Rb. Midden-Nederland, 17-05-2017, nr. 4476741 UC EXPL 15-14799 CD/942
ECLI:NL:RBMNE:2017:3463
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
17-05-2017
- Zaaknummer
4476741 UC EXPL 15-14799 CD/942
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2017:3463, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 17‑05‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 17‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Wck, verjaring, rechtsverwerking, zorgplichtschending, strijd met eisen van redelijkheid en billijkheid
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4476741 UC EXPL 15-14799 CD/942
Vonnis van 17 mei 2017
inzake
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Hoist Portfolio Holding Limited,
gevestigd te Saint Helier, Jersey,
verder ook te noemen Hoist,
eisende partij,
gemachtigde: GGN Gerechtsdeurwaarders Tilburg,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. C.P. Visser.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 september 2015,
- de conclusie van antwoord met 12 producties,
- de conclusie van repliek met 6 producties,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[gedaagde] heeft een relatie gehad met de heer [A] (hierna: [A] ). Zij woonden samen in de [adres] in [woonplaats] .
2.2.
Op 3 mei 1997 hebben [gedaagde] en [A] , door middel van een tussenpersoon, een overeenkomst gesloten met Ribank N.V. (hierna: Ribank).
2.3.
[gedaagde] werkte destijds fulltime als productiemedewerkster, [A] werkte fulltime als schoonmaker. Beiden hadden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.4.
Op grond van de overeenkomst heeft Ribank aan [gedaagde] en [A] een doorlopend krediet verstrekt tot een maximum van NLG 66.252,00 (€ 30.063,85). Partijen zijn een (variabele) rente van destijds 0,808% per maand overeengekomen en een (variabele) effectieve kredietvergoeding van destijds 10,1% per jaar.
2.5.
In de op de overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden is het volgende vermeld:
“1. Aansprakelijkheid
Indien deze overeenkomst met meerdere kredietnemers tezamen is aangegaan, dat zijn deze kredietnemers elk hoofdelijk en voor het geheel jegens Ribank verbonden. Waar in deze overeenkomst van kredietnemer wordt Ribank gesproken, wordt hieronder verstaan zowel kredietnemer 1 als kredietnemer 2 afzonderlijk alsmede beide kredietnemer tezamen. Opnamen ten laste van deze rekening kunnen door elke kredietnemer afzonderlijk worden gedaan en binden alle kredietnemers.
(…)
4. Betalingen
(…)
Regelmatig zal de kredietgever aan de kredietnemer een rekeningoverzicht vertrekken waarin ondermeer de in de afgelopen periode opgenomen en betaalde bedragen, alsmede het termijnbedrag zijn vermeld. Het saldo zoals dit in de boeken van de kredietgever voorkomt is bindend behoudens tegenbewijs.
(…)
6. Vertragingsvergoeding
De kredietnemer is vanaf de datum van ingebrekestelling vertragingsvergoeding verschuldigd indien hij, na het verstrijken van de ingebrekestelling genoemde termijn voor nakoming, nalatig blijft in het nakomen van de betalingsverplichting.
Vertragingsvergoeding wordt in rekening gebracht over het deel van het uitstaande saldo dat de kredietlimiet te boven gaat als gevolg van achterstallige betalingen.
Vertragingsvergoeding wordt berekend op dagbasis en is maximaal gelijk aan de effectieve jaarrente die op dat moment van toepassing is voor de overeenkomst.
7. Aanvullingen/wijzigingen
Tussen de kredietgever en kredietnemer overeengekomen aanvullingen of wijzigingen van de kredietlimiet x.q. aflossingssysteem, zullen indien goedgekeurd door de kredietgever, schriftelijk bevestigd worden en vormen een geheel met deze overeenkomst (…).
