Hof 's-Hertogenbosch, 10-05-2021, nr. 20-001190-17
ECLI:NL:GHSHE:2021:3341
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
10-05-2021
- Zaaknummer
20-001190-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:3341, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 10‑05‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:5
Uitspraak 10‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep.
Parketnummer : 20-001190-17
Uitspraak : 10 mei 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 maart 2017, in de strafzaak met parketnummer 03-659443-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met parketnummer 03-659184-15, tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is:
- -
de tenlastelegging – voor zover aan de verdachte ten laste is gelegd dat hij de [benadeelde 6] heeft belaagd – partieel nietig verklaard;
- -
de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de belaging van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , [betrokkene 10] en [betrokkene 11] ;
- -
de verdachte ter zake van belaging van [aangever 3] vrijgesproken;
- -
de verdachte ter zake van belaging van [benadeelde 2] , [benadeelde 1] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest en met oplegging als bijzondere voorwaarden – kort gezegd – een meldplicht, ambulante behandeling bij FPP De Horst of een soortgelijke instelling en begeleiding/ondersteuning van het FACT-team (Rooyse Wissel). Daarnaast zijn aan de verdachte vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, inhoudende – kort weergegeven – een contact- en locatieverbod voor de duur van 2 jaren. Daarbij is vervangende hechtenis opgelegd voor de duur van 1 week voor iedere overtreding van de verboden. Deze bijzondere voorwaarden en vrijheidsbeperkende maatregelen zijn door de rechtbank dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van de benadeelde partijen beslist dat de vordering tot schadevergoeding van:
- -
[benadeelde 1] wordt toegewezen tot een bedrag van € 608,96;
- -
[benadeelde 2] wordt toegewezen tot een bedrag van € 587,96;
- -
[benadeelde 3] wordt toegewezen tot een bedrag van € 593,00
- -
[benadeelde 4] wordt toegewezen tot een bedrag van € 595,40;
- -
[benadeelde 5] wordt toegewezen tot een bedrag van € 594,86;
waarbij alle vorderingen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld in de kosten van de benadeelde partijen, ten tijde van het wijzen van het vonnis begroot op nihil en zijn de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige afgewezen. De rechtbank heeft voorts beslist dat de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 6] en [aangever 3] niet-ontvankelijk worden verklaard en dat de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de verdachte, ten tijde van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
Ten slotte heeft de rechtbank beslist:
- dat de inbeslaggenomen GSM aan de verdachte dient te worden teruggeven en
- dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, met parketnummer 03-659184-15, geheel ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Herhaald verzoek tot aanhouding
De raadsman van de verdachte heeft kort voor de terechtzitting op 26 april 2021 een e-mail verzonden aan het hof waarbij hij verzoekt om aanhouding van de behandeling van de strafzaak, welk verzoek hij bij aanvang van de behandeling ter terechtzitting nader heeft toegelicht. Dit verzoek is door het hof – gehoord hebbende de advocaat-generaal en na beraadslaging – afgewezen. De raadsman heeft vervolgens bij pleidooi het verzoek herhaald en heeft verzocht om het onderzoek aan te houden tot een nader te bepalen terechtzitting, zodat de verdachte aanwezig kan zijn bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak. Hierbij heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte uitdrukkelijk gebruikt wenst te maken van zijn aanwezigheidsrecht, maar dat de verdachte, nu hij slechts zijn eerste vaccinatie tegen het Coronavirus heeft ontvangen, zich onvoldoende veilig voelt om ter terechtzitting te verschijnen, en dat hij nadat hij op 12 mei 2021 voor de tweede keer gevaccineerd is wel ter terechtzitting durft te verschijnen. De raadsman heeft hierbij gewezen op de omstandigheid dat de gezondheid van de verdachte zeer broos is en geeft als voorbeeld een eerdere vergiftigingssituatie. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het hoger beroep al meer dan 3 jaar geleden is ingesteld en dat, nu niet duidelijk is waarom de zaak zo lang op de plank heeft gelegen, een snelle en efficiënte berechting niet kan prevaleren boven het persoonlijk belang van de verdachte om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak. Daarnaast heeft de raadsman benadrukt dat het aanwezigheidsrecht een zwaar goed is dat niet snel gepasseerd kan worden en dat, nu de verdachte op 12 mei 2021 zijn tweede vaccinatie zal ontvangen, de zaak ook niet voor lange tijd hoeft te worden aangehouden. De raadsman heeft ten slotte zich op het standpunt gesteld dat het hof bij arrest op het herhaalde verzoek kan beslissen.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Het hof dient bij de beoordeling van het aanhoudingsverzoek een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging.
Hierbij overweegt het hof dat de overheid, door middel van meerdere diverse (veiligheids)maatregelen, de gehele samenleving zo heeft ingericht dat vervoersbewegingen veilig kunnen plaatsvinden en dat mensen zich op een veilige wijze in – onder meer – overheidsgebouwen kunnen begeven. Als het hof vervolgens kijkt naar wat de verdediging aanvoert dan is het hof van oordeel dat de onmogelijkheid om ter zitting aanwezig te zijn onvoldoende is onderbouwd, althans niet in voldoende mate aannemelijk is geworden. De raadsman heeft enkel gesteld dat het nog niet hebben ontvangen van een tweede Coronavaccinatie de verdachte, mede gelet op zijn medische situatie, belet aanwezig te zijn. Het hof stelt echter vast dat de raadsman geen medische stukken heeft overgelegd en op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd waarom de verdachte niet op een veilige wijze naar het hof zou kunnen afreizen en eenmaal op het hof, waar alle veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen, zich onvoldoende veilig zou voelen.
Het hof heeft ten overvloede een belangenafweging gemaakt en komt tot het oordeel dat gelet op de concrete omstandigheden in deze zaak het belang van een doeltreffende en spoedige berechting zwaarder weegt dan het aanwezigheidsrecht van de verdachte. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het om een oude zaak gaat, namelijk om een feit dat in 2016 gepleegd zou zijn, en dat de zaak al enige tijd in hoger beroep dient. Aanhouding van de zaak zou er toe leiden dat dat de aangevers nog langer moeten wachten op een einduitspraak en dat de aanwezige benadeelde partij voor niets zou zijn afgereisd naar het hof. Bovendien kan de zaak vanwege de omvang en het krappe zittingsrooster niet binnen afzienbare tijd worden aangebracht op zitting, waardoor de inhoudelijke behandeling pas een half jaar later zou kunnen plaatsvinden, hetgeen het hof onwenselijk acht. Ten slotte merkt het hof op dat indien de verdachte na het ontvangen van de oproeping voor de zitting, namelijk op 25 februari 2021 (en niet pas anderhalf uur voor de zitting), kenbaar had gemaakt dat hij zijn tweede Coronavaccinatie had willen afwachten, had het hof de mogelijkheid gehad om de zaak na deze tweede vaccinatie van 12 mei 2021 in te plannen, waardoor er een vertraging van ongeveer een maand zou zijn opgelopen, hetgeen nog acceptabel was geweest. Alles afwegende is het hof van oordeel dat het belang van een doeltreffende en spoedige berechting in deze concrete zaak en voor de samenleving en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging zwaarder weegt dan het kunnen uitoefenen van het aanwezigheidsrecht van de verdachte
Het hof wijst het herhaalde verzoek af.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van de (impliciet cumulatief) ten laste gelegde belaging van [aangever 3] . Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. [benadeelde 6] heeft zich in hoger beroep niet opnieuw als benadeelde partij gesteld. De vordering is in hoger beroep dan ook niet meer aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- -
de verdachte in het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren, voor zover dit gericht is tegen de tenlastegelegde belaging van [aangever 3] ;
- -
de tenlastelegging – voor zover aan de verdachte ten laste is gelegd dat hij de [benadeelde 6] heeft belaagd – partieel nietig zal verklaren;
- -
de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van de belaging van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , [betrokkene 10] en [betrokkene 11] ;
- -
de verdachte ter zake van belaging van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zal vrijspreken;
- -
de tenlastegelegde belaging van [benadeelde 1] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest en met oplegging als bijzondere voorwaarden – kort gezegd – reclasseringstoezicht en een contactverbod.
Voorts heeft de advocaat-generaal ten aanzien van de benadeelde partijen zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [benadeelde 1] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] geheel toegewezen zullen worden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen GSM aan de verdachte wordt teruggegeven en dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, met parketnummer 03-659184-15, geheel ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen.
