Zie HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005 en HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013, 241.
HR, 12-11-2019, nr. 18/03672
ECLI:NL:HR:2019:1756
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-11-2019
- Zaaknummer
18/03672
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1756, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑11‑2019; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1004
ECLI:NL:PHR:2019:1004, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑10‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1756
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Mishandeling zwemlerares van zwembad in Den Helder, nadat deze verdachte heeft gesommeerd zwembad te verlaten, art. 300.1 Sr. 1. Afwijzing getuigenverzoek. 2. Verwerping verweren m.b.t. rechtvaardigingsgrond resp. opzet ontoereikend gemotiveerd? HR: 80a RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03672
Datum 12 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 24 juli 2018, nummer 23/004437-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.J.J. van der Heiden, advocaat te Den Helder, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2019.
Conclusie 08‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie PG. 1. Middel over ’s hofs afwijzing van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van twee getuigen. 2. Middel klaagt dat het hof de door de verdediging aangevoerde rechtvaardigingsgrond ten onrechte zonder nadere motivering heeft verworpen. Conclusie strekt ertoe dat de verdachte in zijn cassatieberoep op de voet van art. 80a RO niet-ontvankelijk wordt verklaard.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03672
Zitting 8 oktober 2019
CONCLUSIE
J. Silvis
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de verdachte.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 24 juli 2018 het vonnis van de kinderrechter van 7 december 2017, waarbij verdachte wegens “mishandeling” is veroordeeld, bevestigd en het vonnis ten aanzien van de strafoplegging vernietigd. Het hof heeft verdachte veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof bijzondere voorwaarden gesteld, een en ander zoals in het arrest bepaald.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. A.J.J. van der Heiden, advocaat te Den Helder, heeft 2 middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over ’s hofs afwijzing van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van twee getuigen.
’s Hofs arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 juli 2018 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft bedoeld verzoek afgewezen ter terechtzitting van 19 april 2018. Nu het arrest niet is gewezen naar aanleiding van deze terechtzitting, kan in cassatie over de afwijzing door het hof niet worden geklaagd.
Het tweede middel klaagt dat het hof in zijn arrest de door de verdediging aangevoerde rechtvaardigingsgrond, inhoudende dat aangeefster verdachte bleef vasthouden en knijpen, ondanks twee verzoeken dat niet te doen, dat hij zich losrukte door haar te duwen en dat hij aangeefster niet tegen de deurpost heeft geduwd, ten onrechte zonder nadere motivering heeft verworpen. Hetzelfde geldt ten aanzien van het door de verdediging gevoerde verweer dat geen sprake is geweest van opzet.
In het door het hof bevestigde vonnis van de kinderrechter is klaarblijkelijk abusievelijk tot het bewijs gebezigd de verklaring van verdachte zoals opgenomen onder B. Indien deze verklaring wordt weggedacht, is de bewezenverklaring zonder meer toereikend gemotiveerd, terwijl hetgeen door de verdediging is aangevoerd het hof niet noopte tot een nadere motivering.1.
7. Het voorgaande brengt mee dat de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Het cassatieberoep dient daarom op de voet van art. 80a RO niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8. Deze conclusie strekt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑10‑2019