8. Opeisbaarheid
De restant-schuld en al hetgeen door kredietnemer verschuldigd mocht zijn krachtens deze overeenkomst is in zijn geheel en onmiddellijk opeisbaar, indien:
a. de kredietnemer gedurende twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag en na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in het nakomen van zijn verplichtingen;
(…)
f. kredietnemer de tot zekerheid verbonden zaak zonder toestemming van de kredietgever heeft verkocht;
(…).
9. Opzeggen
Naast de gevallen van onmiddellijke opeisbaarheid zijn zowel de kredietnemer als de kredietgever te allen tijde bevoegd deze overeenkomst op te zeggen; deze opzegging dient schriftelijk te geschieden met inachtneming van een termijn van twee weken.
(…)”
2.6.
Op 3 juni 1997 heeft [gedaagde] , door tussenkomst van dezelfde tussenpersoon, een levensverzekering afgesloten bij Delta Lloyd. Als begunstigde is de verzekeringnemer ( [gedaagde] zelf) vermeld, dan wel de weduwnaar van de verzekeringnemer, de kinderen van de verzekeringnemer en/of de erfgenamen van de verzekeringnemer.
2.7.
[gedaagde] is eind 1999 arbeidsongeschikt verklaard. Zij ontvangt vanaf 21 december 1999 een WAO-uitkering.
2.8.
[gedaagde] en [A] hebben op enig moment hun relatie verbroken. Volgens [gedaagde] was dat in het jaar 2000. [gedaagde] is toen in de woning op de [adres] gebleven, [A] is verhuisd naar het [adres] in [woonplaats] . [gedaagde] en [A] hebben afgesproken dat [A] de lening bij Ribank zou aflossen.
2.9.
In 2012 is [gedaagde] verhuisd naar haar huidige woning in de [adres] in Utrecht .
2.10.
De Nederlandse Voorschotbank, een rechtsopvolgster van Ribank, heeft op 19 december 2012 de volgende brief gestuurd naar de [adres] (waar [gedaagde] toen niet meer woonde) en het [adres] :
“Ondanks onze aanmaningen en brieven, hebt u momenteel een achterstand van EUR 350,11. Daarom verzoeken wij u met klem om binnen drie dagen na dagtekening van deze brief, telefonisch contact met ons op te nemen. (…)”
2.11.
Op 17 oktober 2013 stuurde De Nederlandse Voorschotbank de volgende brief naar naar de [adres] en het [adres] :
“Hierbij bevestigen wij de betaalregeling die wij met u zijn overeengekomen. (…)”
2.12.
Op enig moment is [A] verhuisd, vermoedelijk naar Zuid-Amerika.
2.13.
Bij brief van 30 april 2014 heeft de incassogemachtigde van De Nederlandse Voorschotbank de volgende brief gestuurd naar het [adres] (waar [A] toen niet meer woonde):
“U hebt een lening bij De Nederlandse Voorschotbank. U ontvangt deze brief omdat De Nederlandse Voorschotbank de afgelopen tijd geen betalingen van u heeft ontvangen. Wij hebben u meerdere aanmaningen gestuurd om u hierop te wijzen.
Op 05-12-2013 hebben wij u een brief gestuurd. In deze brief staat dat wij het gehele krediet kunnen opeisen als u de betalingsachterstand van dit krediet niet binnen de gestelde termijn betaalt.
Omdat u uw achterstand niet hebt betaald, eisen wij nu het krediet op. Dit betekent dat wij u verplichtingen om uw totale schuld van € 31.886,60 nu in een keer te betalen.
(…)”
2.14.
Daarna heeft de incassogemachtigde nog verschillende brieven gestuurd naar de [adres] , waar [gedaagde] niet meer woonde, en het [adres] , waar [A] niet meer woonde.
2.15.
Op 8 oktober 2014 is de volgende brief gestuurd naar de [adres] , het huidige adres van [gedaagde] , en naar het [adres] :
“(…)
Wij hebben de opdracht gekregen om het openstaande bedrag en de bijkomende kosten bij u te innen. Wij verzoeken u het totaalbedrag binnen 8 dagen na de datum van deze brief te voldoen. Indien u niet tijdig betaalt, kunnen wij zonder nadere waarschuwing overgaan tot het nemen van rechtsmaatregelen.