De raadsman van de verdachte heeft eerst een verzoek tot aanhouding en daarna een verzoek tot horen van getuigen gedaan. Vervolgens heeft de raadsman primair bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daarnaast heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze afgewezen dienen te worden, dan wel niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. Tot slot heeft de raadsman verzocht dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, met parketnummer 03-659184-15, geheel wordt afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 01 april 2016 tot en met 08 december 2016 te [locatie] , in de gemeente [locatie] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de [benadeelde 6] en/of een of meer voor de [benadeelde 6] werkzame personen en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [betrokkene 9] en/of [betrokkene 10] en/of [betrokkene 11] en/of [benadeelde 5] , allen werkzaam bij de [benadeelde 6] , in elk geval van een ander, met het oogmerk voornoemde personen, in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal,
- een of meer voor de [benadeelde 6] werkzame personen en/of voornoemde personen opgezocht en/of gevolgd naar hun woning en/of hun werk en/of zich geruime tijd in de (onmiddellijke) nabijheid van de woning, de auto en/of de werkplekken van voornoemde personen opgehouden en/of
- kaarten in de brievenbus van een of meer voor de [benadeelde 6] werkzame personen en/of voornoemde personen gestopt en/of kaarten achter een ruitenwisser van de auto van een of meer voor de [benadeelde 6] werkzame personen en/of voornoemde personen bevestigd/gedeponeerd en/of
- een middelvinger naar een of meer voor de [benadeelde 6] werkzame personen en/of voornoemde personen opgestoken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid van de dagvaarding
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat de tenlastelegging partieel nietig dient te worden verklaard, voor zover aan de verdachte ten laste is gelegd dat hij De [benadeelde 6] heeft belaagd. De [benadeelde 6] betreft immers geen natuurlijk persoon, maar een rechtspersoon, en kan zodoende niet in de persoonlijke levenssfeer worden aangetast.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het hof stelt vast dat artikel 285b Sr een klachtdelict is. Dit houdt in dat de gerechtigde persoon uitdrukkelijk dient te verzoeken om een strafvervolging in te stellen. Het hof stelt voorop dat niet enkel aan dit vereiste wordt voldaan indien de woorden dat klager ‘uitdrukkelijk wenst dat er strafvervolging wordt ingesteld’ in het betreffende proces-verbaal zijn opgenomen. Ook indien anderszins de uitdrukkelijke wens tot strafvervolging uit het proces-verbaal blijkt, wordt aan dit vereiste voldaan.
In de processen-verbaal van aangifte van de aangevers [benadeelde 2] , [benadeelde 1] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] staat vermeld dat zij klacht doen tegen de verdachte. In de aangiften staat niet vermeld dat zij uitdrukkelijk om een strafvervolging vragen. Uit de processen-verbaal van aangifte blijkt echter wel dat zij een strafvervolging wensen, nu zij allen hebben aangegeven dat zij geïnformeerd willen worden over het verloop en de afdoening van de strafzaak. Ook hebben zij zich ter zitting gesteld met een vordering tot schadevergoeding. Het hof is van oordeel dat hieruit blijkt dat zij wel degelijk de bedoeling hadden dat hun aangifte tot strafvervolging zou leiden. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging ten aanzien van de hiervoor met naam genoemde personen.
De in de tenlastelegging genoemde personen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , [betrokkene 10] en [betrokkene 11] hebben geen afzonderlijke aangifte ingediend. Wel werd dit namens De [benadeelde 6] door [aangever 1] gedaan. Het klachtvereiste strekt ertoe dat klachtgerechtigden zelf aangeven of zij wensen dat een strafvervolging wordt ingesteld. In het geval van een aangifte wegens belaging (artikel 285b Sr) is het niet mogelijk dat één van de klachtgerechtigden namens alle andere een klacht indient. De gedachte hierachter is dat het persoonlijk belang van het slachtoffer niet te worden geconfronteerd met de eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging prevaleert boven het algemene belang van strafvervolging. Er is daarom niet voldaan aan het klachtvereiste voor wat betreft de hiervoor met naam genoemde personen. Net als de rechtbank is het hof ook hier derhalve van oordeel dat het openbaar-ministerie niet-ontvankelijk moet te worden verklaard in de strafvervolging ten aanzien van voornoemde personen.
Partiele vrijspraak
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is van belang wat de bewijsmiddelen inhouden met betrekking tot de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Het hof stelt op grond van het strafdossier vast dat [benadeelde 2] op 10 november 2016 de sleutel van de bedrijfsauto terugbracht bij de [gemeenschaphuis] in [locatie] en dat toen zij buiten kwam, zij zag dat de verdachte bij de hoofdingang stond en iets riep en naar haar floot. Toen zij vervolgens bij haar privéauto kwam, stond er een donkerblauwe Opel zeer dicht op haar auto geparkeerd. Op donderdag 24 november 2016 bracht [benadeelde 2] wederom de sleutel van de bedrijfsauto terug naar de [gemeenschaphuis] . Zij zag toen dat verdachte in de biljartzaal aanwezig was en dat hij haar nog niet had gezien. Toen ze naar haar privé auto terugliep, zag ze dat er een groene Opel zeer kort bij het bestuurdersportier van haar auto stond geparkeerd. Getuige [getuige 1] , in 2016 de secretaris/penningmeester van de biljartclub, heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat er op 24 november 2016 ’s avonds niet is gespeeld in de [gemeenschaphuis] en dat er evenmin een trainingsavond was.
Het hof is gelet op het bovenstaande van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte [benadeelde 2] op 24 november 2016 heeft lastig gevallen. Dit betekent dat het contact tussen de verdachte en [benadeelde 2] , bij één incident is gebleven en dat niet bewezen kan worden dat de gedragingen van de verdachte ten opzichte van haar van een zodanige aard, duur, frequentie en intensiteit zijn, dat kan worden gesproken van een strafbaar stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 285b Sr.
Derhalve is het hof – met de advocaat-generaal en de raadsman – van oordeel dat de aan de verdachte (impliciet cumulatief) tenlastegelegde belaging van [benadeelde 2] niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 01 april 2016 tot en met 08 december 2016 te [locatie] , in de gemeente [locatie] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en [benadeelde 5] , allen werkzaam bij de [benadeelde 6] , met het oogmerk voornoemde personen, vrees aan te jagen,
immers heeft verdachte meermalen,
- voornoemde personen opgezocht en/of gevolgd en/of zich geruime tijd in de (onmiddellijke) nabijheid (van de auto en/of de werkplekken) van voornoemde personen opgehouden en/of
- een middelvinger naar een van voornoemde personen opgestoken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de Politie Eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Horst / Peel en Maas, proces-verbaalnummer PL2300-2017009342, sluitingsdatum 18 januari 2017, genummerd van 1 t/m 88.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.
1.
Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 29 november 2016, pagina’s 30 t/m 34, voor zover inhoudende de verklaring van [aangever 1] :
Zij deed en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident, dat plaatsvond op de locatie genoemd bij plaats delict, tussen donderdag 7 april 2016 te 09:00 uur en
dinsdag 29 november 2016 te 09:00 uur:
Ik doe bij deze aangifte van stalking tegen [verdachte] ,
[verdachte] is cliënt bij ons geweest in 2013. Dat is toen beëindigd omdat de zorgvraag ook afgelopen was. Toen is eigenlijk het stalkingsgedrag van [verdachte] begonnen. Hij is leden van ons wijkverplegingsteam stelselmatig lastig gevallen. Er zijn ook meerdere malen aangiftes gedaan tegen hem en hij is ook meerdere malen veroordeeld hiervoor. De laatste veroordeling dateert van april 2016. Het is daarna echter onverminderd en zelfs erger doorgegaan. [verdachte] blijft alle medewerkers van ons wijkverplegingsteam [locatie] lastig vallen. Alle 15 de medewerkers, maar ook tijdelijke vakantiekrachten, geven aan dat ze minimaal 1 maal per week een incident hebben met [verdachte] . Dat betekent dat ze er
nagenoeg dagelijks mee van doen hebben, al dan niet met een persoonlijk incident, dan wel doordat ze een collega op vangen die ermee te maken heeft gehad.
Hieronder (…) voorbeeld(..) van incident(..) (…) vastgelegd in zogenaamde MIM-meldingen (meldingen incidenten medewerkers) een journaal wat wij gebruiken:
(…)
[benadeelde 4]
Ik heb vrijdag 18-11-2016 rond 16.00 uur mijn auto geruild voor onze bedrijfsauto op
het [locatie] in [locatie] . Zaterdag 19-11 rond 14.00 uur heb ik de auto’s weer omgeruild. Zaterdag heeft de auto van [verdachte] de hele dag naast mijn auto geparkeerd gestaan. Dit heb ik gezien omdat ik in [locatie] aan het werk was en regelmatig voorbij ben
gereden. Ik heb [verdachte] niet gezien. Zaterdag om 14.00 uur heb ik mijn eigen auto dus weer gepakt en ik zag dat mijn ruitenwissers omhoog stonden. Ik word steeds bozer en kwader om deze situatie en op deze man. Hoe kan het dat hier geen oplossing voor komt.
Ik wil mijn werk doen zonder over mijn schouder te hoeven kijken of deze man zit te
gluren.
