Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 10a.25 Overgangsbepaling vermindering jaarruimte in verband met de opbouw van pensioenaanspraken
Geldend
Geldend van 01-01-2024 tot 01-01-2025. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
15-12-2023, Stcrt. 2023, 34571 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000275008)
- Inwerkingtreding
01-01-2024, terugwerkend tot: 01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2023, Stcrt. 2023, 34571 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000275008)
- Terugwerkende kracht
Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie:
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
Inkomstenbelasting / Algemeen
1.
Voor de toepassing van artikel 3.127, eerste lid, wordt in afwijking van het vierde lid van dat artikel, voor de belastingplichtige die met toepassing van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 pensioenaanspraken opbouwt volgens de normeringen en begrenzingen uit de artikelen 18 tot en met 18ga van die wet alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, de vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken gesteld op het bedrag dat volgt uit artikel 3.127, vierde lid, zoals dat luidde op 31 december 2023. Voor de toepassing van de eerste zin blijven artikel 3.127, zesde lid, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op 31 december 2023, van toepassing. De eerste en tweede zin zijn van overeenkomstige toepassing op de aan de belastingplichtige toe te rekenen pensioenaanspraken die zijn opgebouwd in de periode van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2023.
2
Voor de toepassing van artikel 3.127, eerste lid, wordt in afwijking van het vierde lid van dat artikel, voor de belastingplichtige die een ouderdomspensioen of partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum opbouwt, waarbij de premie per dienstjaar is bepaald met inachtneming van artikel 38r, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, de vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken gesteld op het bedrag dat volgt uit de formule:
A = (1 – (X–Y) / X) * B
waarbij wordt verstaan onder:
A: het bedrag aan vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken;
B: het bedrag van het in het voorafgaande kalenderjaar in artikel 18a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 vermelde percentage, vermenigvuldigd met de in het voorafgaande kalenderjaar voor de belastingplichtige geldende pensioengrondslag, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van die wet, vermeerderd met het gezamenlijke bedrag van de door de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar voor een nettopensioen betaalde of verrekende premies, bedoeld in artikel 5.17, gedeeld door de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid;
X: het bedrag van het voor de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar geldende maximale premiepercentage, bedoeld in de in artikel 38r, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen tabel, vermenigvuldigd met de in het voorafgaande kalenderjaar voor de belastingplichtige geldende pensioengrondslag, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van die wet;
Y: het bedrag van de door of voor de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar ingelegde premies voor een ouderdomspensioen en een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum als bedoeld in artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964.