Overzicht van de vordering
- hoofdsom € 32.069,00
- rente berekend tot 8/10/2014 € 1.602,15
- rente berekend vanaf 8/10/2014 tot aan de algehele voldoening p.m.
------------------------
totaal € 33.671,15”
2.16.
[gedaagde] noch [A] heeft de schuld afbetaald.
3. Het geschil
3.1.
Hoist vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om aan Hoist te voldoen:
primair
€ 38.147,48 (bestaande uit € 32.069,00 aan hoofdsom en € 6.078,48 aan tot 22 september 2015 verschenen rente), te vermeerderen met de contractuele variabele rente, van thans 13,1% per jaar, met als maximum de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding krachtens artikel 35 Wck, over € 38.147,48 vanaf 22 september 2015 tot de voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, en
subsidiair
€ 32.069,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 32.069,00 vanaf 30 juni 2014 tot de voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt Hoist dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen ingevolge de tussen Ribank enerzijds en [gedaagde] en [A] anderzijds gesloten overeenkomst, door het op grond van die overeenkomst verschuldigde bedrag, ondanks sommaties, onbetaald te laten. De vordering op [gedaagde] en [A] is door De Nederlandse Voorschotbank, een rechtsopvolgster van Ribank, aan Hoist gecedeerd, aldus Hoist.
3.3.
[gedaagde] heeft zich tegen deze vordering verweerd. Zij heeft in de eerste plaats aangevoerd dat zij niet uitsluit dat de vordering inmiddels is verjaard, namelijk ingeval meer dan vijf jaar zijn verstreken tussen de opeising van het gehele openstaande saldo en de dag waarop zij ter zake is aangesproken. [gedaagde] heeft in dat verband ook gewezen op artikel 8 sub f van de algemene voorwaarden, en heeft in dat kader aangevoerd dat de kapitaalverzekering al in 2007 zou zijn afgekocht. [gedaagde] heeft bewijs aangeboden van het afkopen van de levensverzekering. Dat zou buiten haar medeweten zijn gebeurd. Overigens heeft [gedaagde] aangevoerd dat Hoist het recht heeft verwerkt om betaling van [gedaagde] te vorderen: [gedaagde] heeft in 2000 met [A] afgesproken dat hij de schuld bij Ribank op zich zou nemen, zij heeft vervolgens meer dan een decennium niet van Ribank of Hoist vernomen en heeft er daarom gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat zij gevrijwaard was van terugbetaling. Haar is nooit medegedeeld dat zij hoofdelijk aansprakelijk is, aldus [gedaagde] . Bovendien kan [gedaagde] het gevorderde bedrag onmogelijk terugbetalen. Zij leeft van haar WAO-uitkering en van een zorgtoeslag en beslagmogelijkheden zijn beperkt. Een veroordeling is zinloos en bovendien is het volgens [gedaagde] in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid om haar op te laten draaien voor de ontstane situatie, omdat Ribank en dus Hoist daar mede verantwoordelijk voor is. Ribank en de tussenpersoon hebben namelijk hun zorgplicht jegens [gedaagde] geschonden, aldus [gedaagde] . Zij concludeert dat de kantonrechter Hoist niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering jegens haar, althans deze vordering zal afwijzen, met veroordeling van Hoist in de proceskosten. Voor zover de vordering van Hoist toewijsbaar zou zijn, beroept [gedaagde] zich op verrekening: vanwege de zorgplichtschending van Ribank en de tussenpersoon is Hoist, als hun rechtsopvolgster, immers gehouden om de schade te vergoeden, die [gedaagde] daardoor heeft geleden. Die schade dient begroot te worden op de omvang van de vordering van Hoist op [gedaagde] en daarmee te worden verrekend.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat de overeenkomst tussen Ribank enerzijds en [gedaagde] en [A] anderzijds een consumentenkredietovereenkomst is, waarop de Wet op het Consumentenkrediet (Wck) van toepassing is, zoals deze tot 25 mei 2011 gold. De overeenkomst is immers vóór die datum tot stand gekomen. De regels omtrent consumentenkredietovereenkomsten moeten, voor zover deze zien op de bescherming van de consument, ambtshalve worden toegepast, dat wil zeggen ook als de consument daar geen beroep op doet.