(…)
Bovenstaande meldingen zijn slechts een greep uit alle voorvallen die er gebeurd zijn
met [verdachte] . Soms zijn er dingen gebeurd die het sterke vermoeden wekken dat [verdachte] dit doet. Maar vaker zien de medewerksters hem wel zelf. Hij staat bij de dienstauto te wachten, hij staat bij privéauto’s van medewerksters te wachten. Hij staat zelfs bij zorgcliënten voor de deur, kennelijk weet hij nagenoeg alle zorgcliënten in [locatie] te wonen en weet hij wanneer deze zorg krijgen.
Hij staat dan achter muren en struiken enigszins verdekt opgesteld te kijken naar de medewerkster. Maar hij zal zich meestal ook gewoon tonen, het lijkt erop alsof hij juist graag gezien wil worden.
Er zijn ook meerdere voorvallen geweest dat hij in zijn auto achter medewerkster aan rijdt, of ze tegemoet komt rijden. Hij heeft in meerdere gevallen dan geknipperd met de lichten van zijn auto en ging zelfs meerdere malen op de verkeerde weghelft rijden waarna hij op het laatste moment uitweek zodat er net geen botsing ontstond met een van onze medewerksters in onze dienstauto. Ze zien en horen ook dat hij vaker naar hen zwaait en dan ‘Hoi’ of iets dergelijks roept.
We hebben met alle medewerksters afgesproken dat ze hem negeren. We merken echter dat dit zijn gedrag nog meer verergerd. Op het moment dat hij geen aandacht krijgt dan lijkt hij nog meer zijn best te doen om het wel te krijgen. Hij komt dichterbij, begint te roepen en zwaaien en doet gevaarlijke verkeersmanoeuvres.
Alle voornoemde medewerksters zijn zonder uitzondering zeer bang voor hem. Het beïnvloedt hun manier van werken maar ook vooral hun werkvreugde. Het heeft een enorme impact op deze vrouwen, die altijd alleen hun werk moeten doen en dus alleen op pad zijn. Ze hebben voor aanvang van dienst al angst om te moeten beginnen. Een (1) collega is al over geplaatst door deze situatie, een ander zit op dit moment ziek thuis door deze situatie en weer een ander heeft ook aangegeven het nagenoeg niet meer te trekken. Een voor een beginnen ze aan te geven dat alle grenzen zijn bereikt en dat ze zo hun werk niet meer uit kunnen en willen voeren.
Meerdere collega’s uit deze groep vragen me of ze geen avonddiensten meer hoeven te draaien door deze situatie. De voorvallen gebeuren zowel overdag als ‘s avonds, maar in de avonduren vooral nu het weer vroeger donker wordt is men nog angstiger.
Ik heb zelfs vernomen dat tenminste 2 ouders van 2 jongere medewerksters mee op dienst zijn geweest omdat zij te bang waren om in de avonduren alleen te werken. Bang om [verdachte] weer tegen te komen.
[verdachte] heeft tot nu toe nog nooit fysiek iemand aangeraakt, maar zijn gedrag is zo intimiderend dat men oprecht bang is dat hij een volgende keer wel die grens over gaat. Men vraagt zich oprecht af waartoe [verdachte] in staat is. Hij gaat steeds verder en verder en houdt nooit op.
Hij is nu meerdere keren aangehouden en veroordeeld. Hij heeft gesprekken met de politie gehad en ook vanuit onze organisatie is hij meerdere malen aangesproken op zijn gedrag. Het helpt allemaal niets, helemaal niets. Hij gaat onverminderd door, sterker nog, zijn gedrag wordt steeds erger en hij is steeds opdringeriger.
Afgezien van het feit dat dit een grote impact heeft op de medewerksters zelf en hun persoonlijke levenssfeer is er ook een groot probleem ontstaan voor onze zorgverlening.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 29 november 2016, pagina’s 58 t/m 61, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
In mijn hoedanigheid als wijkagent van [locatie] relateer ik de volgende
bevindingen over de mij bekende [verdachte] . [verdachte] is jarenlang verpleegd geweest aan zijn woning door medewerksters van de Thuiszorg. Omdat [verdachte] verliefd werd op een medewerkster werd het contract met de thuiszorg verbroken. Hierna begon [verdachte] met het stalken van de medewerksters van de thuiszorg. Dit is medio 2013 begonnen.
[verdachte] woont in het centrum van [locatie] . Midden in het centrum van [locatie] ligt De
[gemeenschaphuis] , een gemeenschapshuis. De medewerksters van de Thuiszorg hebben 1 thuiszorgauto ter beschikking. Zij werken altijd alleen. Zij rijden hun route in de omgeving van [locatie] en hebben ook enkele cliënten in [locatie] zelf. Wanneer hun dienst er op zit parkeren zij hun dienstauto voor de [gemeenschaphuis] , duwen daar de sleutel in een afgesloten brievenbus en dragen de dienst telefonisch over aan de volgende. Dan stappen ze in hun privéauto welke tegenover De [gemeenschaphuis] geparkeerd staat. Dit is een kleine parkeerplaats welke redelijk verlicht is. De volgende dienst pakt vervolgens weer de dienstauto en gaat route rijden. Eerder parkeerde ze hun auto’s achter de [gemeenschaphuis] . Omdat [verdachte] daar ook altijd stond en dit een redelijk donkere plek was is men aan de voorzijde gaan parkeren. De verlichting weerhoudt [verdachte] echter ook niet. [verdachte] volgt onder andere de medewerksters per auto naar hun woningen, staat op de parkeerplaats van De [gemeenschaphuis] te kijken, loopt naar de medewerksters toe en kijkt hun bedreigend aan, maar zegt niets. Staat uit het niets ineens voor hun, klapt de spiegels van de auto van de thuiszorg naar binnen of zet de ruitenwissers overeind, staat op locaties van cliënten voor de deur en achtervolgt ze met de auto. Er zijn al medewerksters naar andere regio’s gaan werken en ook vonden er ziekmeldingen plaats naar aanleiding van [verdachte] zijn gedrag. De medewerksters zijn erg angstig en bang voor [verdachte] .
VEROORDELINGEN [verdachte] TERZAKE STALKING
[verdachte] is in 2011 veroordeeld voor schennis der eerbaarheid en daarna 4 maal ter zake stalking.
In de zaken waar hier over gesproken wordt (aangiften Thuiszorg):
[verdachte] is op 28 april 2014 veroordeeld tot 1 maand gevangenis straf met een proeftijd
van 2 jaar onherroepelijk, in gaande op 13 mei 2014 en is geldig tot 12 mei 2016.
Het gedrag van [verdachte] veranderde niet na deze uitspraak. Zaken werden weer gestapeld
met als gevolg een tweede veroordeling.
21 april 2016 uitspraak meervoudige kamer: 60 dgn voorwaardelijk waarvan 15 dgn
onvoorwaardelijk, (deze dagen had hij al in voorarrest gezeten),
Taakstraf van 30 uur, 3 jaar lang reclassering en verplicht behandelen bij VVGI
3.
Een proces-verbaal van verhoor aangeefster, d.d. 29 december 2016, pagina’s 42 t/m 43, voor zover inhoudende de verklaring van [aangever 2] :
Ik ben werkzaam bij het [werkgever] , gemeente [locatie] . Ik ben hier werkzaam als wijkverzorgende. Vanuit mijn werkzaamheden breng huisbezoeken bij hulpbehoevenden binnen [locatie] . Ik ben hier werkzaam sinds november 2014. Ik ben verder niet persoonlijk lastig gevallen door [verdachte] , maar ik hoorde van collega’s wel dat ze regelmatig werden lastiggevallen door [verdachte] . Ik hoorde dat collega’s regelmatig geconfronteerd c.q. lastiggevallen werden door [verdachte] , als ze hun dienstauto gingen omruilen. Ik hoorde van collega’s dat [verdachte] dan regelmatig zijn eigen auto met opzet parkeerde naast de auto van mijn collega’s. Dit terwijl hij niks te zoeken had op deze parkeerplaats. Het lastigvallen van collega’s door [verdachte] gebeurd voornamelijk op donderdagavond. Dit omdat [verdachte] doet biljarten bij het Smedenhof. [verdachte] kan dan vanuit het biljarten zien dat mijn collega’s terug komen bij het [gemeenschaphuis] . [verdachte] gaat dan op het moment dat mijn collega’s de auto omruilen buiten staan kijken of zelfs voor mijn collega’s staan. Het stelselmatig lastigvallen van mijn collega’s door [verdachte] heeft veel impact binnen ons team. Zo durven diverse collega’s niet meer zelfstandig hun werkzaamheden uit te voeren. Dit omdat ze bang zijn om lastig gevallen te worden tijdens hun werk. Ikzelf ben ook angstiger geworden door dit feit. Dit omdat wij alleen werken en vaak op donkere afgelegen locaties komen. De meeste angst heb ik als ik mijn dienstauto moet omruilen.
