Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/783 tot vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1293/2013
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 17-05-2021
- Bronpublicatie:
29-04-2021, PbEU 2021, L 172 (uitgifte: 17-05-2021, regelingnummer: 2021/783)
- Inwerkingtreding
17-05-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-04-2021, PbEU 2021, L 172 (uitgifte: 17-05-2021, regelingnummer: 2021/783)
- Vakgebied(en)
Energierecht / Europees energierecht
EU-recht / Financiering
Milieurecht / Algemeen
Milieurecht / Energie
Milieurecht (V)
(Voor de EER relevante tekst)
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1293/2013
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Door de wetgeving en het beleid van de Unie inzake milieu, klimaat en, waar relevant, energie is de toestand van het milieu aanzienlijk verbeterd. Er blijven evenwel grote milieu- en klimaatuitdagingen bestaan, die, indien er niets wordt ondernomen, aanzienlijke negatieve gevolgen voor de Unie en het welzijn van haar burgers zullen hebben.
- (2)
Het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE), vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4), voor de periode 2014 tot en met 2020, is het recentste van een reeks programma's van de Unie waarmee sinds 1992 de uitvoering van wetgeving en beleidsprioriteiten inzake milieu en klimaat is ondersteund. Bij een recente evaluatie halverwege is LIFE positief beoordeeld, waarbij is opgemerkt dat het programma op koers ligt om doeltreffend, doelmatig en relevant te zijn. Bijgevolg moet het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) (‘LIFE-programma’) worden vastgesteld voor een periode van zeven jaar, zodat de looptijd van het programma kan worden afgestemd op die van het meerjarig financieel kader dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (5).
- (3)
In het nastreven van verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen zoals vastgelegd in wetgeving, beleid en plannen, met name de doelstellingen die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld: ‘de Europese Green Deal’ (‘de Europese Green Deal’) en internationale verplichtingen van de Unie inzake milieu, klimaat en, waar relevant, energie, moet het LIFE-programma bijdragen aan een eerlijke transitie naar een duurzame, circulaire, energie-efficiënte, op hernieuwbare energie gebaseerde, klimaatneutrale en klimaatbestendige economie, aan de bescherming, het herstel en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, met inbegrip van de lucht, het water en de bodem, en van de gezondheid, en aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, onder meer door de uitvoering en het beheer van het Natura 2000-netwerk te ondersteunen en door de aantasting van ecosystemen tegen te gaan, hetzij door rechtstreekse interventies, hetzij door ondersteuning van de integratie van die doelstellingen in ander beleid. Het LIFE-programma moet ook de uitvoering ondersteunen van de overeenkomstig artikel 192, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde algemene actieprogramma's, zoals het zevende milieuactieprogramma(6) en navolgende milieuactieprogramma's van de Unie.
- (4)
De Unie is vastberaden te komen tot een alomvattend antwoord op de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, die nadruk leggen op het intrinsieke verband tussen het beheer van natuurlijke hulpbronnen om de beschikbaarheid daarvan voor lange termijn te waarborgen en ecosysteemdiensten, en het verband van deze beide aspecten met de menselijke gezondheid, en duurzame en sociaal inclusieve economische groei. In deze geest moet het LIFE-programma de beginselen van solidariteit weerspiegelen en een substantiële bijdrage leveren aan zowel de economische ontwikkeling als de sociale cohesie.
- (5)
Ter bevordering van duurzame ontwikkeling moeten bij het vaststellen en uitvoeren van alle beleidsmaatregelen en activiteiten van de Unie, eisen inzake milieu- en klimaatbescherming worden geïntegreerd. Daarom moeten synergie en complementariteit met andere financieringsprogramma's van de Unie worden bevorderd, onder meer door de financiering te vergemakkelijken van activiteiten die een aanvulling vormen op strategische geïntegreerde projecten en strategische natuurprojecten en die de introductie en duplicatie uit hoofde van het LIFE-programma ontwikkelde oplossingen ondersteunen. Er is coördinatie nodig om dubbele financiering te voorkomen. De Commissie en de lidstaten dienen stappen te zetten om te voorkomen dat begunstigden van projecten te maken krijgen met administratieve overlapping en een administratieve last die voortvloeit uit verslagleggingsverplichtingen van verschillende financieringsinstrumenten.
- (6)
Het LIFE-programma moet bijdragen aan duurzame ontwikkeling en aan de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van de wetgeving, strategieën, plannen en internationale verplichtingen van de Unie inzake milieu, klimaat en, waar relevant, energie, met name ten aanzien van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, het Verdrag inzake biologische diversiteit(7) en de Overeenkomst van Parijs die is vastgesteld binnen het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering(8) (de ‘Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering’) en, onder meer, het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE) (9) (het ‘Verdrag van Aarhus’), het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand van de VN/ECE, het VN-Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen, en de verwijdering ervan, het VN-Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, en het VN-Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen.