4.2.
De kantonrechter zal nu eerst de verjarings- en rechtsverwerkingsverweren van [gedaagde] bespreken. Indien nodig zal de vordering daarna nog ambtshalve worden beoordeeld, waarbij dan ook aandacht zal worden besteed aan de vraag of het in strijd is met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag aan Hoist, mede gelet op de aangevoerde zorgplichtschending. Afhankelijk van het antwoord op die vraag zal daarbij ook de door [gedaagde] bepleite verrekening aan bod komen.
verjaring
4.3.
In artikel 1 aanhef en onder f van de Wck zoals deze tot 25 mei 2011 gold, is bepaald dat in geval van een overeenkomst van geldkrediet, zoals in deze zaak is gesloten, de kredietnemer op verschillende tijdstippen geldsommen bij de kredietgever kan opnemen, voor zover het uitstaand saldo een bepaald bedrag (de kredietlimiet) niet overschrijdt. In dit geval vervullen [gedaagde] en [A] beiden de rol van kredietnemer. Zij hebben de overeenkomst immers allebei als kredietnemer ondertekend. In artikel 1 van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden is vermeld dat in het geval waarin meerdere personen de overeenkomst als kredietnemer ondertekenen, die personen hoofdelijk gehouden zijn tot nakoming van alle voor hen als kredietnemer uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat personen die gezamenlijk als kredietnemer fungeren, onderling kunnen afspreken dat de verplichtingen door slechts één van hen zullen worden voldaan, zoals [gedaagde] en [A] volgens [gedaagde] hebben gedaan nadat zij hun relatie hadden verbroken. Dat verandert echter niets aan de verhouding tussen de kredietnemer en de kredietgever. [gedaagde] en [A] bleven daarom ook na het verbreken van hun relatie hoofdelijk aansprakelijk jegens Ribank en haar rechtsopvolgsters. Dat wordt niet anders als [gedaagde] , zoals zij heeft aangevoerd, nooit van die overeengekomen hoofdelijkheid op de hoogte zou zijn geweest.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [A] in ieder geval tot eind 2012 heeft voldaan aan de betalingsverplichting van de kredietnemer, in die zin dat hij tot dat moment in ieder geval zorg heeft gedragen voor de betaling van de maandelijks verschuldigde rente. Eind 2012 heeft hij een achterstand laten ontstaan. Na aanmaning door De Nederlandse Voorschotbank is een betalingsregeling getroffen en is [A] zijn verplichtingen nog een korte periode nagekomen. Aangezien ook [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk is, moet het ervoor worden gehouden dat ook [gedaagde] tot eind 2012 en een korte periode in 2013 heeft voldaan aan de betalingsverplichting van de kredietnemer, hoewel zij in die periode feitelijk niets aan Ribank of haar rechtsopvolgsters heeft betaald – en er naar eigen zeggen ook niet van op de hoogte was dat zij enige verplichting jegens hen had. Als gevolg daarvan is in ieder geval tot eind 2012 echter ook geen sprake geweest van enig verzuim, en dus ook niet van een opeisbare en aan verjaring onderhevige vordering van Ribank op [gedaagde] . De verjaringstermijn kan dus pas zijn gaan lopen op het moment dat de betaling eind 2012 werd gestaakt. Hoist is minder dan drie jaar later, op 22 september 2015, tot dagvaarding overgegaan. Reeds hierom moet worden geconcludeerd dat de vordering van Ribank op [gedaagde] nog niet was verjaard op het moment dat Hoist zich tot [gedaagde] wendde.
