Rb. Noord-Holland, 28-08-2019, nr. C/15/279072 / HA ZA 18-628
ECLI:NL:RBNHO:2019:7297
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
28-08-2019
- Zaaknummer
C/15/279072 / HA ZA 18-628
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2019:7297, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 28‑08‑2019; (Op tegenspraak)
Uitspraak 28‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Koop/verkoop van zeilcharterschip. Vordering van koper i.v.m. na de levering ontdekte gebreken afgewezen wegens niet voldoen aan onderzoeksplicht.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
ACH/WD
zaaknummer / rolnummer: C/15/279072 / HA ZA 18-628
Vonnis van 28 augustus 2019
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.H.J. Slager te Amsterdam,
tegen
1. [gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. N. Rensen te Etten-Leur.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding met 14 producties;
- -
de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie met 10 producties;
- -
het tussenvonnis van 14 november 2018;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 8 april 2019 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Bij koopovereenkomst van 26 november 2016 heeft [eiser] van [gedaagden] het zeilcharterschip “ [naam schip] ” gekocht voor een bedrag van € 245.000,00. Het schip, een koftjalk gebouwd in 1910, is verkocht met overname van reeds geboekte/te boeken contracten.
2.2.
De koopovereenkomst houdt onder meer het volgende in :
Artikel 5
De feitelijke levering van het verkochte aan koper zal geschieden in de staat waarin het zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst bevindt…
Koper wordt voor de levering in de gelegenheid gesteld om het schip droog te zetten voor keuring van het onderwaterschip, kosten van droogzetten, de schoonmaak, de expertise, en de keuringskosten zijn voor rekening van Koper.
Kosten van eventueel door deze expert voorgeschreven herstellingen van of aan het onderwaterschip zijn voor rekening en risico van Verkoper…
Artikel 6
…Koper is voornemens het verkochte te gebruiken als zeegaand zeilcharterschip. Aan koper kenbare gebreken die daaraan in de weg kunnen staan, komen voor zijn risico…
Koper heeft het recht het verkochte voor de feitelijke levering in- en uitwendig te inspecteren. Het verkochte zal worden overgedragen met alle daarbij behorende rechten en aanspraken, zichtbare en onzichtbare gebreken…
Artikel 16
Partijen verbinden zich bij de akte van levering afstand te doen van het recht om op welke grond dan ook ontbinding van deze overeenkomst te verlangen.
2.3.
De overdracht van de [naam schip] zou aanvankelijk plaatsvinden op 20 december 2016, maar is achtereenvolgens uitgesteld tot 20 januari 2017, 24 februari 2017 en 17 maart 2017.
2.4.
Op 17 maart 2017 heeft [gedaagden] de [naam schip] bij notariële akte geleverd en heeft [eiser] een bedrag van € 180.000,00 voldaan. Het restant van de koopsom is door [gedaagden] aan [eiser] geleend in verband waarmee [gedaagden] het recht van eerste hypotheek op de [naam schip] heeft verkregen.
2.5.
Bij brief/mail van 2 april 2017 heeft [eiser] aan [gedaagden] bericht dat hij een ernstig gebrek aan het schip heeft geconstateerd, namelijk ca. 6 m2 scheepshuid in het vlak die dusdanig slecht was dat deze vervangen diende te worden. In de brief stelt hij [gedaagden] in gebreke en maakt hij aanspraak op vergoeding van de herstelkosten.
2.6.
Blijkens facturen van 6 en 13 april 2017 heeft scheepswerf [naam scheepswerf] te Urk in opdracht van [eiser] reparaties aan de [naam schip] verricht. Vervolgens heeft [eiser] in 2017 van april tot oktober met het schip gevaren.
2.7.