- (7)
De Unie hecht groot belang aan de duurzaamheid op de lange termijn van de resultaten van door het LIFE-programma gefinancierde projecten, en aan het vermogen om deze resultaten veilig te stellen en te behouden nadat projecten zijn uitgevoerd, onder meer door voortzetting van projecten of door duplicatie of overdracht van resultaten.
- (8)
Om de verplichtingen van de Unie uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering na te komen, is het nodig de Unie om te vormen tot een duurzame, circulaire, energie-efficiënte, op hernieuwbare energie gebaseerde, klimaatneutrale en klimaatbestendige samenleving. Een dergelijke omvorming vereist op haar beurt actie, die in het bijzondere gericht is op sectoren die het meest bijdragen aan de huidige niveaus van broeikasgasemissies en verontreiniging, die energie-efficiëntie en hernieuwbare energie bevorderen en die tevens bijdragen aan de uitvoering van het beleidskader voor klimaat en energie 2030 en de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten, en aan de uitvoering van de klimaat- en energiestrategie van de Unie op de lange termijn, overeenkomstig de langetermijndoelstellingen van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering. Het LIFE-programma moet ook maatregelen omvatten die bijdragen aan de uitvoering van het klimaatadaptatiebeleid van de Unie teneinde de kwetsbaarheid voor de negatieve gevolgen van klimaatverandering te verminderen.
- (9)
Projecten uit hoofde van het subprogramma ‘Transitie naar schone energie’ van het LIFE-programma moeten gericht zijn op capaciteitsopbouw en verspreiding van kennis, vaardigheden, innovatieve technieken, methoden en oplossingen ter verwezenlijking van de doelstellingen van de wetgeving en het beleid van de Unie inzake de transitie naar hernieuwbare energie en grotere energie-efficiëntie. Deze capaciteitsopbouw en verspreiding van kennis bestaan meestal uit coördinatie- en ondersteuningsacties met een grote meerwaarde op Unieniveau, die beogen marktbelemmeringen die de sociaal-economische transitie naar duurzame energie bemoeilijken, weg te nemen, doorgaans in samenspraak met kleine en middelgrote entiteiten, alsook diverse actoren, zoals lokale en regionale overheden en non-profitorganisaties. Dergelijke acties brengen tal van nevenvoordelen met zich mee, zoals het tegengaan van energiearmoede, een betere luchtkwaliteit binnenshuis, minder plaatselijk verontreinigende stoffen dankzij een betere energie-efficiëntie en meer decentrale hernieuwbare energie, en dragen bij tot positieve lokale economische effecten en meer sociaal inclusieve groei.
- (10)
Om bij te dragen aan klimaatmitigatie en aan de internationale verplichtingen van de Unie wat het koolstofvrij maken betreft moet de transformatie van de energiesector worden versneld. Acties voor capaciteitsopbouw ter bevordering van de energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, die tot en met 2020 uit hoofde van Horizon 2020 (10) worden gefinancierd, moeten in het subprogramma Transitie naar schone energie van het LIFE-programma worden geïntegreerd, aangezien ze niet gericht zijn op het genereren van excellentie en innovatie, maar op het in gang zetten van reeds beschikbare technologie voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, die zal bijdragen aan klimaatmitigatie. Bij het LIFE-programma moet een rol weggelegd zijn voor alle belanghebbenden en sectoren die bij de transitie naar schone energie betrokken zijn. Door dergelijke acties voor capaciteitsopbouw in het LIFE-programma op te nemen, kan synergie tussen de subprogramma's ontstaan en wordt de algehele samenhang van de EU-financiering vergroot. Daarom moeten gegevens worden verzameld en verspreid met betrekking tot het overnemen van bestaande onderzoeks- en innovatieresultaten in de projecten van het LIFE-programma, met inbegrip van die uit het bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (11) vastgestelde programma Horizon Europa ( ‘Horizon Europa’) en de programma's die daaraan voorafgingen.
- (11)
Volgens ramingen in de effectbeoordeling bij het voorstel van de Commissie voor Richtlijn (EU) 2018/2002 van het Europees Parlement en de Raad (12) tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) zullen voor de verwezenlijking van de energiestreefcijfers van de Unie voor 2030 in de periode 2021–2030 aanvullende investeringen van 177 miljard EUR per jaar nodig zijn. De grootste tekortkomingen betreffen de investeringen in het koolstofvrij maken van gebouwen om de energie-efficiëntie en het gebruik kleinschalige hernieuwbare energiebronnen te stimuleren, waarbij kapitaal naar in hoge mate gedecentraliseerde projecten moet worden geleid. Een van de doelstellingen van het subprogramma ‘Transitie naar schone energie’, dat betrekking heeft op energie-efficiëntie en op de snelle inzet van hernieuwbare energie en, is capaciteitsopbouw voor het ontwikkelen en bundelen van dergelijke projecten, waardoor ook meer middelen uit de Europese structuur- en investeringsfondsen worden aangesproken en als katalysator dienen voor investeringen in hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, ook met behulp van de uit hoofde van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (14) verstrekte financieringsinstrumenten.