4.6.
[gedaagde] heeft ook aangevoerd dat de vordering is verjaard, ingeval meer dan vijf jaar zijn verstreken tussen de opeising van het gehele openstaande saldo en de dag waarop zij ter zake is aangesproken. Daarvan is echter geen sprake, omdat uit de brief van 30 april 2014 blijkt dat het gehele openstaande saldo pas op die dag is opgeëist. Voor zover [gedaagde] zou hebben bedoeld dat het openstaande saldo al in 2007 had moeten worden opgeëist, omdat toen de levensverzekering zou zijn afgekocht (zie artikel 8 onder f van de algemene voorwaarden), kan haar dat ook niet baten. [gedaagde] is immers zelf als begunstigde aangewezen op de polis van de levensverzekering (of, na haar overlijden, haar weduwnaar, kinderen of overige erfgenamen). Daarom valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat deze levensverzekering destijds buiten medeweten van [gedaagde] kan zijn afgekocht. Ook valt zonder nadere toelichting niet in te zien waarom die beweerdelijke afkoop zou moeten worden tegengeworpen aan Hoist, in die zin dat haar vordering op [gedaagde] nu zou zijn verjaard. Hoist noch Ribank was immers partij bij die verzekering, die is afgesloten bij Delta Lloyd. En de levensverzekering is bovendien een maand later afgesloten dan het doorlopend krediet, zodat ook niet vast staat dat de levensverzekering aan dat krediet gekoppeld was. [gedaagde] heeft weliswaar een verpandingsakte overgelegd, maar die is niet door Ribank ondertekend en ook een datum ontbreekt, zodat uit die akte niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat die koppeling bestond. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om meer duidelijkheid te verschaffen. Nu zij dat niet heeft gedaan, ziet de kantonrechter geen aanleiding voor bewijslevering.
rechtsverwerking
4.7.
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat Hoist het recht heeft verwerkt om betaling van [gedaagde] te vorderen, omdat [gedaagde] jarenlang niet door Ribank of haar rechtsopvolgsters is geïnformeerd. Zoals hiervoor al uiteen is gezet, kunnen personen die gezamenlijk als kredietnemer fungeren, onderling afspreken dat de verplichtingen feitelijk door slechts één van hen zullen worden voldaan, zoals [gedaagde] en [A] na het verbreken van hun relatie hebben gedaan. Een dergelijke afspraak verandert niets aan de verhouding tussen de (gezamenlijk als) kredietnemer (fungerende personen) en de kredietgever, en ook niets aan de zorgplicht van de kredietgever jegens de (gezamenlijk als) kredietnemer (fungerende personen). Die zorgplicht bestaat onder meer hierin, dat de kredietgever de kredietnemer gedurende de looptijd van de overeenkomst periodiek een opgave van het saldo dient te verstrekken. In dit geval is in artikel 4 van de algemene voorwaarden bepaald dat Ribank dit regelmatig zal doen. En geoordeeld moet worden dat Ribank aan haar zorgplicht jegens de (gezamenlijk als) kredietnemer (fungerende personen) heeft voldaan. Aangevoerd noch gebleken is namelijk dat Ribank [A] niet periodiek een opgave zou hebben verstrekt van het saldo. Dat Ribank dat niet zou hebben gedaan is ook niet aannemelijk, aangezien [A] de betalingsverplichting jarenlang, in ieder geval tot eind 2012, deugdelijk is nagekomen.
4.8.
