HR, 17-05-2013, nr. 13/00752
ECLI:NL:HR:2013:BZ6608
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
17-05-2013
- Zaaknummer
13/00752
- Conclusie
mr. J. Wuisman
- LJN
BZ6608
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ6608, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑05‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ6608
ECLI:NL:PHR:2013:BZ6608, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ6608
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑05‑2013
17 mei 2013
Eerste Kamer
13/00752
RM/DH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M-J.E. Gilsing.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 401691/FT-EA 12.1204 van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2012;
b. het arrest in de zaak 200.115.573/01 van het gerechtshof Den Haag van 7 februari 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 17 mei 2013.
Conclusie 29‑03‑2013
mr. J. Wuisman
Partij(en)
Zaaknummer: 13/00752
mr. J. Wuisman
Zitting 29 maart 2013
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
verzoeker tot cassatie,
advocaat: M-J.E. Gilsing
- 1.
Voorgeschiedenis.
- 1.1.
Het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling dat verzoeker tot cassatie op 16 mei 2012 bij de rechtbank Rotterdam heeft ingediend, heeft de rechtbank bij vonnis d.d. 19 oktober 2012 afgewezen op de grond dat onvoldoende aannemelijk is dat hij zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen waaronder de verplichting zich in te spannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (artikel 288 lid 1 aanhef en onder c Fw). Aldus beslist de rechtbank, nadat verzoeker tot cassatie in de gelegenheid was gesteld om gedurende een maand nog naar een fulltime baan te solliciteren en om de rechtbank over de inspanningen dienaangaande en over de ontstaansdata van enkele telefoonschulden te informeren en hij de verlangde informatie niet vóór of op de daartoe aangewezen dag had verstrekt.
- 1.2.
Het hof 's-Gravenhage heeft bij arrest van 7 februari 2013 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof acht het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling niet toewijsbaar, omdat verzoeker tot cassatie, bij wie volgens opgave sprake is van een totale schuldenlast van € 17.825,14, ten aanzien van twee schulden - een telefoonschuld uit 2010 van € 1.573,73 en een telefoonschuld uit 2011 van € 1.496,82 - niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze schulden te goeder trouw is aangegaan en/of onbetaald heeft gelaten. Voor wat betreft het verwerven inkomsten door werk oordeelt het hof dat verzoeker tot cassatie wel op de goede weg is, maar dat dit nog niet opweegt tegen de verwijtbaarheid ten aanzien van het ontstaan van genoemde twee schulden.
- 1.3.
Tegen het arrest is tijdig cassatieberoep ingesteld.((1))
- 2.
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
- 2.1.
Het verzoekschrift bevat vier middelen van cassatie. Het is vrijwel aanstonds duidelijk dat geen van die middelen doel treft. Dat is om de volgende redenen het geval:
- -
middel 1: het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting door het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op een andere grond af te wijzen dan die door de rechtbank aangevoerd; het verzoek is ook in appel pas toewijsbaar indien aan alle in de wet (artikel 288 Fw) gestelde voorwaarden voor toewijzing van het verzoek is voldaan;
- -
middel 2: voor de klacht onder 3 en 4 van het middel geldt hetgeen naar aanleiding van middel 1 is opgemerkt; de klacht onder 5 van het middel stuit hierop af dat het hof niet beslist dat verzoeker tot cassatie ten aanzien van een belangrijk deel van de schulden (omstreeks € 15.000,-) niet te goeder trouw is geweest; het hof laat in het midden en kon in het midden laten of dat het geval is;
- -
middel 3: het hof heeft de telefoonschulden ten bedrage van ongeveer € 3000,- als een voldoende relevante schuldenlast opgevat en ook als zodanig kunnen opvatten; de omstandigheden die onder 6 van het middel worden genoemd, doen, voor zover het beroep op die omstandigheden voor het eest in cassatie al toelaatbaar is, niet onbegrijpelijk zijn dat het hof niet aannemelijk gemaakt acht dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van de telefoonschulden niet te goeder trouw is;
- -
middel 4: mede gelet op het feit dat aan verzoeker tot cassatie al door de rechtbank een termijn is gegund om zijn stelling dat de telefoonschulden dateren uit 2001 en 2002 met stukken of anderszins te onderbouwen en hij dat toen en vervolgens ook niet in appel heeft gedaan, kan niet gezegd worden dat het hof ten onrechte hem niet nog eens een termijn voor het verzorgen van die onderbouwing heeft gegeven.
3.
Conclusie.
De conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Het verzoekschrift tot cassatie is per fax ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 15 februari 2013, dus binnen de in art. 292 lid 5 Fw genoemde cassatietermijn van 8 dagen.