- (12)
Het LIFE-programma is het enige programma dat specifiek gericht is op het milieu en op klimaatactie, en speelt bijgevolg een cruciale rol bij de ondersteuning van de uitvoering van de wetgeving en het beleid van de Unie op die gebieden.
- (13)
Synergie met Horizon Europa moet ertoe bijdragen dat de onderzoeks- en innovatiebehoeften die moeten worden vervuld om binnen de Unie het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen op het gebied van milieu, klimaat en energie, in het kader van het strategische onderzoeks- en planningsproces van Horizon Europa, worden geïdentificeerd en worden vastgelegd. Het LIFE-programma moet blijven fungeren als katalysator voor de uitvoering van wetgeving en beleidsmaatregelen van de Unie op het gebied van milieu, klimaat en, waar relevant, energie, onder meer door de resultaten van onderzoek en innovatie uit Horizon Europa te benutten en toe te passen, en te helpen deze op grotere schaal in te zetten indien dit kan helpen bij vraagstukken in verband met milieu, klimaat of de energietransitie. De Europese Innovatieraad van Horizon Europa kan ondersteuning bieden bij het opschalen en commercialiseren van nieuwe, baanbrekende ideeën die zouden kunnen voortkomen uit de uitvoering van LIFE-projecten. Ook synergie met het innovatiefonds uit hoofde van het bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (15) vastgestelde emissiehandelssysteem moet in aanmerking worden genomen.
- (14)
Aan een actie waaraan een bijdrage is toegekend uit het LIFE-programma, moet ook een bijdrage kunnen worden toegekend uit andere Unieprogramma's, op voorwaarde dat dergelijke bijdragen niet dezelfde kosten dekken. Acties die cumulatieve financiering uit verschillende Unieprogramma's ontvangen, mogen slechts één keer worden gecontroleerd, op een manier die alle programma's van de Unie en hun respectieve toepasselijke regels bestrijkt.
- (15)
De mededeling van de Commissie van 3 februari 2017 over de EU-evaluatie van de tenuitvoerlegging van het milieubeleid: gemeenschappelijke uitdagingen en hoe inspanningen te bundelen om betere resultaten te realiseren (Environmental Implementation Review — EIR) geeft aan dat er aanzienlijke vooruitgang moet worden geboekt om de uitvoering van het milieuacquis van de Unie te versnellen en ervoor te zorgen dat milieu- en klimaatdoelstellingen beter in het beleid worden opgenomen en gemainstreamd. Het LIFE-programma moet dan ook als katalysator fungeren om horizontale systemische uitdagingen alsook de diepere oorzaken van de in de EIR geïdentificeerde tekortkomingen aan te pakken, en om de vereiste vooruitgang te kunnen verwezenlijken door nieuwe benaderingen te ontwikkelen, te testen en te dupliceren; door beleidsontwikkeling, -monitoring en -evaluatie te ondersteunen; door de governance inzake milieu, klimaatverandering en de daarmee verband houdende energietransitie te verbeteren, onder meer door de betrokkenheid van belanghebbenden op alle niveaus te vergroten, de capaciteitsopbouw, communicatie en bewustmaking te versterken; door investeringen beschikbaar te stellen uit investeringsprogramma's van de Unie of andere financieringsbronnen, en door steun te verlenen aan acties die tot doel hebben de verschillende belemmeringen voor de doeltreffende uitvoering van de belangrijkste in de milieuwetgeving voorgeschreven plannen weg te nemen.
- (16)
Om het biodiversiteitsverlies en de aantasting van ecosystemen, ook in mariene ecosystemen, een halt toe te roepen en te keren, moet de ontwikkeling, uitvoering, handhaving en beoordeling van wetgeving en beleid van de Unie ter zake, waaronder de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld ‘EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen’, Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (16), Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (17) en Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad (18) worden ondersteund, met name door de kennisbasis voor de ontwikkeling en uitvoering van beleid uit te bouwen en door beste praktijken en oplossingen, zoals doeltreffend beheer, op kleine schaal of toegesneden op de specifieke lokale, regionale of nationale situatie, te ontwikkelen, te testen, te demonstreren en toe te passen, met inbegrip van geïntegreerde benaderingen voor de uitvoering van de krachtens Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde prioritaire actiekaders. De onderhavige verordening moet bijdragen tot het mainstreamen van biodiversiteitsmaatregelen in het beleid van de Unie en tot de verwezenlijking van de algemene ambitie om in 2024 7,5 % van de jaarlijkse uitgaven op grond van het meerjarig financieel kader te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen en in 2026 en in 2027 10 %, daarbij rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen.