De kantonrechter overweegt nog dat een kredietgever dikwijls niet op de hoogte zal zijn van afspraken die de gezamenlijk als kredietnemer fungerende personen onderling maken. Daarom voldoet een kredietgever in beginsel aan zijn zorgplicht met betrekking tot het periodiek informeren van de kredietnemer, ingeval hij de bedoelde opgave aan één van de gezamenlijk als kredietnemer fungerende personen verstrekt. De kredietgever mag er dan in beginsel op vertrouwen dat de door hem geïnformeerde persoon op zijn beurt alle overige als kredietnemer fungerende personen zal informeren over de stand van zaken met betrekking tot het krediet. Het is aan de gezamenlijk als kredietnemer fungerende personen onderling om daar afspraken over te maken. De kredietgever staat daar buiten. Als [A] [gedaagde] ten onrechte niet zou hebben geïnformeerd over de stand van zaken, dient zij zich dus tot [A] te wenden, en niet tot Hoist. Het voorgaande zou anders kunnen zijn in het geval (één van) de als kredietnemer fungerende personen aan de kredietgever bericht(en) dat zij voortaan allen dienen te worden geïnformeerd. In dat geval zou een aparte zorgplicht jegens de andere, tot dan toe niet door de kredietgever geïnformeerde, personen kunnen worden aangenomen. Maar aangevoerd noch gebleken is dat dit in deze zaak is gebeurd. Daarom kan niet worden geoordeeld dat Hoist het recht heeft verwerkt om nu betaling van [gedaagde] te vorderen. Overigens blijkt uit de in het geding gebrachte correspondentie dat Ribank en haar rechtsopvolgsters hun correspondentie vanaf 2010 zowel naar het [adres] als naar de [adres] zijn gaan versturen, en dat zij vanaf toen dus ook [gedaagde] zelf hebben geïnformeerd. Ook daarom moet worden geoordeeld dat van rechtsverwerking geen sprake kan zijn. Overigens zijn Ribank en haar rechtsopvolgsters ook nog post naar de [adres] blijven sturen, nadat [gedaagde] al was verhuisd naar de [adres] . Dat zou hen mogelijk kunnen worden verweten, namelijk als [gedaagde] haar adreswijziging zou hebben doorgegeven, maar dat is aangevoerd noch gebleken, zodat daar niet van kan worden uitgegaan.
ambtshalve toetsing
4.9.
De reeds beoordeelde verweren van [gedaagde] slagen niet, zodat de kantonrechter de vordering nu ambtshalve verder dient te beoordelen.
4.10.
Hoist heeft onweersproken gesteld dat [A] en [gedaagde] niet hebben voldaan aan de op hen gezamenlijk als kredietnemer rustende betalingsverplichting. Gelet op hetgeen partijen overeen zijn gekomen, wat op dit punt niet afwijkt van hetgeen in de Wck is bepaald, waren Ribank en haar rechtsopvolgsters gerechtigd om over de periode waarin de maandelijkse betalingsverplichting deugdelijk werd nagekomen, de contractuele rente als kredietvergoeding in rekening te brengen. In de vordering van Hoist zit daarnaast ook een vergoeding van contractuele rente besloten over de periode waarin de betalingsverplichting, na ingebrekestelling, niet meer werd nagekomen. Ingevolge artikel 34 sub b Wck is ook een dergelijke vertragingsvergoeding toelaatbaar, mits die is bedongen. Dat is in dit geval gebeurd, namelijk in artikel 6 van de algemene voorwaarden. Uit de algemene voorwaarden blijkt echter niet, in ieder geval niet duidelijk, dat ook aanspraak kan worden gemaakt op de vertragingsvergoeding over de periode nadat het totaal verschuldigde bedrag is opgeëist. De vordering wordt dan ook in zoverre afgewezen.
4.11.