In opdracht van [eiser] heeft de registerexpert [naam expert] de [naam schip] geïnspecteerd en zijn bevindingen neergelegd in een rapport d.d. 16 juni 2018. In dit rapport wordt vermeld dat sprake is van sterke roestvorming en dat dit roestproces al gedurende vele jaren bekend geweest moet zijn. Onder voorbehoud taxeert [naam expert] de herstelkosten op € 85.000,00 excl. BTW.
2.8.
Bij (niet in het geding gebrachte) confraternele brief d.d. 18 juli 2018 heeft de advocaat van [eiser] het rapport van [naam expert] toegezonden aan de advocaat van [gedaagden] Bij die gelegenheid heeft de advocaat van [eiser] ook meegedeeld dat [eiser] gebruik maakt van zijn recht om de koopovereenkomst te ontbinden.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eiser] vordert na eiswijziging samengevat - veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 197.837,54, vermeerderd met rente alsmede veroordeling van [gedaagden] tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade, nader op te maken bij staat. Daarnaast vordert [eiser] een verklaring voor recht dat hij de koopovereenkomst op goede gronden (partieel) heeft ontbonden dan wel vernietigd, althans dat de rechtbank die ontbinding dan wel vernietiging zal uitspreken. Voor zover de rechtbank deze vorderingen niet aanstonds toewijst, vordert [eiser] ex artikel 22 en/ of artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) veroordeling van [gedaagden] tot het overleggen van (afschriften of uittreksel van) dan wel het verschaffen van inzage in de logboeken van de [naam schip] , alsmede dat de rechtbank ex artikel 195 Rv een deskundigenbericht beveelt.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vordert na vermindering van eis samengevat – dat de rechtbank het conservatoir derdenbeslag dat [eiser] onder notaris [naam notaris] heeft gelegd zal opheffen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1.
[eiser] doet zijn vorderingen, kort samengevat, steunen op het navolgende.
In de eerste plaats stelt hij dat hij op grond van het bepaalde in (het hierboven onder 2.2. aangehaalde) artikel 6 van de koopovereenkomst mocht verwachten dat hij de [naam schip] daadwerkelijk kon gebruiken als zeegaand zeilcharterschip. Gezien de kort na de levering vastgestelde ernstige gebreken aan het schip was dit niet mogelijk en is sprake van non- conformiteit die (partiele) ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. In de tweede plaats wil [eiser] de overeenkomst vernietigd zien op grond van dwaling dan wel bedrog.
Hij betwist dat hij zijn onderzoeksplicht heeft verzaakt.
4.2.
[gedaagden] betwist dat er enige grond bestaat om de koopovereenkomst, al dan niet gedeeltelijk, te ontbinden of te vernietigen. Hij verwijst naar de artikelen 5 en 6 van de koopovereenkomst waarin staat dat het schip wordt geleverd in de staat waarin het zich ten tijde van de sluiting van de overeenkomst bevindt, met alle zichtbare en onzichtbare gebreken. In deze artikelen wordt [eiser] verder de mogelijkheid geboden om voor de levering het schip in- en uitwendig te inspecteren en het daartoe droog te zetten. Dit laatste heeft [eiser] nagelaten en ook overigens is hij, naar de mening van [gedaagden] , tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht. [gedaagden] stelt ook nog, onder verwijzing naar artikel 16 van de koopovereenkomst, dat partijen de mogelijkheid om de overeenkomst te ontbinden contractueel hebben uitgesloten. Voor (vernietiging op grond van) dwaling dan wel bedrog heeft [eiser] onvoldoende gesteld.
4.3.
De rechtbank constateert dat partijen niet zo zeer twisten over de vraag of kort na de levering van de [naam schip] is gebleken van (serieuze) gebreken aan het schip als wel over de vraag voor wiens risico die gebreken en voor wiens rekening de daarmee gemoeide herstelkosten komen. Deze laatste vraag zal de rechtbank hieronder beantwoorden.
4.4.