De Unie en de lidstaten moeten hun biodiversiteitsgerelateerde uitgaven traceren om te voldoen aan hun verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van het Verdrag inzake biologische diversiteit. Aan traceringvoorschriften die zijn opgenomen in andere relevante wetgeving van de Unie moet eveneens worden voldaan. De biodiversiteitsgerelateerde uitgaven van de Unie moeten worden getraceerd op basis van een door de Commissie in samenwerking met het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie te ontwikkelen doeltreffende, transparante en alomvattende methode als bedoeld in het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (19).
- (17)
Uit recente evaluaties en beoordelingen, met inbegrip van de tussentijdse evaluatie van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 en de geschiktheidscontrole van de natuurwetgeving, blijkt gebrek aan adequate financiering een van de belangrijkste onderliggende oorzaken van de ontoereikende uitvoering van de natuurwetgeving van de Unie en van de biodiversiteitsstrategie te zijn.
De voornaamste financieringsinstrumenten van de Unie, waaronder het bij Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad (20) opgerichte Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (het ‘Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling’) en het bij Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad (21) opgerichte Cohesiefonds (het ‘Cohesiefonds’), het bij Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (22) opgerichte Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (het ‘Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling’) en het bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor Maritieme Zaken, Visserij en Aquacultuur en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 508/2014 opgerichte Europees Fonds voor Maritieme Zaken, Visserij en Aquacultuur (het ‘Europees Fonds voor Maritieme Zaken, Visserij en Aquacultuur’), kunnen ter aanvulling een aanzienlijke bijdrage leveren aan het vervullen van deze behoeften. Het LIFE-programma kan deze mainstreaming nog efficiënter maken door middel van strategische natuurprojecten die tot doel hebben als katalysator te fungeren voor de uitvoering van wetgeving en beleid van de Unie inzake natuur en biodiversiteit, met inbegrip van de acties van de krachtens Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde prioritaire actiekaders. De strategische natuurprojecten moeten ondersteuning bieden voor actieprogramma's in de lidstaten die gericht zijn op de mainstreaming van relevante doelstellingen op het gebied van natuur en biodiversiteit in ander beleid en in andere financieringsprogramma's en er zo voor zorgen dat passende middelen voor beleidsuitvoering beschikbaar worden gesteld.
De lidstaten moeten er in het kader van hun strategisch plan voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor kunnen kiezen een bepaald deel van de toewijzing uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling te gebruiken om de steun voor acties die een aanvulling vormen op de strategische natuurprojecten in de zin van deze verordening, verder te brengen.
- (18)
Om de circulaire economie en hulpbronnenefficiëntie te bevorderen, moet er een verschuiving komen in de manier waarop materialen en producten, waaronder kunststoffen, worden ontworpen, geproduceerd, geconsumeerd, hersteld, hergebruikt, gerecycled en verwijderd, en de nadruk worden gelegd op de gehele levenscyclus van producten. Het LIFE-programma moet bijdragen aan de transitie naar een circulaire economie door middel van financiële steun die gericht is op een veelheid van actoren zoals ondernemingen, overheden en consumenten, met name door het toepassen, ontwikkelen en dupliceren van de beste, op de specifieke lokale, regionale of nationale situatie toegesneden technologieën, praktijken en oplossingen, waaronder geïntegreerde benaderingen voor de toepassing van de afvalhiërarchie en de uitvoering van plannen voor afvalbeheer en -preventie. Door de uitvoering van de mededeling van de Commissie van 16 januari 2018: ‘een Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie’ te ondersteunen, zouden maatregelen kunnen worden genomen om met name het probleem van zwerfvuil op zee aan te pakken.
- (19)
Een hoog niveau van milieubescherming is van fundamenteel belang voor de gezondheid en het welzijn van de burgers van de Unie. Het LIFE-programma moet steun verlenen aan de doelstellingen van de Unie wat betreft het zodanig produceren en gebruiken van chemische stoffen dat deze zo min mogelijk aanzienlijke schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van mens en milieu, teneinde de doelstelling van een niet-toxisch milieu in de Unie te verwezenlijken. Het LIFE-programma moet ook activiteiten ondersteunen die tot doel hebben de uitvoering van Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (23) te vergemakkelijken, teneinde geluidsniveaus te bereiken die geen aanzienlijke schadelijke gevolgen en risico's voor de menselijke gezondheid met zich meebrengen.
- (20)
De langetermijndoelstelling van de Unie voor het beleid inzake luchtkwaliteit is om luchtkwaliteitsniveaus te behalen die geen significante negatieve effecten en risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu met zich brengen, en tegelijkertijd de synergieën tussen verbeteringen van de luchtkwaliteit en de vermindering van de broeikasgasemissies te vergroten. Het publieke bewustzijn over luchtvervuiling is sterk ontwikkeld en burgers verwachten dat de overheid optreedt, met name in gebieden waar de bevolking en de ecosystemen worden blootgesteld aan grote hoeveelheden luchtverontreinigende stoffen. In Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad (24) wordt benadrukt hoe financiering door de Unie kan bijdragen aan de verwezenlijking van de schoneluchtdoelstellingen. Het LIFE-programma moet daarom steun verlenen aan projecten, waaronder strategische geïntegreerde projecten, die publieke en particuliere middelen kunnen aantrekken, voorbeelden van beste praktijken kunnen zijn en als katalysator kunnen fungeren voor de uitvoering van plannen en wetgeving inzake luchtkwaliteit op lokaal, regionaal, multiregionaal, nationaal en transnationaal niveau.