4.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 10 januari 2017, pagina’s 70 t/m 75, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:
Op de avond dat ik aan ben gehouden (hof, 8 december 2016), was ik aanwezig in de [gemeenschaphuis] om te biljarten. Ik heb een partij moeten arbitreren tot ongeveer 20:30 uur. Na afloop van die partij ben ik naar een andere plek in dezelfde zaal gegaan. Vanaf die plek waar ik toen ben gaan zitten, had ik zicht op de parkeerplaats en de weg tegenover de [gemeenschaphuis] . Ik schat dat het 21:00 uur was dat ik voor de eerste keer de [locatie] auto voorbij zag komen. Ik heb daar zo vaak gebiljart en de dames van de thuiszorg heb ik nooit eerder al om 21:00 uur gezien. Ik hou dat wel in de gaten, ik weet zeker dat het normaal altijd 22:00 uur is. (...)
Vervolgens ben ik in de deuropening gaan staan. Op dat moment kwam de auto voorbij
van [benadeelde 4] , volgens mij is dat een Toyota. [benadeelde 4] heet met haar achternaam [benadeelde 4]
volgens mij. [benadeelde 4] is een medewerker van het [locatie] . De auto waarin [benadeelde 4] rijd is haar eigen auto. Ik zag haar en haar auto pas toen ze al bijna voorbij was. Ik maakte een gebaar met mijn vinger. Ik stak mijn middelvinger op naar [benadeelde 4] . Ik stak mijn middelvinger op om mijn frustratie eruit te laten. Ik wilde mijn frustratie naar [benadeelde 4] uiten. (...)
Ik heb dat zoals gezegd wel vaker in de gaten gehouden.
5.
Een proces-verbaal van verhoor aangeefster, d.d. 1 december 2016, pagina’s 35 t/m 37, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde 4] :
“Ik doe klacht tegen [verdachte] in verband met een stalking. Voor mij is deze stalking al ruim 3 jaar gaande. Deze stalking heeft een grote impact op mijn werk, levenssfeer, privéleven en gezin. En vooral ook op mijn mentale gezondheid.
Ik was heel bang, emotioneel en vooral erg boos dat hij wel dichtbij mijn privé leven
en zelfs bij mijn gezin kwam. Zelfs als ik thuis was, vrij van mijn werk, was ik nog met die eikel bezig. Ik keek altijd over mijn schouder mee zodat hij mij of mijn gezin niks aan kon doen. Ik vind het ontzettend belastend dat ik altijd op mijn hoede moet zijn of hij niet in de buurt is. Dit geldt voor werk en privé en dat kost me veel energie en verdriet.
In de zomer van 2016, op een donderdag, was ik aan het tanken met de bedrijfsauto in Broekhuizen. In een zijstraatje 20 meter verderop zag ik een keet staan op 4 wielen en ik zag [verdachte] aan komen rijden in zijn auto. Ik zag dat hij zijn auto achter die keet ging stallen. Ik kon onder die keet door kijken omdat deze op wielen stond. Ik zag dan ook dat zijn auto daar bleef staan. Ook zag ik dat hij uitstapte omdat ik zijn voeten naast de auto op de grond terecht zag komen. Vervolgens zie ik hem om het hoekje van die keet naar mij kijken. Omdat het tankstation bemand was voelde ik mij veilig genoeg om mijn tanken te onderbreken. Ik rende naar hem toe, zo boos was ik, en dat ging niet snel genoeg omdat ik slippers aan had. Ik wam daar bij die keet aangerend en ik hoorde en zag die auto toen met piepende banden en hoge snelheid wegrijden. Gezien ik mijn auto nog bij het tankstation had staan zag ik dat de jongen en de vrouw van het tankstation naar buiten kwamen rennen. Ik stortte toen mentaal helemaal in en ze hebben me mee naar binnen genomen en daar kon ik mijn verhaal kwijt.
Onlangs een keer, ik weet niet meer wanneer precies, had ik avonddienst. Ik had mijn avonddienst toen bijna klaar en ging mijn werkauto op het [locatie] ruilen voor mijn eigen auto. Ik had al weer in de gaten en zag dat [verdachte] weer achter mij aan reed. En enkele malen kwam hij van de tegenovergestelde richting en passeerde mij. Ik zag dat hij op een hele intimiderende enge manier mij heel doordringend aankeek. Dat maakt me ontzettend angstig. Ik heb de sleutel in het sleutelkastje omgeruild. Ik weet dat hij toen ergens in de buurt stond maar hoe of wat weet ik verder niet. Ik durfde hem niet te zoeken en heb zo snel mogelijk die sleutel verwisseld omdat ik ontzettend bang ben om daar alleen in het donker te moeten lopen. In mijn eigen auto wilde ik naar mijn laatste zorgvraag in Grubbenvorst gaan en voordat ik van het plein in [locatie] af was reed die eikel al weer langs me heen. Het was toen donker en ik kon hem niet aankijken. Vervolgens ben ik gaan rijden richting Grubbenvorst en ben na 100 meter langs de weg gaan staan en daar heb ik de motor van de auto en de lichten uit gedaan om te kijken of hij mij zou gaan volgen naar Grubbenvorst. En dat deed hij, om 23:00 uur. Op die plek reed hij voorbij en toen heb ik met mijn mobiel foto’s van hem geknipt. Hij zal dat gezien hebben gezien mijn toestel flitste.
Ik vind het vreselijk om te moeten toekijken hoeveel verdriet ikzelf en mijn collega’s hebben. Hoeveel angst er in ons team aanwezig is. Mijn man heeft er ook veel last van dat ik op deze manier moet gaan werken. Wij collega’s en ook binnen mijn privéleven zijn familieleden en vrienden inmiddels ook zo boos. Wij kunnen dit niet meer aan en zijn daardoor zover doorgeslagen.
6.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 14 december 2016, pagina’s 76 t/m 78, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde 4] :
Op donderdag 8 december 2016 te 21:50 uur, kwam ik ter plaatse van het misdrijf op de
locatie Horsterdijk, [locatie] , binnen de gemeente [locatie] , bij een persoon
die mij opgaf te zijn: [benadeelde 4] . Zij deed aangifte en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident, dat plaatsvond op de locatie genoemd bij plaats delict, tussen donderdag 8 december 2016 te 21:45 uur en donderdag 8 december 2016 te 21:55 uur:
“Ik ben werkzaam als verpleegkundige bij het [locatie] , De Zorggroep en dan het
team [locatie] . We hebben sinds enkele jaren heel veel last van [verdachte] . [verdachte] is dient bij ons geweest en hij werd verzorgd door een collega van mij, een jaar of drie geleden. Vanaf dat moment valt dhr. [verdachte] alle medewerksters van ons team lastig. Hij wacht ons op bij de werkadressen waar we moeten zijn, hij volgt ons met zijn auto, hij rijdt ons tegenmoet en wijkt dan op het laatst pas uit. Ik heb zelf nu ongeveer 2 jaar last van dhr. [verdachte] en heb bovengenoemde zaken dus ook zelf ervaren. Ik heb hier ook al meerdere meldingen van gemaakt en eerder aangifte van gedaan.
De donderdagen zijn altijd extra spannend voor ons. Dat is namelijk de avond dat dhr. [verdachte] gaat biljarten bij gemeenschapshuis de [gemeenschaphuis] . Dat is gelegen tegenover de parkeerplaats waar wij altijd onze privéauto’s hebben staan en waar we na de dienst
de dienstauto neer moeten zetten. De [gemeenschaphuis] is een gemeenschapshuis wat aan de straatzijde hele grote ramen heeft. Het is er altijd fel verlicht binnen en zo kunnen we goed zien wie er binnen is en wat er gebeurt. Op die avonden was het nagenoeg altijd zo dat dhr. [verdachte] tijdens het omwisselen van onze dienst buiten stond of naar buiten kwam. Hij staat dan te kijken naar ons, soms maakte hij ook contact op allerlei manieren. De donderdagavond is derhalve een avond waar ik echt tegenop zie als ik die dienst heb.
