Hof Den Haag, 17-12-2015, nr. 22-001795-15
ECLI:NL:GHDHA:2015:3581
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
17-12-2015
- Zaaknummer
22-001795-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:3581, Uitspraak, Hof Den Haag, 17‑12‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑12‑2015
Inhoudsindicatie
De verbalisanten hebben zonder daarbij inzicht te geven in de vraag van welke controlebevoegdheid gebruik werd gemaakt en op grond van welke omstandigheden dat gebeurde verdachte gevraagd om zijn rijbewijs te overhandigen. De verdachte heeft als gevolg van dit vormverzuim nadeel geleden, nu hij niet heeft kunnen controleren op grond waarvan hij aan de autoriteiten zijn naam heeft moeten onthullen en of dat op rechtmatige wijze gebeurde, terwijl hij na de controle is aangehouden en overgebracht is naar het politiebureau. Daarmee is een rechtens niet nader te toetsen inbreuk gemaakt op het in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht van de verdachte op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Het hof verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Rolnummer: 22-001795-15
Parketnummer: 10-003147-15
Datum uitspraak: 17 december 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 9 april 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1966,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande en blijkens opgave van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte woonachtig in Marokko.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
3 december 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 januari 2015 te Vlaardingen, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten bij beschikking van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (nr. 0404-21-0159, de dato 29 april 2004), tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Vrijspraak
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu de politie niet bevoegd was om de verdachte naar zijn ID-papieren te vragen, een en ander zoals nader toegelicht in de door de raadsman ter terechtzitting overlegde pleitaantekeningen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van aanhouding d.d. 6 januari 2015 nr. PL1700-2015007951-2 werden de verbalisanten op 6 januari 2015 op de parkeerplaats bij een flat op de [adres] te Vlaardingen aangesproken door een man die hen vertelde dat er iets verderop op de parkeerplaats in een parkeervak een auto stond met draaiende motor, dat hij niet had gezien of zich personen in het voertuig bevonden en dat de man dit verdacht vond.
Hierop hebben de verbalisanten een onderzoek ingesteld en toen zij het voertuig naderden, zagen zij dat er een manspersoon uit de auto sprong, die later bleek te zijn genaamd: [medeverdachte].
Tevens zagen zij dat er op de bestuurdersstoel een man zat, die desgevraagd aan de verbalisanten een Spaans rijbewijs overhandigde. Deze persoon bleek later de verdachte te zijn.
Vervolgens hebben de verbalisanten beide personen gecontroleerd in het integraal bevragingssysteem. Hieruit kwam naar voren dat de verdachte in het opsporings-register stond gesignaleerd ter zake van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht voor een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.
Hierop hebben de verbalisanten de verdachte aangehouden.
Het hof stelt vast dat het proces-verbaal van aanhouding in het midden laat ter zake van welke specifieke reden, gebaseerd op grond van welke politietaak, de controle van verdachte plaatsvond. Meer in het bijzonder blijkt daaruit niet of het verzoek van de verbalisanten aan de verdachte om overhandiging van zijn rijbewijs plaatsvond in het kader van hun controlebevoegdheden op grond van (artikel 160 van) de Wegenverkeerswet 1994, dan wel in het kader van enige andere politietaak, bijvoorbeeld die op grond van de Wet op grond van de identificatieplicht. Daarmee worden de inzet van de jegens de verdachte gebruikte controlebevoegdheid en de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik is gemaakt in rechte oncontroleerbaar gemaakt. Nu op grond van het proces-verbaal niet is uit te sluiten dat jegens de verdachte een niet door de omstandigheden gerechtvaardigde identiteitscontrole heeft plaatsgevonden is het hof van oordeel dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering, waarvan het rechtsgevolg niet uit de wet blijkt.
Het hof dient derhalve voorts te beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient het hof rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Wetboek van Strafvordering genoemde factoren, te weten ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’, ‘de ernst van het verzuim’ en ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’.
De verbalisanten hebben zonder daarbij inzicht te geven in de vraag van welke controlebevoegdheid gebruik werd gemaakt en op grond van welke omstandigheden dat gebeurde verdachte gevraagd om zijn rijbewijs te overhandigen. De verdachte heeft als gevolg van dit vormverzuim nadeel geleden, nu hij niet heeft kunnen controleren op grond waarvan hij aan de autoriteiten zijn naam heeft moeten onthullen en of dat op rechtmatige wijze gebeurde, terwijl hij na de controle is aangehouden en overgebracht is naar het politiebureau. Daarmee is een rechtens niet nader te toetsen inbreuk gemaakt op het in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht van de verdachte op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
Gelet op de directe causale relatie tussen dit onherstelbare vormverzuim inhoudende de schending van een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift en het na die schending verkregen bewijsmateriaal komt het hof tot het oordeel dat de onderzoeksgegevens die op basis van het door de verdachte overhandigde rijbewijs naar voren zijn gekomen niet rechtmatig zijn verkregen en daarom moeten worden uitgesloten van het bewijs. Daarmee is in het dossier onvoldoende wettig bewijs voorhanden waaruit volgt dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. R.F. de Knoop, mr. A.E.A.M. van Waesberghe en mr. H.W. Samson-Geerlings, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 december 2015.
Mr. H.W. Samson-Geerlings is buiten staat dit arrest te ondertekenen.