- (21)
Bij Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (25) is een kader vastgesteld voor de bescherming van de oppervlaktewateren, kustwateren en overgangswateren en het grondwater in de Unie. De doelstellingen van die richtlijn zouden worden ondersteund door betere implementatie en integratie van de doelstellingen van het waterbeleid in andere beleidsgebieden. Het LIFE-programma moet daarom steun verlenen aan projecten die bijdragen tot de doeltreffende uitvoering van Richtlijn 2000/60/EG en andere relevante waterwetgeving van de Unie die mede een goede toestand van de waterlichamen van de Unie bewerkstelligen, door beste praktijken toe te passen, te ontwikkelen en te dupliceren en door aanvullende acties uit hoofde van andere programma's of financieringsbronnen van de Unie in gang te zetten.
- (22)
De bescherming en het herstel van het mariene milieu is een van de algemene doelstellingen van het milieubeleid van de Unie. Het LIFE-programma moet steun verstrekken aan: het beheer, de instandhouding, het herstel en de monitoring van de biodiversiteit en mariene ecosystemen, met name in de mariene gebieden van Natura 2000, en aan de bescherming van soorten overeenkomstig de krachtens Richtlijn 92/43/EEG vastgestelde prioritaire actiekaders; het bewerkstelligen van een goede milieutoestand in de zin van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (26); het bevorderen van schone en gezonde zeeën; de uitvoering van de mededeling van de Commissie van 16 januari 2018 over een Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie, met name om het probleem van verloren vistuig en zwerfvuil op zee aan te pakken; en het bevorderen van de rol van de Unie in de internationale oceaangovernance, die van essentieel belang is voor het verwezenlijken van de doelstellingen van Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en voor het veiligstellen van gezonde oceanen voor toekomstige generaties. De strategische geïntegreerde projecten en strategische natuurprojecten van het LIFE-programma moeten relevante acties omvatten die gericht zijn op de bescherming van het mariene milieu.
- (23)
Verbetering van de governance inzake milieu, klimaatverandering en de daarmee verband houdende energietransitie vereist betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld dankzij bewustmaking van het publiek, onder andere door middel van een communicatiestrategie waarin rekening wordt gehouden met nieuwe media en sociale netwerken, consumentenparticipatie en een bredere betrokkenheid van belanghebbenden, ook van niet-gouvernementele organisaties (ngo's), bij het overleg over en de uitvoering van aanverwant beleid, op alle niveaus. Daarom is het passend dat het LIFE-programma ondersteuning biedt aan een breed scala van ngo's en netwerken van entiteiten zonder winstoogmerk die een doelstelling van algemeen Uniebelang nastreven en voornamelijk actief zijn op het gebied van milieu of klimaatactie, door op concurrerende en transparante wijze exploitatiesubsidies toe te kennen en deze ngo's, netwerken en entiteiten zo te helpen effectieve bijdragen te leveren aan het Uniebeleid en hun capaciteit op te bouwen en te versterken om efficiëntere partners te worden.
- (24)
Hoewel verbetering van de governance op alle niveaus een horizontale doelstelling voor alle subprogramma's van het LIFE-programma moet zijn, moet het LIFE-programma de ontwikkeling, uitvoering, handhaving en naleving van het acquis inzake milieu en klimaat, en met name de horizontale wetgeving inzake milieugovernance ondersteunen, met inbegrip van de wetgeving tot uitvoering van het Verdrag van Aarhus.
- (25)
Het LIFE-programma moet marktpartijen voorbereiden op en ondersteunen bij de overgang naar een duurzame, circulaire, energie-efficiënte, op hernieuwbare energie gebaseerde, klimaatneutrale en klimaatbestendige economie door nieuwe zakelijke kansen te toetsen, beroepsvaardigheden te verbeteren, de toegang van consumenten tot duurzame producten en diensten te versoepelen, influencers te betrekken en hen in staat te stellen zich van hun taak te kwijten, en nieuwe methoden te testen om de bestaande processen en het huidige ondernemingslandschap aan te passen. Opdat duurzame oplossingen breder door de markt worden overgenomen, moeten een algemeen maatschappelijk draagvlak en consumentenparticipatie worden bevorderd.
- (26)
Het LIFE-programma is ontworpen met het oog op het ondersteunen van de demonstratie van technieken, benaderingen en beste praktijken die kunnen worden gedupliceerd en opgeschaald. Innovatieve oplossingen zouden bijdragen tot de verbetering van milieuprestaties en duurzaamheid, met name voor de ontwikkeling van duurzame landbouwpraktijken in de gebieden die actief zijn wat klimaat, water, bodem, biodiversiteit en afval betreft. In dit verband moet de nadruk worden gelegd op synergieën met andere programma's en beleidslijnen, zoals het Europees innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw en het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Unie.