Dat was vandaag nog erger omdat ik weet dat dhr. [verdachte] vorige week weer was
aangehouden en dat hij die vrijdag in vrijheid was gegaan. Ik had voordat ik moest
beginnen al een rotgevoel en ik was gespannen. Het heeft een behoorlijke impact op me
wat die man allemaal doet. Vandaag, 8 december 2016 was ik dus samen met mijn collega [collega] aan het werk. We hadden de avonddienst. Omstreeks 21.45 uur zette ik zoals altijd onze opvallende dienstauto van het [locatie] op de parkeerplaats tegenover de [gemeenschaphuis] in [locatie] gemeente [locatie] . Ik leverde vervolgens de autosleutels in bij het appartementencomplex van de [gemeenschaphuis] . Ik stapte daarna, samen met mijn collega [collega] , samen in mijn privéauto. Ik weet dat dhr. [verdachte] mijn auto kent omdat hij vaker achter me aan is gereden. [collega] reed en we gingen vervolgens van de parkeerplaats af in de richting van de kerk en naast het gemeenschapshuis de [gemeenschaphuis] . Ik zat op de bijrijdersplaats. Ik zag toen dat [verdachte] buiten stond. Ik herkende hem direct. Ik zat aan de zijde van het gemeenschapshuis. Er brandde een lamp boven hem dus ik kon hem heel goed zien. Er was een afstand van enkele meters tussen ons. Ik zag dat hij me recht in de ogen aan keek en ik zag dat hij kwaad keek. Ik vond dat al echt bedreigend. Toen zag ik dat hij heel duidelijk zijn middelvinger naar me opstak. We hadden nog steeds oogcontact op dat moment. Ik zei tegen [collega] dat dat [verdachte] was omdat zij hem nog niet kende. [collega] reed toen rustig door en ik heb direct de politie gebeld waarvan ik wist dat zij in de buurt waren in verband met het gedrag van dhr. [verdachte] . Zij hebben dhr. [verdachte] toen direct aangehouden in de [gemeenschaphuis] . Ik begrijp het gedrag niet van dhr. [verdachte] . Nu was ik dus al de hele dag gespannen voor aanvang van mijn dienst door de hele situatie, maar op het moment dat hij daar buiten stond en oogcontact maakte bevroor ik helemaal en zat ik stokstijf in de auto. Hij kwam heel dreigend over door zijn blik en doordat hij ook nog eens zijn middelvinger naar me uitstak. Ik was er bang voor dat dit zou gebeuren maar ik kon het evengoed niet geloven. Ik begrijp het gewoon niet, hij gaat maar door. Nu heeft hij gezien dat er meteen politie is ingeschakeld en hij zal snappen dat dat door mij is gebeurd. Dat maakt me doodsbang. Ik heb twee kleine kinderen thuis en hij weet dus waar ik woon. Dat maakt met name dat ik nu erg bang ben voor de toekomst. Ik baal ervan dat dit nu bij mij is gebeurd. Ik ben blij dat hij is aangehouden, maar hoop niet dat ik hiervoor straks een prijs moet gaan betalen.
7.
Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Limburg van 16 maart 2017, voor zover inhoudende verklaring van de verdachte:
Dat incident bij het tankstation is wel gebeurd. (...) Ik zag mw. [benadeelde 4] bij het tankstation staan. Ik stond achter die kar.
8.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 december 2016, pagina’s 84 t/m 86, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Gedurende ongeveer 3 jaar zijn er meldingen binnen gekomen bij de politie Horst Peel
en Maas over de volgende persoon: [verdachte] . Deze meldingen, waaruit ook diverse aangiftes werden gedaan, betroffen klachten over stalkingsgedrag door [verdachte] naar medewerksters van de thuiszorg, het [locatie] groep [locatie] .
Doordat het zoveel impact had binnen het team van het [locatie] en de angst
bij de medewerksters was dat dhr. [verdachte] zich niet zou houden aan de gestelde voorwaarden heb ik besloten om post te vatten op de Horsterdijk, tegenover het voornoemde gemeenschapshuis. Ik kwam daar die avond omstreeks 20.00 uur aan. Ik zag dat de Opel Zafira in de kleur zwart voorzien van het kenteken [kenteken] vooraan op de parkeerplaats tegenover de [gemeenschaphuis] stond. Ik herkende deze auto als zijnde de auto van dhr. [verdachte] . De auto stond op de plaats waar zeer vaak de auto van het [locatie] geparkeerd staat, direct aan de Horsterdijk.
Het gemeenschapshuis heeft over de gehele lengte grote ramen en binnen is er felle
verlichting waardoor ik zeer goed kon zien welke personen er aanwezig waren in dat
gedeelte van het pand. Ik herkende direct de mij ambtshalve bekende [verdachte] , waarmee ik in de hoedanigheid als wijkagent meerdere gesprekken heb gevoerd, direct en ik zag dat hij bij de biljarttafel stond en daar meedeed aan het spel. Tot 21.45 uur bleef dhr. [verdachte] binnen bij de biljarttafel. Ik had steeds zicht op hem en ik zag dat hij geen enkele keer naar buiten keek door de ramen en dat hij ook geen enkele keer naar buiten kwam. Omstreeks 21.45 uur kwam, zoals standaard gepland, het opvallende dienstvoertuig van het [locatie] vanuit de richting van de kerk aanrijden, langs de [gemeenschaphuis] . Ik zag dat dhr. [verdachte] vanaf dat moment wel meerdere keren naar buiten keek. Ik zag dat de twee medewerksters van het [locatie] de auto parkeerden op de parkeerplaats tegenover de [gemeenschaphuis] en dat een van hen vervolgens naar het naastgelegen appartementencomplex liep om kennelijk de sleutel in te leveren. Ik zag vervolgens dat de twee medewerksters in een privéauto stapten en rustig wegreden in de richting van de kerk, lang het voornoemde gemeenschapshuis waar dhr. [verdachte] was. Ik zag op dat moment dat [verdachte] met versnelde pas naar de deur van het gemeenschapshuis liep en dat hij de deur opende en in de deuropening, in het voorportaal bleef staan. Ik zag dat hij zich een beetje bukte, alsof hij in de auto van de medewerksters wilde kijken. Ik zag dat hij een norse uitdrukking had op zijn gezicht. Ik had vrij zich op hem aangezien er een felle lamp schijnt bij de ingang van het pand, alsmede in het voorportaal. Ik zag dat hij vervolgens zijn middelvinger op stak naar de auto waar de twee medewerksters in zaten. Hij maakte nog een kleine beweging met de uitgestoken middelvinger van boven naar beneden alsof hij het gebaar als het ware kracht bij wilde zetten.
9.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2017 (los in het dossier), voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] :
Naar aanleiding van een terugbelverzoek, op 28 juli 2016, van het [locatie] , gevestigd op de Waasbreseweg 8,te Sevenum, gemeente [locatie] , om met hen contact op te nemen in verband met een stalking zaak, van [verdachte] , wonende Konijnenkampstraat 10 te [locatie] , gemeente Borst aan de Maas, heb ik, [verbalisant 3] , telefonisch contact opgenomen en heb gesproken met [benadeelde 4] van het [locatie] .
[benadeelde 4] deelde mij, [verbalisant 3] , het volgende mede;
[verdachte] had haar weer achtervolgd tot aan het Esso tankstation, gelegen aan de Lottumseweg ter hoogte van perceel 18, te Broekhuizen, gemeente [locatie] . [verdachte] was achter [benadeelde 4] aangereden van [locatie] naar Broekhuizen. [benadeelde 4] is gestopt hij het tankstation in Broekhulzen om te tanken. [verdachte] is toen rechtdoor gereden en heeft zich verder gedraaid.
[verdachte] is terug gereden richting tankstation en zijn auto geparkeerd op de hoek Lotturnseweg met de Meester Bergerstraat te Broekhulzen. [verdachte] had zijn auto zodanig in het verlengde van een bouwkeet, die in de nabijheid van het tankstation stond, geparkeerd dat hij niet goed zichtbaar was voor [benadeelde 4] . [verdachte] is toen uitgestapt en is om het hoekje van de bouwkeet gaan kijken wat [benadeelde 4] aan het doen was. [benadeelde 4] zag onder de bouwkeet op wielen dat de auto van [verdachte] daar geparkeerd stond en dat [verdachte] om het hoekje van de bouwkeet stond te kijken.
Naar aanleiding van bovenstaande melding van [benadeelde 4] . zijn wij, [verbalisant 2] en
[verbalisant 3] , naar het tankstation in Broekhuizen gegaan, om navraag te doen wat er gebeurd was vandaag omstreeks 12.30 uur. [medewerker tankstation] was op dat moment werkzaam op het tankstation waar [benadeelde 4] had getankt. [medewerker tankstation] bevestigde, tegen over ons, het voorval dat [benadeelde 4] ons had medegedeeld.
10.
Een proces-verbaal van verhoor aangeefster, d.d. 28 december 2016, pagina’s 38 t/m 39, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde 5] :
Ik doe hierbij klacht tegen [verdachte] ter zake stalking. Sinds 6 februari 2016 werk ik als leerling verpleegkundige binnen het Groen kruis thuiszorgteam [locatie] .
Ik denk dat het in maart 2016 is geweest dat ik voor de eerste keer merkte dat [verdachte] mij volgde. Ik merkte dat hij mij achtervolgde op momenten dat ik in de dienstauto van het [locatie] reed. Ik merkte dan dat hij mij achtervolgde met zijn eigen auto. Op enig moment herkende ik de kentekenplaat van [verdachte] , dan wist ik zeker dat hij me achtervolgde.