Het openstaande saldo is opgeëist bij brief van 30 april 2014. Het bedroeg die dag € 31.886,60. Uit het voorgaande volgt dat dit bedrag toewijsbaar is. Ook de subsidiair met ingang van 30 juni 2014 gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar (deze zou al vanaf 30 april 2014 toewijsbaar zijn geweest, maar dat is niet gevorderd).
zorgplichtschending
4.12.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het in strijd zou zijn met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid om haar op te laten draaien voor de restschuld, die volgens haar mede is veroorzaakt door Ribank en de tussenpersoon. Zij hadden volgens [gedaagde] namelijk een bijzondere zorgplicht ten aanzien van het verstrekken van krediet aan particulieren en hebben die zorgplicht geschonden. Volgens [gedaagde] hadden Ribank en de tussenpersoon haar en [A] er namelijk van moeten weerhouden de kredietovereenkomst aan te gaan, omdat hun inkomens ontoereikend waren om deze last te dragen en zij bovendien al veel schulden hadden. In plaats daarvan hebben zij [gedaagde] en [A] echter ook nog een levensverzekering af laten sluiten, en daarmee schijnzekerheid geboden. Een arbeidsongeschiktheidsverzekering, die volgens [gedaagde] wel nuttig zou zijn geweest omdat daarmee haar latere inkomensdaling door arbeidsongeschiktheid had kunnen worden opgevangen, is ten onrechte niet afgesloten. Tot slot heeft Ribank, althans de tussenpersoon, ook nog aan [gedaagde] en [A] voorgehouden dat betaalde rente aftrekbaar was van hun belastbare inkomen, terwijl die regeling niet lang nadien is afgeschaft. Ribank dan wel de tussenpersoon had daar volgens [gedaagde] op moeten anticiperen. Ook is er ten onrechte niet op toegezien dat de schuld zou worden afgelost. [gedaagde] leidt uit de omvang van het openstaande bedrag namelijk af dat [A] alleen rente heeft betaald, en niets heeft afgelost. Het is in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid om haar voor de restschuld op te laten draaien, aldus [gedaagde] .
4.13.
De kantonrechter overweegt dat niet valt in te zien waarom de beweerdelijke zorgplichtschending door de tussenpersoon zou moeten worden toegerekend aan Ribank of haar rechtsopvolgsters. Maar ook als daar veronderstellenderwijs wel van wordt uitgegaan, kan niet worden geoordeeld dat Ribank en haar rechtsopvolgsters hun zorgplicht hebben geschonden. De afgesloten overeenkomst is namelijk een reguliere kredietovereenkomst waarbij een kredietsom van een bepaalde hoogte is verstrekt en een rentepercentage dat weliswaar variabel was, maar in beginsel toch bekend. Bovendien was dat rentepercentage begrensd (tot de wettelijke rente verhoogd met 12 procentpunten, zie artikel 4 van het Besluit Kredietvergoeding). Bij kredietovereenkomsten als deze hoeft een financiële instelling, om aan haar zorgplicht te voldoen, niet veel meer te doen dan vóór het sluiten van de overeenkomst de kredietwaardigheid van de kredietnemer te controleren. Volgens [gedaagde] heeft Ribank daar steken laten vallen, maar daar gaat de kantonrechter niet in mee. Ribank heeft immers, zo heeft Hoist onweersproken gesteld, een inkomenstoets uitgevoerd en heeft daarbij vastgesteld dat zowel [A] als [gedaagde] beschikte over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat is voldoende. Bovendien is gebleken dat [A] van 1997 tot 2012 (mede namens [gedaagde] ) aan zijn betalingsverplichtingen jegens Ribank en haar rechtsopvolgsters heeft voldaan. Ook daaruit blijkt dat hij voldoende kredietwaardig was, zodat ook om die reden nu niet kan worden geoordeeld dat Ribank in 1997 toch had moeten besluiten dat [A] en [gedaagde] onvoldoende kredietwaardig waren om een overeenkomst mee aan te gaan.
4.14.