Met betrekking tot de door [eiser] gevorderde ontbinding (in of buiten rechte) van de koopovereenkomst overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens artikel 6:265 lid 1 BW ontleent een contractspartij aan iedere tekortkoming van de wederpartij in de nakoming van een van haar verbintenissen de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden. Het tweede lid van genoemd artikel voegt daar echter aan toe dat, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer de schuldenaar in verzuim is. Het verzuim treedt in, aldus artikel 6:82 lid 1 BW, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft.
4.5.
In de hierboven onder 2.5 vermelde brief van 2 april 2017 heeft [eiser] [gedaagden] weliswaar gesommeerd om een kort na de levering aan het schip ontdekt gebrek op zijn kosten te herstellen en daarbij de term ingebrekestelling gebruikt, maar nu in de brief geen (redelijke) termijn wordt gesteld waarbinnen [gedaagden] aan de sommatie zou moeten voldoen bevat deze brief naar het oordeel van de rechtbank geen ingebrekestelling in de zin van de wet. Dit klemt te meer nu blijkens de datering van de (hierboven onder 2.6. genoemde) facturen van scheepswerf [naam scheepswerf] aan [gedaagden] geen reële mogelijkheid is geboden om aan de sommatie te voldoen. Uit die datering leidt de rechtbank namelijk af dat [eiser] direct na de ontdekking van het gebrek, en mogelijk zelfs al voor 2 april 2017, aan [naam scheepswerf] opdracht heeft gegeven om reparatiewerkzaamheden uit te voeren.
Bij gebreke van een deugdelijke ingebrekestelling is [gedaagden] niet in verzuim geraakt, zodat, nu gesteld noch gebleken is dat nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk was, ontbinding van de koopovereenkomst rechtens niet mogelijk was.
4.6.
Terzijde merkt de rechtbank op dat het gebrek dat [eiser] in zijn brief d.d. 2 april 2017 vermeldt (ca. 6 m2 scheepshuid die vervangen zou moeten worden) veel beperkter van omvang is dan de defecten die hij in deze procedure aan de orde stelt. In verband met die defecten heeft hij nooit een (aanvullende) ingebrekestelling aan [gedaagden] gestuurd. De brief van de advocaat van [eiser] van 17 januari 2018 kan niet als zodanig worden beschouwd (daarin worden niet concreet andere gebreken genoemd dan in de brief van [eiser] zelf), nog daargelaten dat deze brief geen protest met de vereiste bekwame spoed oplevert. Ook deze omstandigheden staan aan ontbinding van de koopovereenkomst in de weg.
4.7.
Een tweede, zelfstandige, reden waarom ontbinding in of buiten rechte van de koopovereenkomst niet aan de orde kan zijn is gelegen in het volgende.
[eiser] kan zich als koper alleen dan erop beroepen dat het schip niet de eigenschappen bezat die hij op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten (en om die reden ontbinding vorderen) als hij heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht.
In dit opzicht is [eiser] naar het oordeel van de rechtbank tekort geschoten. Immers, de [naam schip] is een schip van meer dan een eeuw oud (bouwjaar 1910), wat, ook al is het schip periodiek gekeurd en regelmatig onderhouden, de kans op de aanwezigheid van defecten en slijtage uiteraard aanzienlijk groter maakt dan bij een nieuw(er) schip. Het spreekt voor zich dat een (kandidaat)koper daarop bedacht dient te zijn. Verder is in dit verband van belang dat [eiser] ter zitting heeft verklaard dat hij altijd in de scheepsbranche werkzaam is geweest en dat zijn hele beroepsleven zich op boten heeft afgespeeld. Hij is dus zonder meer deskundig te achten op dit terrein. Dat [eiser] dat zelf ook zo ziet kan overigens ook worden afgeleid uit de omstandigheid dat hij zich rond de aankoop niet heeft laten bijstaan door een makelaar of andere deskundige adviseur.
4.8.