Op momenten dat hij dat deed, reed hij in zijn auto achter mij aan. Hij volgde hij me
dan, maar bleef redelijk op afstand. Hij volgde me vaak tot aan Grubbenvorst en dan was ie ineens weg.
Het is ook een keer voorgekomen dat hij me tegemoet kwam rijden. Ik zag hem aankomen rijden en ik zag dat hij op mijn weghelft reed. Op het laatste moment stuurde hij terug naar zijn eigen weghelft. Het lijkt wel alsof hij steeds verder gaat. Ik heb geen idee op welke datums hij mij heeft gevolgd. Ik weet met zekerheid dat dit elke week is gebeurt, en dat zeker 2 keer in de week.
In de zomer, in ieder geval maand augustus 2016, zat ik te werken in ons kantoor gelegen in Broekhuizenvorst. In dat gebouw zitten wij op de 1ste verdieping. Het was een bloedhete dag en ik zag dat er een auto geparkeerd stond bij ons gebouw. Ik herkende de auto van [verdachte] en ik zag ook dat hij zelf in de auto zat. Ik weet nog dat het een bloedhete dag was. Daarom vond ik het ook zo raar dat hij in die auto zat. Ik weet nog dat hij daar enkele uren heeft gezeten. Ik voelde gewoon dat hij mij in de gaten aan het houden was. Toen ik na een aantal uren weer buiten kwam, keek ik hem recht in de ogen aan. Toen hij me zag reed hij meteen weg.
Verder kan ik nog vertellen dat hij, [verdachte] , op de donderdagen mij steevast volgde als ik in dienst was. Donderdag avond is de avond dat [verdachte] gaat biljarten in de [gemeenschaphuis] in [locatie] . Op momenten dat ik dan de auto ging halen, of terugbrengen, kwam hij extra naar buiten lopen. Vanuit de biljartzaal heeft hij zicht op de parkeerplaats waar wij onze dienstauto parkeren. Op het moment dat hij dan naar buiten kwam, deed hij niks geks. Hij stond dan vaak te observeren en te kijken wat ik deed.
Ik vind het verschrikkelijk dat [verdachte] mij blijft volgen. En niet mij alleen, hij volgt zo’n beetje mijn hele team. Die man is echt ziek in zijn hoofd en moet geholpen worden. Het is ongelofelijk wat voor impact dit heeft. In eerste instantie deed het me niet zoveel. Later, en nu nog steeds blijft het me bezig houden. Ik voel me onveilig tijdens mijn werk, een onbehagelijk gevoel. Ik kan mijn werk niet op mijn gemak doen. Mijn werk word ernstig beïnvloed door het gedrag van [verdachte] . Ik ben doodsbang voor het moment dat hij weer vrij komt. Ik ben zo bang dat hij dadelijk een keer helemaal de fout in gaat. Ik hoop echt dat het stalking gedrag van [verdachte] nu gaat stoppen. Hij mag me niet meer volgen. Ik wil mijn werk onbelemmerd en vrij kunnen doen. Die man moet geholpen worden.
11.
Een proces-verbaal van verhoor aangeefster, d.d. 29 december 2016, pagina’s 46 t/m 47, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde 1] :
Ik wens een klacht te doen tegen [verdachte] wegens stalking. Ik ben sinds vijf jaar werkzaam bij het [werkgever] als kwaliteitsverpleegkundige. Mijn collega’s en ik rijden in een auto van het werk, zijnde een wit/oranje gekleurde Peugeot 107. De auto parkeren wij op het [locatie] in [locatie] . De autosleutel hangen wij dan in een sleutelkastje, in de hal van de [gemeenschaphuis] .
Eind 2013 had [verdachte] problemen met een collega van mij. Ik zag [verdachte] toen al regelmatig toen ik met mijn werk bezig was. Sindsdien heeft [verdachte] mij en mijn collega’s vaker gestalkt, waarbij hij met name in november en december zeer actief was. Aan deze periode heb ik veel frustratie over gehouden, aangezien ik mij machteloos voelde naar mijn collega’s toeSinds april 2016 heeft [verdachte] mij zeker zeven tot acht keer gestalkt. Deze momenten bevonden zich niet op dezelfde dagen of tijdstippen. Meerdere malen als ik de sleutel van de dienstauto ging terughangen, zag ik dat [verdachte] voorbij liep. Ik hoorde dat [verdachte] dan zei: “Hoi”, en vervolgens weer door liep.
Toen ik later dit jaar bij een cliënt, wonende aan de Horsterdijk, te [locatie] , werkzaam was, zag ik dat [verdachte] meerdere malen voorbij de woning van de cliënt liep. Ik zag dat hij de voorzijde van zijn lichaam richting het voorraam aanbood. Ik zag dat hij zeer langzaam voorbij liep. Ongeveer een minuut later zag ik dat [verdachte] wederom op dezelfde wijze lang het raam van de woning liep. Dit deed hij in totaal viermaal. Ik voelde dat ik bang was en mij geïntimideerd voelde om naar mijn auto te lopen na afloop van mijn werkzaamheden.
Ik zag [verdachte] meerdere malen in zijn auto zitten, terwijl ik in Broekhuizenvorst op kantoor was. Zodra ik naar huis wilde gaan, zag ik dat [verdachte] op een afstand in zijn auto zat en naar mij keek. Toen ik zijn kant op keek, zag ik dat hij vervolgens wegreed. Ik zag dat hij steeds in dezelfde auto zat, zijnde een groene Opel Zafira met het kenteken [kenteken] .
Tevens stond hij eenmaal bij het kantoor in Broekhuizenvorst en zag ik dat hij zijn auto voor de inrit van de parkeerplaats had geparkeerd. Ik zag dat [verdachte] op de bestuurdersstoel zat en dat hij over de bijrijdersstoel hing en mijn kant op keek. Toen ik vervolgens weg wilde rijden, reed [verdachte] in een stevig tempo weg. Ik voelde dat ik op dat moment erg boos werd, omdat ik wil dat [verdachte] mij en mijn collega’s met rust moest laten.
Meerdere malen als ik de dienstauto ophaal of wegbreng, bij de [gemeenschaphuis] in [locatie] , zag ik dat de groene Opel van [verdachte] zeer kort naast het bestuurdersportier van de dienstauto stond. Soms parkeerde hij de auto normaal en soms parkeerde hij de auto zeer kort naast de dienstauto.
Daarnaast kwam ik hem regelmatig tegen terwijl ik in mijn privéauto of in de dienstauto reed. Toen hij mij tegenmoet kwam rijden, zag ik dat hij lichtsignalen en gaf en zijn auto slingerende bewegingen maakte. Ik voelde dat ik kwaad werd als hij dat deed terwijl ik mijn privéauto reed. Dat frustreerde mij omdat hij weet in welke auto ik rijd.
Ik voel dat ik de laatste tijd erg alert ben door de situatie met [verdachte] . Als ik ga werken en tijdens mijn werk kijk ik constant om mij heen en let ik op of ik iemand zie.
Op dit moment is mijn buurman op vakantie en ben ik bang in mijn eigen huis, met name als het donker is. Ik ben dan erg bang om [verdachte] op een dag bij mijn huis te zien. Ik durf nu niet meer thuis te slapen en ik slaap nu bij vrienden of familie.
12.
Een proces-verbaal van verhoor aangeefster, d.d. 29 december 2016, pagina’s 48 t/m 49, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde 3] :
Ik wens een klacht te doen van stalking tegen [verdachte] . Ik ben werkzaam bij het [locatie] , binnen het team [locatie] , gemeente Borst aan de Maas. Ik ben hier werkzaam als ziekenverzorgende. Ik werk hier sinds 2005. Als ziekenverzorgende breng ik huisbezoeken bij hulpbehoevende.
In het voorjaar van 2016, op een donderdagavond, omstreeks 22.00 uur, wilde ik de dienstauto omruilen bij het [gemeenschaphuis] te [locatie] . Toen ik uitstapte zag ik dat [verdachte] voor de ingang van het [gemeenschaphuis] stond. Dit betreft de ingang van het gemeenschapshuis. [verdachte] doet hier biljarten op donderdagavond. Wij moeten de sleutel van onze dienstauto’s omruilen in een aparte ingang naast het gemeenschapshuis. Op het moment dat ik naar de ingang liep om de dienstauto om te ruilen, zag ik dat [verdachte] mijn kant opliep en mijn looppad kruiste. Toen ik omkeek, zag ik dat hij mij nakeek en doorliep. Ik negeerde hem verder volledig. Ik heb meermaals meegemaakt dat [verdachte] zijn auto parkeerde naast mijn privéauto. Hij parkeerde zijn auto dan met opzet vlak naast mijn auto. Dit terwijl de gehele parkeerplaats Vrij was. [verdachte] rijdt in een zwartkleurige Opel Zafira. Ik weet dat er een 0 in het kenteken zit. Al met al brengt het stalken een onveilig gevoel en roering binnen ons team. Het maakt mij kwaad dat wij niet onbevangen ons werk kunnen doen. Ik ben bang dat het gedrag van [verdachte] van kwaad tot erger gaat en dat er in de toekomst mogelijk wel iets zou kunnen gebeuren met mij of mijn collega’s.”