De aard van dit type kredietovereenkomst, een relatief eenvoudig financieel product, waarbij de rechten en plichten duidelijk uit de overeenkomst blijken, geeft ook geen aanleiding tot het aannemen van een zwaardere zorgplicht. Bij een dergelijke kredietovereenkomst hoeft de verzekeringnemer niet te worden verplicht om zichzelf tegen arbeidsongeschiktheid te verzekeren. Evenmin kan worden geoordeeld dat een verzekeringnemer moet worden afgeraden een levensverzekering af te sluiten, ook al omdat niet vast staat dat Ribank [gedaagde] heeft aangezet tot het sluiten van de levensverzekering bij Delta Lloyd. Tot slot kan ook niet worden geconcludeerd dat Ribank ten onrechte niet zou hebben geanticipeerd op de nadien gebleken wijziging van de regelgeving, al was het maar omdat de betaalde rente nog vier jaar na het sluiten van de overeenkomst aftrekbaar is gebleven van het belastbaar inkomen. Als gevolg daarvan kan niet worden geoordeeld dat Ribank en haar rechtsopvolgsters hun zorgplicht jegens [gedaagde] zouden hebben geschonden. Voor zover [A] in strijd met tussen [A] en [gedaagde] gemaakte afspraken alleen rente zou hebben betaald en niet zou hebben afgelost, zoals [gedaagde] vermoedt, geldt dat zij zich daarvoor tot [A] moet wenden.
4.15.
Nu niet kan worden geoordeeld dat Ribank en haar rechtsopvolgsters hun zorgplicht jegens [gedaagde] hebben geschonden, staat in beginsel niets aan een veroordeling van [gedaagde] in de weg. Aan een verrekening van het toewijsbare bedrag komt de kantonrechter bij gebrek aan gebleken zorgplichtschending namelijk niet toe.
strijd met eisen van redelijkheid en billijkheid
4.16.
[gedaagde] heeft tot slot betoogd dat een veroordeling vanwege haar penibele financiële situatie in strijd zou zijn met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Daar gaat de kantonrechter niet in mee. De kantonrechter beoordeelt de vordering: of Hoist op grond van de door partijen gemaakte afspraken en wettelijke regels aanspraak kan maken op betaling. Als dat zo is, moet de vordering worden toegewezen, ook als er sprake is van betalingsonmacht. In deze zaak kan Hoist op grond van de overeenkomst en de wettelijke regels aanspraak maken op betaling van het openstaande bedrag. Bijzondere omstandigheden die maken dat zij zich niet mag beroepen op haar aanspraken (in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW) zijn in deze zaak niet naar voren gekomen. Daarbij is van belang dat aangevoerd noch gebleken is dat [gedaagde] zich na het verbreken van de relatie in 2000 tot Ribank heeft gewend, terwijl zij had kunnen verzoeken om wijziging van de kredietovereenkomst of deze had kunnen opzeggen. De artikelen 7 en 9 van de algemene voorwaarden voorzien uitdrukkelijk in die mogelijkheid.
4.17.
Het voorgaande doet overigens niet af aan de mogelijkheid voor [gedaagde] om zich na een veroordelend vonnis alsnog tot Hoist (en/of tot [A] , indien die tussen hen beiden gemaakte afspraken heeft geschonden) te wenden in een poging nadere afspraken te maken. De kantonrechter staat daar echter buiten.
proceskosten
4.18.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, met dien verstande, dat de tot de dagvaardingskosten behorende informatiekosten (gedeeltelijk) worden afgewezen, omdat de vordering op dit punt niet in overeenstemming is met de landelijk gehanteerde tarieven (zie de aanbeveling “Vergoeding uittreksels” op www.rechtspraak.nl/Voor-advocaten-en-juristen/Reglementen-procedures-en-formulieren/Civiel/Paginas/Tarieven-kosten-vergoedingen.aspx).
4.19.
De kosten aan de zijde van Hoist worden begroot op:
- dagvaarding € 79,47
- griffierecht € 932,00
- salaris gemachtigde € 800,00 (2 punten x tarief € 400,00)
Totaal € 1.811,47
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Hoist tegen bewijs van kwijting te betalen € 31.886,60 met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2014 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Hoist, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.811,47, waarin begrepen € 800,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.