een opwelling is niet aannemelijk geworden. Het verweer van de raadsman faalt.
De suggestie van de verdediging dat het pistool wellicht niet geschikt was om te doden treft geen doel, nu gebleken is dat met het vuurwapen een kogel van voormeld kaliber kon worden afgevuurd en dat de kogel daadwerkelijk het lichaam (deels) is binnengedrongen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit primair:
hij op 9 oktober 2009, in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool op die [benadeelde] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof overweegt hierbij in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord. Verdachte heeft zich naar aanleiding van een conflict met aangever [benadeelde] eerder die avond bewapend met een pistool en de achtervolging op aangever ingezet. Op het moment dat verdachte hiertoe de kans kreeg, heeft hij gericht op korte afstand deze [benadeelde] beschoten. [benadeelde] is hierdoor in zijn borst geraakt. Dat het fatale gevolg uiteindelijk niet is ingetreden, is louter te danken aan het toeval. De door verdachte afgevuurde kogel is op het borstbeen gestopt en is (daardoor) het lichaam van [benadeelde] niet verder binnengedrongen. Het handelen van verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van een ander. De ervaring leert dat slachtoffers van een delict als het onderhavige hiervan (langdurig) psychische nadelige gevolgen kunnen ondervinden. De gevolgen voor [benadeelde] zijn tot uitdrukking gebracht in zijn ingediende vordering benadeelde partij.
Daarnaast is het gewelddadig optreden van verdachte gevaarzettend geweest voor de omstanders die zich in de nabijheid van het schietincident bevonden. Dergelijk gedrag in het openbaar is bovendien zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Onderhavig feit lijkt niet op zichzelf te staan. Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 22 september 2011 blijkt - onder meer - dat verdachte in 2004 door dit hof ter zake van doodslag is veroordeeld tot - onder meer - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Het hof acht het onbegrijpelijk dat verdachte ruim twee jaren na de invrijheidstelling van voornoemde gevangenisstraf heeft gepoogd opnieuw een levensdelict te plegen. Dit klemt temeer nu uit een omtrent verdachte door J.M. Oudejans, psycholoog, en J. Marx, psychiater, op 12 september 2011 opgemaakt PBC-rapport blijkt dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Verdachte is, aldus voornoemde rapportage, ten tijde van het bewezen verklaarde feit op geen enkele manier belemmerd in zijn keuze- en handelingsvrijheid en heeft gehandeld zoals hiervoor omschreven. Het hof zal dit ten nadele van verdachte in de op te leggen straf laten meewegen.
Mede om die reden zal het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een langere duur aan verdachte opleggen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft verdachte, naast de veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft - gelet op de weigerachtige houding in die fase van verdachte - op basis van rapporten uit 2009 en 2003 - onder meer - geoordeeld dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit leed aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, hetgeen de basis heeft gevormd voor de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling door de rechtbank. Uit voornoemd aan het hof uitgebrachte PBC-rapport van 12 september 2011, waaraan verdachte wel zijn medewerking heeft verleend, blijkt echter dat er bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit geen sprake was van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling zal om die reden achterwege blijven.
Mede - en met name - gelet op de aard en de ernst van het door verdachte gepleegde feit acht het hof - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden. Het hof zal die straf dan ook aan verdachte opleggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 8.389,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 5.319,90. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] terzake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 5.319,90 (vijfduizend driehonderdnegentien euro en negentig cent) bestaande uit EUR 319,90 (driehonderdnegentien euro en negentig cent) materiële schade en EUR 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 5.319,90 (vijfduizend driehonderdnegentien euro en negentig cent) bestaande uit EUR 319,90 (driehonderdnegentien euro en negentig cent) materiële schade en EUR 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 (eenenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. G.M. Meijer-Campfens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra, griffier,
en op 6 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.