13.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 9 maart 2017 (los in het dossier), voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant 1] :
Op donderdag 9 maart 2017 nam ik verbalisant telefonisch contact op met aangeefster [benadeelde 3] voor een aanvullende verklaring naar aanleiding (zo begrijpt het hof) van de verklaring van getuige [getuige 2] . Ze vertelde dat ze die bewuste zaterdag 19 november 2016 inderdaad aan het werk was en dat ze de auto van [verdachte] zag staan. Dat ze nog gekeken had gekeken of ze hem ergens kon zien, maar dat dit niet het geval was. Dat ze toen ze weg wilde rijden werd geblokkeerd door een auto en dat ze vervolgens de haar bekende [getuige 2] zag en door haar werd aangesproken. Dat [getuige 2] vertelde dat [verdachte] haar stond te bespieden, dat zij dat gezien had. [benadeelde 3] wilde toen nog naar [verdachte] toe lopen om hem op zijn gedrag aan te spreken, maar toen was hij al weg.
14.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 1 december 2016, pagina’s 50 t/m 51, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 3] :
Bij aanvang van het verhoor deelde ik aan de getuige het volgende mee: Ik wil u graag horen over het voorval van 19 november 2016, waarover u melding bij de politie heeft gedaan.
De getuige verklaarde:
Ik ben werkzaam als doktersassistente in de huisartsenpraktijk [locatie] -Broekhuizen. In
deze hoedanigheid ben ik bekend met de problematieken die spelen rondom dhr. [verdachte] en
medewerksters van de thuiszorg in [locatie] . Ik weet dat dhr. [verdachte] veelvuldig medewerksters van de thuiszorg stalkt c.q. lastig valt en/of hinderlijk volgt.
Op zaterdag 19 november 2016, omstreeks 16:00 uur/16:30 uur, reed ik samen met mijn
man en kinderen in onze auto van Grubbenvorst naar [locatie] . In [locatie] gekomen op de
Horsterdijk, zag ik op het plein bij de basisschool iemand lopen van de thuiszorg. Ik
zag dat deze vrouw een nieuwe jas aan had. Deze jas was oranje van kleur. Kennelijk
was dit de nieuwe bedrijfskleding. Ik dacht nog, wat een leuke jas. Ik zag verder ook
dat de dienstauto van de medewerkster op het plein geparkeerd stond. Ik zag verder ook dat tegenover de school in een parkeervak een busje geparkeerd stond. Ik zag in een flits dat achter dit busje een man achterdochtig stond te kijken. Ik zag dat deze man keek in de richting van het plein waar ik zojuist die medewerkster van de thuiszorg had gezien. Ik zag dat deze man de mij bekende [verdachte] was. Ik weet dat [verdachte] medewerksters van de thuiszorg bespied en stalkt. Kennelijk was hij daar nu ook weer mee bezig. Ik sommeerde mijn man om via de Bonenkampstraat terug te rijden naar het plein, waar die auto van de thuiszorg stond geparkeerd. Mijn man plaatste onze auto achter die van de medewerkster van de thuiszorg, die kennelijk net weg wilde rijden. Ik ben uit de auto gestapt en heb die medewerkster, waarvan ik weet dat ze met de voornaam [benadeelde 3] heet aangesproken. Ik vertelde haar dat ik had gezien dat [verdachte] haar aan het bespieden was. Ik ben toen met [benadeelde 3] in de richting van de Horsterdijk gelopen, alwaar [verdachte] zich bevond. Toen [verdachte] ons zag liep hij van ons vandaan. Hij liep een tussenpad bij de basisschool in. Wij bleven staan en enige ogenblikken later kwam [verdachte] ons met zijn handen in de zakken tegemoet lopen.
[benadeelde 3] moest verder met haar route en is naar haar auto gelopen. [benadeelde 3] vertelde mij
dat ze dacht dat [verdachte] haar wel weer achterna zou rijden. Of [verdachte] dit inderdaad gedaan
heeft weet ik niet.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft bij aanvang van de behandeling in hoger beroep kenbaar gemaakt dat de verdediging persisteert bij de eerder bij appelschriftuur opgegeven onderzoekswensen. Hierbij heeft de raadsman aangevoerd dat de eerdere overwegingen die ten grondslag liggen aan de beslissing op 27 juli 2020 van het hof tot afwijzing van de onderzoekswensen, niet meer in lijn zijn met het Keskin-arrest van het EHRM van 19 januari 2021 en het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2021, zodat deze onderzoekswensen voor een heroverweging in aanmerking komen en waarbij de verdediging het hof verzoekt tot het alsnog toewijzen van de onderzoekswensen. Dit verzoek is door het hof – gehoord hebbende de advocaat-generaal en na beraadslaging – afgewezen. De raadsman heeft vervolgens bij pleidooi het verzoek herhaald en heeft verzocht om de in de pleitnota genoemde aangeefsters als getuigen te horen (dat zijn voor zover nog van belang: [benadeelde 3] , [benadeelde 1] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] ). Hierbij heeft de raadsman bepleit dat de verklaringen van de belastende aangeefsters onvoldoende betrouwbaar en feitelijk onjuist zijn.
De raadsman heeft ter terechtzitting bij pleidooi voorts bepleit dat het strafdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de tenlastegelegde belaging, zodat de verdachte hiervoor dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad en dat er per aangeefsters onvoldoende incidenten zijn geweest om te komen tot een stelselmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssferen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Voor een bewezenverklaring van belaging, op grond van artikel 285b, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, moeten de door de verdachte verrichte handelingen aangemerkt kunnen worden als een wederrechtelijke, stelselmatige en opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Voor de beoordeling van het bestanddeel ‘stelselmatig’ zijn van belang de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het specifiek had voorzien op de medewerksters van De [benadeelde 6] ( [locatie] Wijkverpleging, team [locatie] ), die gestationeerd was in de woonplaats van de verdachte. Voorts stelt het hof vast dat het lastigvallen van die medewerksters tot hinder, onrust en angstgevoelens hebben geleid, mede omdat zij altijd hun werkzaamheden, zowel overdag als in de avond, alleen moeten doen, en zij niet wisten waartoe de verdachte in staat was. Als gevolg hiervan werden sommige zorgmedewerksters door hun partners of de politie begeleid naar het werk. Uit het dossier blijkt dat het lastigvallen onder meer bestond uit het wachten bij de werkplekken en bij zowel de dienstauto als de privéauto’s van de medewerksters, het parkeren van zijn auto direct naast de dienstauto en het achtervolgen van de medewerksters. Het hof heeft tevens in het bijzonder in aanmerking genomen dat er tussen de verdachte en de medewerkers van De Zorggroep al een voorgeschiedenis bestond, die heeft geresulteerd in twee eerdere onherroepelijke strafrechtelijke veroordelingen van de verdachte voor belaging van medewerkers van De Zorggroep. Dit betekent dat het hof in deze context voor de beoordeling van de vraag of sprake is van stalking (wederrechtelijk stelselmatig opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer) per individuele zorgmedewerker genoegen neemt met relatief weinig incidenten.
Ten aanzien van het verzoek tot het horen van de aangeefsters als getuigen overweegt het hof dat [benadeelde 3] , [benadeelde 1] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] uitgebreid, consistent en gedetailleerd hebben verklaard en dat hun verklaringen elkaar onderling bevestigen en ook worden ondersteund door andere stukken in het dossier, zoals de aangifte van [aangever 1] , de verhoren van [getuige 4] en [getuige 3] , de pv’s van bevindingen van wijkagent [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 2] en de verklaring van de verdachte. Het hof heeft derhalve geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en juistheid van de verklaringen van de aangeefsters. Nu de feiten en omstandigheden waarvan deze getuigen verhalen buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek (namelijk de verklaringen van [verbalisant 4] , de wijkagent [wijkagent] , de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , de getuigen [getuige 4] en [getuige 3] en de verdachte zelf), wijst het hof het herhaalde verzoek tot het horen van deze getuigen als zijnde overbodig af, omdat dit voor de bewijsvoering geen toegevoegde waarde zal hebben
Gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, in onderling samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, (gelet op) de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op de persoonlijke levens en de persoonlijke vrijheden van [benadeelde 3] , [benadeelde 1] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest, dat deze een stelselmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssferen hebben opgeleverd.
