Hof Amsterdam, 14-12-2016, nr. 23-005095-15
ECLI:NL:GHAMS:2016:5306, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-12-2016
- Zaaknummer
23-005095-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:5306, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑12‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:309, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 14‑12‑2016
Inhoudsindicatie
vrijspraak 1 primair en 2 primair (poging zware mishandeling), veroordeling 1 subsd veroordeling mishandeling (geen geslaagd beroep op noodweer/exces) vrijspraak 2 subs mishandeling- geslaagd beroep op noodweer), TS 20 uren/10 dagen VH, geheel VW
parketnummer: 23-005095-15
datum uitspraak: 14 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15/251827-14 tegen
[verdachte] ,
geboren te district [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1956,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte, haar raadsman, de benadeelde partijen en de raadsman van de benadeelde partijen naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1zij op of omstreeks 27 oktober 2013 te Wormer, gemeente Wormerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met de deksel van een pan op het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairzij op of omstreeks 27 oktober 2013 te Wormer, gemeente Wormerland een persoon, te weten [slachtoffer 1], heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met de deksel van een pan op het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan;
2zij op of omstreeks 27 oktober 2013 te Wormer, gemeente Wormerland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] met de deksel van een pan op het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairzij op of omstreeks 27 oktober 2013 te Wormer, gemeente Wormerland, een persoon, te weten [slachtoffer 2], heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met de deksel van een pan op het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.
Vrijspraak van het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat uit de stukken van het dossier niet volgt dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2], zodat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair is ten laste gelegd. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Overwegingen ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verdachte in noodweer heeft gehandeld en zij derhalve dient te worden vrijgesproken van de aan haar onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde mishandelingen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij de wijze van verdediging dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
De verdachte verzorgde in de periode voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten de vader van [slachtoffer 1], genaamd [naam 1], alsmede diens huisgenoot [naam 2]. Zij verbleef in de woning van [naam 1] aan de [adres 2] te Wormer en had de beschikking over de sleutel daarvan. Op 27 oktober 2013 rond 20.00 uur kwam de verdachte met [naam 2] aan bij het huis van [naam 1]. Op dat moment was [naam 1] zelf niet aanwezig, hij verbleef in het ziekenhuis. De woning was donker. De verdachte betrad de woning, deed het licht aan in de keuken en trof daar, geheel onverwacht, [slachtoffer 1], alsmede haar vriend [slachtoffer 2] en [naam 3] (een vriend van [naam 1]) aan. In de tamelijk kleine keuken was de bewegingsruimte voor de verdachte daardoor beperkt. De verdachte werd verzocht de goederen van [naam 1] die zij in haar handtas droeg, af te geven. Toen de verdachte dat weigerde, heeft [slachtoffer 2] geprobeerd de tas uit haar handen te trekken. Tijdens de worsteling die daarop volgde, heeft de verdachte een deksel van een pan gepakt en daarmee [slachtoffer 2] op het hoofd geslagen. [slachtoffer 2] heeft de verdachte daarna in de vinger gebeten. Toen [slachtoffer 1] probeerde het deksel van de verdachte af te pakken, werd ook zij daarmee geslagen. Als gevolg van een en ander liepen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een bloedende hoofdwond op en de verdachte een bloedende wond aan haar vinger. Hierna bedaarden de gemoederen en arriveerde de inmiddels gealarmeerde politie.
Het hof is van oordeel dat op grond van het vorenstaande aannemelijk is geworden dat de verdachte zich bevond in een situatie waarin zij zich mocht verdedigen tegen [slachtoffer 2], die op haar tas uit was. Het hof is voorts van oordeel dat de verdachte dat heeft gedaan met inachtneming van de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, waarbij het hof in aanmerking neemt dat sprake was van een overtalsituatie in een kleine ruimte en de verdachte een kleine vrouw is, die zich geconfronteerd zag met een aanzienlijk grotere en jongere man dan zijzelf.
Dit brengt mee dat het beroep op noodweer slaagt, voor zover dat ziet op de verdediging tegen [slachtoffer 2], zodat de gedraging van de verdachte jegens [slachtoffer 2] niet wederrechtelijk was en de verdachte van de aan haar onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 1] geldt het navolgende. De verdachte heeft gesteld dat zij door [slachtoffer 1] is geslagen en dat zij zich daarom moest en mocht verdedigen. Haar lezing van de feiten wordt echter op geen enkele wijze ondersteund, zodat het hof niet aannemelijk acht dat de verdachte zodanig is benaderd door [slachtoffer 1] dat ook hier sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde faalt derhalve.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair
zij op 27 oktober 2013 te Wormer, gemeente Wormerland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met de deksel van een pan op het hoofd te slaan.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging omdat zij handelde uit noodweerexces.
Nu het hof het niet aannemelijk acht dat sprake was van een ogenblikkelijke wederechtelijke aanranding door [slachtoffer 1], faalt reeds om deze reden het beroep op noodweerexces.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 40 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het als feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht rekening te houden met de omstandigheden van het geval en het feit dat de verdachte een first offender is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft [slachtoffer 1] mishandeld door haar met de deksel van een pan op het hoofd te slaan. Daarmee heeft zij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1]. Naar het hof ter zitting is gebleken heeft zij lange tijd last gehad van de gevolgen van het incident.
Anderzijds stelt het hof vast dat het slachtoffer en haar vriend een aandeel hebben gehad in het ontstaan van de agressie van de kant van de verdachte en het feit inmiddels meer dan drie jaar geleden heeft plaatsgevonden.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof verder mee dat blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 november 2016 zij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit de vordering toe te wijzen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd de vordering toe te wijzen, met wettelijke rente vanaf 27 oktober 2013 en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair deze af te wijzen, meer subsidiair deze te matigen.
Het hof oordeelt als volgt. De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt € 750. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit de vordering toe te wijzen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd de vordering toe te wijzen, met wettelijke rente vanaf 27 oktober 2013 en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair deze af te wijzen, meer subsidiair deze te matigen.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof overweegt dat behalve de verdachte ook de benadeelde partij zelf een aandeel heeft gehad in het incident. De beantwoording van de vraag of en, zo ja, in hoeverre in civielrechtelijke zin sprake is van medeschuld van de benadeelde partij vormt in dat licht een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. R.A.F. Gerding en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2016.
=========================================================================
[.]