Van de (contractueel vastgelegde) mogelijkheid om voor de levering het schip te (laten) onderzoeken heeft [eiser] slechts beperkt gebruik gemaakt. Slechts een keer, begin 2017, is hij op het schip geweest om dat, zij het uitgebreid, te inspecteren. Zijn voornemen om voorafgaande aan de levering het schip droog te zetten voor inspectie is, na de afzegging van de afspraak met de werf voor 28 februari 2017 door [gedaagden] , niet gerealiseerd. Die inspectie heeft uiteindelijk pas na de levering op 17 maart 2017 plaatsgevonden, kennelijk omdat [eiser] , althans zo begrijpt de rechtbank zijn verklaring ter zitting, er vanuit ging dat het schip in goede conditie was. Bovendien wilde hij met het oog op het nabije seizoen de levering (die al drie keer was uitgesteld) niet nogmaals verschuiven. De keuze van [eiser] om het schip pas na de levering droog te zetten voor inspectie betekent naar het oordeel van de rechtbank echter dat hij onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn onderzoeksplicht, welke plicht immers uit de aard der zaak en ook op grond van de koopovereenkomst (met name artikel 5) voor de levering diende te worden geeffectueerd. Het is de rechtbank volstrekt onduidelijk waarom [eiser] , die ter zitting heeft verklaard dat hem op 20 maart 2017 (dus slechts drie dagen na de levering) duidelijk werd “dat het allemaal niet zo best was met het schip”, geen enkele poging heeft gedaan om de levering enkele dagen uit te stellen. Eveneens onduidelijk is gebleven waarom [eiser] na de levering wel uitgebreid onderzoek heeft gedaan c.q. laten doen naar de staat van de [naam schip] (de rechtbank verwijst naar, onder meer, de rapporten van [naam expert] en [naam 1] en de verklaringen van kapitein [naam 2] ).
4.9.
Nu [eiser] blijkens het hiervoor geschetste samenstel van omstandigheden onvoldoende werk heeft gemaakt van de op hem als koper rustende onderzoeksplicht, kan hij zich niet met succes op non-conformiteit beroepen en is er voor ontbinding van de koopovereenkomst (ook) om die reden geen grond.
4.10.
Terzijde merkt de rechtbank ten aanzien van de gevorderde partiele ontbinding op dat [eiser] volstrekt niet duidelijk heeft gemaakt welk deel van de koopovereenkomst hij ontbonden wil zien. In de conclusie van antwoord in reconventie (randnummer 11) volstaat hij in dit verband met de opsomming van een aantal schadeposten. Daarbij gaat hij er ten onrechte aan voorbij dat een vordering tot schadevergoeding in een ander juridisch kader thuishoort. De vordering tot partiele ontbinding is dus ook om deze reden niet toewijsbaar.
4.11.
De vordering van [eiser] strekkende tot vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dwaling kan evenmin worden toegewezen. Ook het beroep op dwaling stuit namelijk af op de omstandigheid dat [eiser] onvoldoende inhoud heeft gegeven aan zijn onderzoeksplicht (artikel 6:228 lid 2 BW). Hetgeen hiervoor onder 4.6 t/m 4.8 is overwogen geldt ook hier.
4.12.
[eiser] doet zijn vernietigingsvordering ook nog steunen op, door [gedaagden] gepleegd, bedrog. In de eerste plaats zou dit bedrog hebben bestaan uit de verzwijging door [gedaagden] van een ernstige lekkage in het vaarseizoen 2016, waarvan blijkt uit de verklaringen van de toenmalige kapitein [naam 2] . Deze verklaringen en met name de verklaring van 13 januari 2018 (productie 11 bij dagvaarding) vormen naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende basis voor toewijzing van de vordering van [eiser] . [naam 2] verklaart dat eind juli 2016 gaandeweg duidelijk werd dat er water het schip binnendrong, dat dat water met een waterzuiger werd verwijderd, dat hij (op enig moment) de eigenaar hiervan op de hoogte heeft gesteld en dat hij het vaarseizoen heeft afgemaakt. Ter zitting heeft [gedaagden] verklaard dat hij zelf al een aantal jaren niet meer meevoer op het schip, dat [naam 2] hem inderdaad op enig moment heeft gemeld dat er wat water binnenkwam, maar dat [naam 2] (die daarover als kapitein de beslissende stem heeft) het niet nodig vond om het schip voor reparatie uit het water te halen.