Mede gelet op al het voorgaande, is het hof van oordeel dat de namens de verdachte bepleite vrijspraak van de ten laste gelegde belaging voldoende wordt weerlegd door de bewijsmiddelen, en heeft het hof geen enkel reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan te ten laste gelegde belaging van [benadeelde 3] , [benadeelde 1] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] schuldig heeft gemaakt, zodat het verweer van de raadsman – in al zijn onderdelen – wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
belaging, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer acht maanden schuldig gemaakt aan belaging van vier medewerkers van de [benadeelde 6] . Door de bewezen verklaarde belagingshandelingen heeft de verdachte een forse inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssferen van de slachtoffers. Belaging is een delict dat rechtstreeks raakt aan de privacy en het welbevinden van de belaagde en zal daardoor doorgaans forse psychische belasting opleveren. Slachtoffers van dit soort feiten ondervinden vaak nog jarenlang de gevolgen van de belaging. Dat blijkt ook hier: Het obsessieve en hardnekkige karakter van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte heeft de slachtoffers enorm gehinderd in hun dagelijks bestaan. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het nadeel van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat hij blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 februari 2021, in de vijf jaren voorafgaand aan onderhavige feit, tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van belaging (van medewerkers van De Zorggroep). De onderhavige feiten hebben zich afgespeeld gedurende de proeftijd van een van deze veroordelingen. Het hof acht het zorgelijk dat deze eerdere veroordelingen en de nog lopende proeftijd de verdachte er niet van heeft kunnen weerhouden wederom een soortgelijk delict te plegen. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gelet op de aard en ernst van dit misdrijf en mede gelet op de persoon van de verdachte is een gevangenisstraf van aanzienlijke duur naar het oordeel van het hof zonder meer gerechtvaardigd. Alle omstandigheden afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, zoals door de rechtbank is opgelegd, in beginsel passend en geboden. Daaraan doet niet af dat het anders dan de rechtbank niet tot vijf, maar vier gevallen van stalking komt. De indringendheid en volhardendheid van het strafbare gedrag van de verdachte maakt dat het hof desondanks niet tot een lagere straf komt.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van de verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Immers is op 11 april 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 10 mei 2021 – en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met circa 25 maanden overschreden, terwijl dit niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Naar het oordeel van het hof zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hof zal daarom aan die overschrijding consequenties verbinden.
Zoals overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest, passend en geboden zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest, opleggen.
Het hof ziet in de aard, intensiteit, hardnekkigheid en de duur van de belaging aanleiding om aan de voorwaardelijke straf, naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarde van een contactverbod te verbinden. Het hof zal bepalen dat de verdachte gedurende de proeftijd van 3 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met medewerkers van De [benadeelde 6] , zolang de reclassering dit nodig acht. Het hof zal voorts gelet op het repeterende karakter en de ernst van het strafbare feit en de gevolgen daarvan voor de medewerksters het contactverbod dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Anders dan in eerste aanleg ziet het hof geen reden om aan de verdachte wederom een verplicht ambulant behandelingstraject op te leggen, nu de verdachte het door de rechtbank opgelegde verplichte traject blijkens het reclasseringsadvies van 19 april 2021 heeft afgerond en op vrijwillige basis voortzet.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 858,96, bestaande uit € 108,96 aan materiële schade (gemiste werkuren) en € 750,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 608,96, bestaande uit € 108,96 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen dient te worden.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden en subsidiair heeft de raadsman zich achter de beslissing van de rechtbank geschaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 108,96 aan materiële schade, bestaande uit vergoeding van de gemiste diensten bij De Zorggroep voor het doen van aangifte en voor het voeren van gesprekken met de advocaat, de politie en justitie. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij zelf door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin die bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In de onderhavige zaak brengen de duur van de bewezen verklaarde periode, het systematische karakter en de intensiteit van het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, mee dat sprake is van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering van de benadeelde partij worden afgewezen.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2016 zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 608,96. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 843,00, bestaande uit € 93,00 aan materiële schade (gemiste werkuren) en € 750,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 593,00, bestaande uit € 93,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen dient te worden.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden en subsidiair heeft de raadsman zich achter de beslissing van de rechtbank geschaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 93,00 aan materiële schade, bestaande uit vergoeding van de gemiste diensten bij De Zorggroep voor het doen van aangifte en voor het voeren van gesprekken met de advocaat, de politie en justitie. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderding tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij zelf door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin die bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In de onderhavige zaak brengen de duur van de bewezen verklaarde periode, het systematische karakter en de intensiteit van het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, mee dat sprake is van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering van de benadeelde partij worden afgewezen.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2016 zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 3] is toegebracht tot een bedrag van € 593,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 845,40, bestaande uit € 95,40 aan materiële schade (gemiste werkuren) en € 750,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 595,40, bestaande uit € 95,40 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen dient te worden.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden en subsidiair heeft de raadsman zich achter de beslissing van de rechtbank geschaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 95,40 aan materiële schade, bestaande uit vergoeding van de gemiste diensten bij De Zorggroep voor het doen van aangifte en voor het voeren van gesprekken met de advocaat, de politie en justitie. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderding tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij zelf door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin die bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In de onderhavige zaak brengen de duur van de bewezen verklaarde periode, het systematische karakter en de intensiteit van het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, mee dat sprake is van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering van de benadeelde partij worden afgewezen.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2016 zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 4] is toegebracht tot een bedrag van € 595,40. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 844,86, bestaande uit € 94,86 aan materiële schade (gemiste werkuren) en € 750,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 594,86, bestaande uit € 94,86 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen dient te worden.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden en subsidiair heeft de raadsman zich achter de beslissing van de rechtbank geschaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 94,86 aan materiële schade, bestaande uit vergoeding van de gemiste diensten bij De Zorggroep voor het doen van aangifte en voor het voeren van gesprekken met de advocaat, de politie en justitie. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderding tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij zelf door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin die bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In de onderhavige zaak brengen de duur van de bewezen verklaarde periode, het systematische karakter en de intensiteit van het handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, mee dat sprake is van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de vordering van de benadeelde partij worden afgewezen.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2016 zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 5] is toegebracht tot een bedrag van € 594,86. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van €837,96, bestaande uit € 87,96 aan materiële schade (gemiste werkuren) en € 750,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 587,96, bestaande uit € 87,96 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen dient te worden.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden en subsidiair heeft de raadsman zich achter de beslissing van de rechtbank geschaard.
Het hof is van oordeel dat nu de verdachte wordt vrijgesproken ter zake van de ten laste gelegde belaging van [benadeelde 2] , waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, de benadeelde partij niet in zijn vordering kan worden ontvangen.
Voorts zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Limburg heeft bij vordering van 6 februari 2017, de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen, met een proeftijd van 3 jaren, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 april 2016, met parketnummer 03-659184-15. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is – net zoals de rechtbank – van oordeel dat, nu is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbaar handelen heeft schuldig gemaakt, de gehele tenuitvoerlegging van de genoemde gevangenisstraf straf op zijn plaats is, en ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen enkel reden om deze vordering af te wijzen, zoals door de verdediging is verzocht. Het hof zal daarom – zoals door de advocaat-generaal is gevorderd – de vordering tot tenuitvoerlegging geheel toewijzen, te weten gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen.
Beslag
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven GSM (merk Samsung, goednummer 599004).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van de ten laste gelegde belaging van [aangever 3] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw rech:
Verklaart de dagvaarding nietig voor zover aan de verdachte ten laste is gelegd dat hij de [benadeelde 6] heeft belaagd.
Verklaart het openbaar-ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging voor zover dit de tenlastegelegde belaging betreft van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , [betrokkene 10] en [betrokkene 11] .
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met medewerkers van De [benadeelde 6] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 608,96 (zeshonderdacht euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 108,96 (honderdacht euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 608,96 (zeshonderdacht euro en zesennegentig cent) bestaande uit € 108,96 (honderdacht euro en zesennegentig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 april 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 593,00 (vijfhonderddrieënnegentig euro) bestaande uit € 93,00 (drieënnegentig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 593,00 (vijfhonderddrieënnegentig euro) bestaande uit € 93,00 (drieënnegentig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 april 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 595,40 (vijfhonderdvijfennegentig euro en veertig cent) bestaande uit € 95,40 (vijfennegentig euro en veertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 595,40 (vijfhonderdvijfennegentig euro en veertig cent) bestaande uit € 95,40 (vijfennegentig euro en veertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 april 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 594,86 (vijfhonderdvierennegentig euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 94,86 (vierennegentig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 594,86 (vijfhonderdvierennegentig euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 94,86 (vierennegentig euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 april 2016.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Limburg van 21 april 2016, met parketnummer 03-659184-15, te weten een
gevangenisstraf voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een GSM, merk Samsung (goednummer 599004).
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 10 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. S.V. Pelsser en A.J.A.M. Nieuwenhuizen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.