- (27)
Op Unieniveau worden grote investeringen in milieu- en klimaatacties hoofdzakelijk gefinancierd door de belangrijkste financieringsprogramma's van de Unie. Daarom is het noodzakelijk de inspanningen voor mainstreaming te intensiveren, teneinde te garanderen dat activiteiten uit hoofde van andere financieringsprogramma's van de Unie de bestendigheidstoets inzake duurzaamheid, biodiversiteit en klimaatverandering doorstaan en duurzaamheidswaarborgen worden opgenomen in alle instrumenten van de Unie. In het kader van hun rol als katalysator moeten de uit hoofde van het LIFE-programma te ontwikkelen strategische geïntegreerde projecten en strategische natuurprojecten als hefboom dienen voor financieringsmogelijkheden uit hoofde van die financieringsprogramma's en andere financieringsbronnen zoals nationale middelen, en synergie creëren.
- (28)
Het succes van strategische natuurprojecten en strategische geïntegreerde projecten hangt af van nauwe samenwerking tussen nationale, regionale en lokale autoriteiten en de niet-overheidsactoren die gevolgen ondervinden van de doelstellingen van het LIFE-programma. De beginselen van transparantie en openbaarmaking met betrekking tot besluiten betreffende de ontwikkeling, uitvoering, evaluatie en monitoring van projecten moeten daarom worden toegepast, met name in het geval van mainstreaming of wanneer er sprake is van meerdere financieringsbronnen.
- (29)
Om op een gecoördineerde en ambitieuze wijze recht te doen aan het aanpakken van de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering uit te voeren en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te verwezenlijken, zal het LIFE-programma bijdragen tot het mainstreamen van klimaatacties en tot het verwezenlijken van de algemene doelstelling om ten minste 30 % van de EU-begrotingsuitgaven aan klimaatdoelen te besteden. De acties uit hoofde van het LIFE-programma zullen naar verwachting 61 % van de totale financiële middelen van het programma besteden aan het verwezenlijken van de klimaatdoelen. Acties op dit gebied zullen in kaart worden gebracht tijdens de voorbereiding en uitvoering van het programma, en opnieuw worden beoordeeld in de toepasselijke evaluaties en toetsingsprocessen. In overeenstemming met de Europese Green Deal moeten de acties van het LIFE-programma voldoen aan het niet-schadenbeginsel.
- (30)
Bij de uitvoering van het LIFE-programma moet terdege rekening worden gehouden met de strategie voor ultraperifere gebieden, vervat in de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017: ‘Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU’, in het licht van artikel 349 VWEU en de specifieke behoeften en kwetsbaarheden van die gebieden. Andere Uniebeleidsmaatregelen dan milieu-, klimaat- en relevante energiebeleidsmaatregelen moet eveneens in aanmerking worden genomen.
- (31)
Om de uitvoering van het LIFE-programma te bevorderen, moet de Commissie samenwerken met het netwerk van nationale contactpunten van het LIFE-programma, teneinde samenwerking te stimuleren om tot betere en doeltreffender diensten van de nationale contactpunten in de hele Unie te komen en de algemene kwaliteit van de ingediende voorstellen te verhogen, seminars en workshops organiseren, lijsten van uit hoofde van het LIFE-programma gefinancierde projecten publiceren of andere activiteiten zoals mediacampagnes voeren om projectresultaten beter te verspreiden en de uitwisseling van ervaring, kennis en beste praktijken en de duplicatie van projectresultaten in de hele Unie te faciliteren. Dergelijke activiteiten moeten met name gericht zijn op lidstaten waar de middelen slechts in beperkte mate worden benut en moeten de communicatie en samenwerking tussen begunstigden, aanvragers en belanghebbenden van voltooide of lopende projecten op hetzelfde gebied bevorderen. Het is van wezenlijk belang dat deze communicatie- en samenwerkingsactiviteiten op regionale en lokale autoriteiten en belanghebbenden gericht zijn.
- (32)
Kwaliteit moet hét criterium zijn bij het evaluatie- en toewijzingsproces van het LIFE-programma. Om de uitvoering van de doelstellingen van het LIFE-programma in de hele Unie te vergemakkelijken en hoge kwaliteit in projectvoorstellen te bevorderen, moeten er financiële middelen ter beschikking worden gesteld voor op de effectieve deelname aan het LIFE-programma gerichte projecten voor technische bijstand. De Commissie moet een effectieve, op kwaliteit gebaseerde geografische dekking binnen heel de Unie nastreven, onder meer door de lidstaten met capaciteitsopbouw te ondersteunen bij het verhogen van de kwaliteit van de projecten. Lage effectieve deelname, subsidiabele activiteiten en toekenningscriteria voor het LIFE-programma moeten in het meerjarig werkprogramma worden gespecificeerd op basis van de participatiegraad en het percentage succesvolle aanvragers uit de betrokken lidstaten, onder meer rekening houdend met bevolking en bevolkingsdichtheid, de totale oppervlakte van de Natura 2000-gebieden in elke lidstaat, uitgedrukt als percentage van de totale oppervlakte aan Natura 2000-gebieden, en het aandeel van het grondgebied van een lidstaat dat door Natura 2000-gebieden wordt ingenomen. Subsidiabele activiteiten moeten van dien aard zijn dat zij gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit van de projectaanvragen.