4.13.
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande niet volgt dat [gedaagden] opzettelijk enig feit heeft verzwegen dat hij verplicht was mee te delen en dat hij daardoor [eiser] heeft bewogen tot het sluiten van de koopovereenkomst (zie artikel 3:44 lid 3 BW). De rechtbank betrekt daarbij dat, toen [eiser] bij gelegenheid van zijn bezichtiging van het schip begin 2017 zag dat er water op het vlak stond, dat voor hem kennelijk geen reden was om nader onderzoek te (laten) doen. Alles wijst erop dat [eiser] uitsluitend op basis van zijn eigen waarnemingen heeft besloten tot de aankoop, zodat het door genoemd artikellid vereiste oorzakelijk verband ontbreekt.
4.14.
In de tweede plaats wil [eiser] in de verplaatsing door [gedaagden] van de afspraak met de werf van 28 februari naar 20 maart 2017 een listige kunstgreep zien, die eveneens bedrog oplevert. Nu [eiser] niet bestreden heeft de stelling van [gedaagden] dat hij genoodzaakt was om de afspraak van 28 februari 2017 af te zeggen omdat zijn vader op sterven lag acht de rechtbank het bepaald wrang om dit als een bedrieglijke kunstgreep te betitelen. De rechtbank zal [eiser] daarin dan ook niet volgen en verwijst voor het overige naar hetgeen hiervoor onder 4.8 is overwogen.
4.15.
De vordering ex artikel 843a/22 Rv tot overlegging van dan wel verschaffing van inzage in de logboeken van de [naam schip] is evenmin toewijsbaar. Bij deze vordering, die overigens zeer summier is onderbouwd, heeft [eiser] geen belang nu [gedaagden] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat [eiser] een van de twee logboeken al op usb heeft ontvangen en dat het andere logboek de vaarroutes betreft, zodat dat logboek relevantie mist voor deze procedure.
4.16.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. De overige stellingen en verweren van partijen behoeven geen bespreking. Voor (nadere) bewijslevering al dan niet door het benoemen van een deskundige is geen plaats.
4.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 1.565,00
- salaris advocaat € 4.804,00 (2 punten × tarief € 2.402,00)
Totaal € 6.369,00
in reconventie
4.18.
Na de eisvermindering heeft de rechtbank nog slechts te beslissen over de vordering (onder VII) tot opheffing van het door [eiser] gelegde derdenbeslag onder de notaris. Uit de beslissingen in conventie vloeit voort dat geen goede grond bestaat voor handhaving van dit beslag. De vordering tot opheffing is derhalve toewijsbaar.
4.19.
Namens [eiser] is betoogd dat hij door de intrekking van de meeste vorderingen als de overwegend in het gelijk gestelde partij is te beschouwen, waarmee bij de proceskostenveroordeling rekening moet worden gehouden. De rechtbank gaat hieraan voorbij nu ten tijde van het instellen van de eis in reconventie [gedaagden] daarbij nog alle belang had, welk belang eerst naderhand, door het vonnis in kort geding d.d. 23 november 2018, is komen te vervallen. [eiser] zal dus als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris advocaat € 543,00 (2 punten × factor 0,5 × tarief € 543,00)
Totaal € 543,00
4.20.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 6.369,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
heft op het conservatoir derdenbeslag dat [eiser] heeft gelegd onder notaris mr. [naam notaris] , althans Rox Legal B.V.,
5.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 543,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.