Hof Amsterdam, 28-12-2010, nr. 200.077.916-01
ECLI:NL:GHAMS:2010:BP4820
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
28-12-2010
- Zaaknummer
200.077.916-01
- LJN
BP4820
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BP4820, Uitspraak, Hof Amsterdam, 28‑12‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 29b Wet op de jeugdzorg
Uitspraak 28‑12‑2010
Inhoudsindicatie
gesloten uithuisplaatsing
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 28 december 2010 in de zaak met zaaknummer 200.077.916/01 van:
[…],
verblijvende in […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. C. Stroobach te Amsterdam,
t e g e n
BUREAU JEUGDZORG AGGLOMERATIE AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk [de minderjarige] en BJAA genoemd.
1.2.
[de minderjarige] is op 30 november 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 oktober 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 471521/10-2573.
1.3.
De zaak is op 20 december 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.4.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- -
[de minderjarige], bijgestaan door haar advocaat;
- -
mevrouw R. Tuhehaij en mevrouw A. Perini, vertegenwoordigers van BJAA;
- -
mevrouw […], de moeder van [de minderjarige], bijgestaan door mr. D.M. Rupert, advocaat te Amsterdam;
- -
de heer […], de vader van [de minderjarige];
- -
de heer O. Ente, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam en Gooi- en Vechtstreek, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
2. De feiten
2.1.
[de minderjarige] is geboren [in] 1996. […] (hierna: de moeder) is belast met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige].
2.2.
Bij beschikking van 6 september 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam is [de minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld. Bij die beschikking is eveneens voor de duur van een jaar een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor verblijf in een accommodatie van een zorgaanbieder verleend.
2.3.
Bij beschikking van 1 oktober 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam voorlopige machtiging verleend om [de minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in gesloten jeugdzorg voor de duur van veertien dagen.
2.4.
In het dossier bevinden zich onder meer de volgende stukken:
- -
een indicatiebesluit dat ziet op verblijf in gesloten jeugdzorg van een gz-psycholoog van BJAA van 4 oktober 2010;
- -
een instemmingverklaring gedragswetenschapper van 4 oktober 2010 bij het verzoek tot voorlopige machtiging gesloten jeugdzorg als bedoeld in artikel 29c lid 4 van de Wet op de jeugdzorg (hierna: Wjz). Die verklaring is afgegeven zonder voorafgaand onderzoek van [de minderjarige], omdat dat op dat moment feitelijk onmogelijk was;
- -
een instemmingverklaring gedragswetenschapper van 18 oktober 2010 bij het verzoek tot machtiging gesloten jeugdzorg als bedoeld in artikel 29b lid 5 Wjz, gebaseerd op een onderzoek van [de minderjarige] van 13 oktober 2010.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is de bij beschikking van 1 oktober 2010 verleende voorlopige machtiging om [de minderjarige] in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven tot 12 oktober 2010 gehandhaafd en is aansluitend machtiging verleend om [de minderjarige] in gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven tot 1 februari 2011. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van BJAA om op grond van artikel 29b Wjz een machtiging te verlenen voor plaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van zes maanden.
3.2.
[de minderjarige] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van BJAA alsnog af te wijzen.
3.3.
BJAA verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
In geschil is de verleende machtiging tot verblijf van [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg tot 1 februari 2011. [de minderjarige] heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat de kinderrechter in de bestreden beschikking ten onrechte heeft overwogen dat is voldaan aan de vereisten van artikel 29b lid 5 Wjz, aangezien de machtiging is afgegeven zonder dat een gedragswetenschapper met haar had gesproken.
4.2.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. BJAA heeft op 1 oktober 2010 het inleidende verzoekschrift ingediend en verklaard dat [de minderjarige] ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die haar ontwikkeling naar volwassenheid belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken (artikel 29b lid 3 Wjz). Ingevolge artikel 29b lid 5 Wjz behoeft deze verklaring de instemming van een bij de Regeling aanwijzing gedragswetenschappers gesloten jeugdzorg aangewezen gedragswetenschapper, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht. Daartoe heeft BJAA, evenwel pas nadat de kinderrechter de bestreden beschikking had gegeven, een verslag overgelegd van W.D.J. Boegem, gedragswetenschapper als bedoeld in categorie c van vorenbedoelde regeling, van 18 oktober 2010. Uit het verslag blijkt dat de gedragswetenschapper [de minderjarige] op 13 oktober 2010, dus pas nadat de kinderrechter de bestreden beschikking reeds had gegeven, heeft onderzocht. De kinderrechter heeft echter de machtiging verleend op basis van de eerdere instemmingverklaring van 4 oktober 2010, waaraan geen onderzoek van [de minderjarige] ten grondslag heeft gelegen.
4.3.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d. van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen, behalve (onder meer) in het geval van rechtmatige detentie van een minderjarige met het doel toe te zien op zijn opvoeding. Blijkens de wetsgeschiedenis (Eerste Kamer 2007-2008, 30644, Memorie van Antwoord, d.d. 13 november 2007) waarborgt de instemming van een gedragswetenschapper dat wordt vastgesteld dat de beperking van de vrijheid van de jeugdige nodig is in verband met de opvoeding. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de vereiste instemming van een gedragswetenschapper is te rekenen tot de waarborgen waarmee rechtmatige vrijheidsontneming in de vorm van opneming in gesloten jeugdzorg behoort te zijn omgeven. Het bepaalde in artikel 29b lid 5 Wjz dient dan ook strikt te worden toegepast. Nu gebleken is dat de gedragswetenschapper [de minderjarige] niet heeft onderzocht voordat de machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg op 12 oktober 2010 door de kinderrechter is verleend, is niet voldaan aan de vereisten die de wet aan toepassing van deze maatregel stelt. De omstandigheid dat het voor de gedragswetenschapper aanvankelijk feitelijk onmogelijk was [de minderjarige] te onderzoeken maakt dit niet anders. Uitsluitend in het geval van een voorlopige machtiging op grond van artikel 29c Wjz kan in dat geval toch een instemmingverklaring worden afgegeven.
4.4.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging tot gesloten plaatsing heeft verleend, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek, voor zover betrekking hebbende op artikel 29b Wjz, alsnog moet worden afgewezen.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidende verzoek van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam alsnog af, voor zover daarin is verzocht om een machtiging op grond van artikel 29b Wjz te verlenen voor plaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, H.S.G. Verhoeff en J.E. Doek in tegenwoordigheid van mr. R.M. van Diepen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2010.