- (33)
Overeenkomstig de mededeling van de Commissie van 18 januari 2018: ‘EU-maatregelen om de naleving van de milieuwetgeving en milieugovernance te verbeteren’ zijn het netwerk van de Europese Unie voor de implementatie en handhaving van de milieuwetgeving (Impel), het Europees netwerk van openbaar aanklagers voor het milieu (ENPE) en het forum van de Europese Unie van milieurechters (Eufje) opgericht, teneinde de samenwerking tussen de lidstaten te vergemakkelijken en spelen zij een unieke rol in de handhaving van de milieuwetgeving van de Unie. Ze dragen in aanzienlijke mate bij tot een consistentere uitvoering en handhaving van de milieuwetgeving van de Unie in de verschillende lidstaten, tot het voorkomen van concurrentieverstoringen en tot het verbeteren van de kwaliteit van milieu-inspecties en rechtshandhavingsmechanismen middels een netwerksysteem op zowel Unie- als lidstaatniveau, en zij zorgen voor uitwisseling van informatie en ervaring, zowel op verschillende bestuurlijke niveaus als via opleidingen en diepgaande discussies over milieukwesties en handhavingsaspecten, waaronder monitoring- en vergunningsprocedures. Gezien hun bijdrage aan de doelstellingen van het LIFE-programma is het passend toe te staan dat aan het Impel, het ENPE en het Eufje subsidies zonder oproep tot het indienen van voorstellen worden toegekend, zodat de activiteiten van deze organen verder kunnen worden ondersteund. Daarnaast kan in andere gevallen een oproep niet nodig zijn krachtens de algemene vereisten van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (27) (het ‘Financieel Reglement’), bijvoorbeeld voor organen die door de lidstaten zijn aangewezen en die onder hun verantwoordelijkheid vallen, indien in een wetgevingshandeling van de Unie is vastgesteld dat die lidstaten begunstigden van een subsidie zijn.
- (34)
Het is passend de financiële middelen voor het LIFE-programma vast te leggen die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag moeten vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen.
- (35)
De maximale medefinancieringspercentages van subsidies die uit hoofde van het LIFE-programma zijn gefinancierd, moeten worden vastgesteld op de niveaus die noodzakelijk zijn om het effectieve niveau van de door het LIFE-programma verleende steun te handhaven. Gezien het aanpassingsvermogen dat nodig is om op het bestaande scala van acties en entiteiten te kunnen inspelen, moet met specifieke medefinancieringspercentages worden gezorgd voor meer zekerheid, waarbij tegelijk een passende mate van flexibiliteit wordt behouden om te voldoen aan specifieke behoeften of vereisten. Voor de specifieke medefinancieringspercentages moeten altijd de vastgestelde desbetreffende maximale medefinancieringspercentages gelden.
- (36)
Het Financieel Reglement dat het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, is op deze verordening van toepassing. Het Financieel Reglement stelt regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen, en voorziet in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels[lees: regels ] omvatten tevens een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.
- (37)
Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en Raad (28) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (29), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (30) en (EU) 2017/1939 (31) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.
Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (32). Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
- (38)
De financieringsvormen en de uitvoeringsmethoden van de begroting van het LIFE-programma moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die ze bieden voor het bereiken van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het te verwachten risico op niet-naleving. Voor subsidies moet dit mede inhouden dat het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en schalen van eenheidskosten moet worden overwogen. De Commissie moet erop toezien dat de uitvoering gemakkelijk te begrijpen is, en moet zorgen voor een reële vereenvoudiging ten behoeve van de initiatiefnemers van de projecten.
- (39)
In voorkomend geval moeten de beleidsdoelstellingen van het LIFE-programma ook worden bereikt via financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties uit hoofde van Verordening (EU) 2021/523, onder meer via het toegewezen bedrag van het LIFE-programma zoals vermeld in de meerjarige werkprogramma's uit hoofde van dat programma.
- (40)
Krachtens artikel 94 van Besluit 2013/755/EU van de Raad (33) komen in landen en gebieden overzee gevestigde entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het LIFE-programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft. De deelname van dergelijke entiteiten aan het LIFE-programma moet vooral gericht zijn op projecten die uit hoofde van het subprogramma Natuur en biodiversiteit vallen.
- (41)
De vrijwillige regeling ten behoeve van biodiversiteit en ecosysteemdiensten in de Europese landen en gebieden overzee en gebieden overzee (BEST) bevordert de instandhouding van biodiversiteit, met inbegrip van mariene biodiversiteit, en het duurzame gebruik van ecosysteemdiensten, met inbegrip van op ecosystemen gebaseerde benaderingen voor klimaatmitigatie en -adaptatie in de ultraperifere gebieden van de Unie en de landen en gebieden overzee. BEST heeft, dankzij de voorbereidende BEST-actie die in 2011 is vastgesteld en het programma BEST 2.0 en het project BEST RUP die daarop volgden, bijgedragen aan bewustmaking van het ecologische belang van de ultraperifere gebieden en de landen en gebieden overzee en hun sleutelrol bij de instandhouding van de wereldwijde biodiversiteit. Volgens de Commissie bedraagt de behoefte aan financiële steun voor acties op het terrein in die gebieden jaarlijks naar schatting 8 miljoen EUR. In hun ministeriële verklaringen van 2017 en 2018 hebben de landen en gebieden overzee hun waardering geuit voor dit programma voor kleine subsidies ten behoeve van de biodiversiteit. Het is daarom passend dat het LIFE-programma kleine subsidies voor biodiversiteit, onder meer voor capaciteitsopbouw en acties met een katalysatoreffect, in zowel de ultraperifere gebieden als de landen en gebieden overzee financiert.
- (42)
Het LIFE-programma moet openstaan voor derde landen overeenkomstig de tussen de Unie en die landen gesloten overeenkomsten waarin de specifieke voorwaarden voor hun deelname zijn vastgesteld.
- (43)
Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen aan het programma deelnemen in het kader van de samenwerking uit hoofde van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (34), die bepaalt dat programma's van de Unie worden uitgevoerd bij een op grond van die overeenkomst vastgesteld besluit. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere rechtsinstrumenten. Deze verordening moet voorzien in een specifieke bepaling die van derde landen verlangt dat zij de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, OLAF en de Rekenkamer toekennen zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen.
- (44)
Op grond van de leden 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(35) moet het LIFE-programma worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het LIFE-programma in de praktijk te evalueren. Het volledige effect van het LIFE-programma ontvouwt zich via indirecte, zich over de lange termijn uitstrekkende en moeilijk meetbare bijdragen aan de verwezenlijking van de volledige reeks milieu- en klimaatdoelstellingen van de Unie. Voor het toezicht op het LIFE-programma moeten de in deze verordening vastgestelde directe outputindicatoren en traceringsvoorschriften worden aangevuld door specifieke indicatoren op projectniveau te bundelen; die moeten in de meerjarige werkprogramma's en oproepen tot het indienen van voorstellen worden beschreven, onder meer met betrekking tot Natura 2000 en emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen.
- (45)
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening met betrekking tot de vaststelling van de meerjarige werkprogramma's, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (36).
- (46)
Teneinde te waarborgen dat de steun en de uitvoering van het LIFE-programma in overeenstemming zijn met het beleid en de prioriteiten van de Unie, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen, teneinde deze verordening te wijzigen door de indicatoren te evalueren of aan te vullen of deze verordening aan te vullen door specifieke indicatoren voor elk subprogramma en projecttype te bepalen, en door een monitoring- en evaluatiekader vast te stellen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
- (47)
Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk bijdragen aan een hoog milieubeschermingsniveau en ambitieuze klimaatactie, aan duurzame ontwikkeling en aan de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van wetgeving, strategieën, plannen en internationale verplichtingen inzake milieu, biodiversiteit, klimaat, circulaire economie en, waar relevant, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, door goede governance en een multistakeholderbenadering, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
- (49)
Verordening (EU) nr. 1293/2013 moet derhalve worden ingetrokken.
- (49)
Er moet voor worden gezorgd dat de overgang tussen het vorige programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en het LIFE-programma soepel en ononderbroken verloopt en dat de start van het LIFE-programma wordt afgestemd op die van het meerjarig financieel kader zoals bepaald in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093. Deze verordening moet derhalve met spoed in werking treden en met terugwerkende kracht van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2021,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 62 van 15.2.2019, blz. 226.
PB C 461 van 21.12.2018, blz. 156.
Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 16 maart 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 26 april 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 185).
Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021–2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).
Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 ‘Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet’ (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171).
Besluit 93/626/EEG van de Raad van 25 oktober 1993 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake biologische diversiteit (PB L 309 van 13.12.1993, blz. 1).
PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.
PB L 124 van 17.5.2005, blz. 4.
Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van ‘Horizon 2020’ — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014–2020) en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).
Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding, en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2018/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EG van de Raad betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 210).
Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).
Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).
PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling ‘Investeren in groei en werkgelegenheid’, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 289).
Verordening (EU) nr. 1300/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 281).
Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).
Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en beheersing van omgevingslawaai (PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12).
Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (‘LGO-besluit’) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.
PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).