Hof Den Haag, 12-05-2020, nr. 200.251.377/01
ECLI:NL:GHDHA:2020:877
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
12-05-2020
- Zaaknummer
200.251.377/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2020:877, Uitspraak, Hof Den Haag, 12‑05‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:238, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2018:7650, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑05‑2020
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.251.377/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 6553236/CV EXPL 17-44366
arrest van 12 mei 2020
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. R.J. Michielsen te Hoogvliet (Rotterdam),
tegen
Gemeente Rotterdam,
zetelend te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. S. de Wit te Rotterdam.
Het geding
Bij exploot van 7 december 2018 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 7 september 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:7650; hierna: het bestreden vonnis). Bij memorie van grieven met een productie heeft [appellante] drie grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft de Gemeente de grieven bestreden.
Vervolgens zijn de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.
De feiten in hoger beroep
De door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof gaat daarom van deze feiten uit. Op grond van deze feiten en de feiten die het hof zelf heeft vastgesteld, gaat het in deze zaak om het volgende.(Het hof zal voor de duidelijkheid na de feiten de voor deze procedure relevante regelgeving vermelden.)
[appellante] is een alleenstaande moeder van onder meer een minderjarige zoon [de zoon] – in de stukken ook wel [de zoon] genoemd – [achternaam] (hierna: [de zoon]). [de zoon] is geboren op [geboortedatum].
Vanaf februari 2015 heeft [appellante] voor [de zoon] – via achtereenvolgens de gemeentelijke Wijkteams Hoogvliet en Beverwaard – verschillende aanvragen voor jeugdhulp gedaan.
Op 1 juli 2016 heeft [appellante] ten behoeve van [de zoon] bij het Wijkteam Beverwaard (hierna: het Wijkteam) een verzoek ingediend voor een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) voor psychomotorische therapie (hierna: PMT). Volgens [appellante] hanteerde de in natura PMT-verlener Lucertis, die door de Gemeente was gecontracteerd, een te lange wachttijd.
Bij mail van 26 augustus 2016 heeft bij het Wijkteam [plv. teamleider Wijkteam], plaatsvervangend teamleider (hierna: [plv. teamleider Wijkteam]), die deze aanvraag samen met zijn collega [medewerker Wijkteam] (hierna: [medewerker Wijkteam]) behandelde, [appellante] bericht over de aanvullende voorwaarden die krachtens artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet gelden voor het aanvragen van een PGB. Daarnaast heeft hij erop gewezen dat bij het toekennen van een PGB sprake moet zijn van een budgetplan, een zorgovereenkomst en mogelijk een rekentool voor de kostenraming.
Op dezelfde dag heeft [appellante] een klacht ingediend bij het klachtenbureau Maatschappelijke Ontwikkeling van de Gemeente (hierna: het Klachtenbureau MO). Daarin heeft zij het Wijkteam onder meer verweten traag te handelen.
7. Bij mails van 29 en 30 augustus en 1 september 2016 heeft bij het Wijkteam tussen [plv. teamleider Wijkteam], [medewerker Wijkteam], de [Wijkteamleider], Wijkteamleider (hierna: [Wijkteamleider]), [rayonmanager], rayonmanager, en andere niet nader naar functie aangeduide personen overleg plaatsgevonden over de met [appellante] ontstane situatie en de mogelijkheid van raadpleging van Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond (hierna: Veilig Thuis, in de stukken ook aangeduid als VTRR) met het oog op een melding bij Veilig Thuis.
8. Veilig Thuis is het advies-en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling (hierna: AMHK) in de zin van artikel 4.1.1 lid 1 Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo) voor de regio Rotterdam-Rijnmond.
9. Op 21 september 2016 heeft bij het Wijkteam een bespreking plaatsgevonden tussen (onder meer) [appellante], bijgestaan door haar raadsman de heer Michielsen, en [Wijkteamleider]. In de door het Wijkteam opgestelde notulen van deze bespreking (productie 1 inleidende dagvaarding) staat:
“Het doel is te komen tot afspraken voor het organiseren/aanvragen van PMT voor [de zoon].
[Wijkteamleider] stelt aan [appellante] 2 opties voor:
- Opnieuw aanmelden bij Lucertis voor PMT (Zorg in Natura), met startdatum in oktober.
- PMT aanvraag d.m.v. PGB door wijkteam Beverwaard volgens de door de gemeente afgesproken stappen: ondersteuningsplan, zorg- en budgetplan, zorgovereenkomst en evaluatie van zorg.
[appellante] geeft aan dat ze niet met Lucertis in zee [wil] voor PMT.
Ze [wil] graag snel stappen zetten met de PGB aanvraag. Voorwaarde van mevrouw is dat het door een andere medewerker of wijkteam wordt opgepakt. [appellante] heeft geen vertrouwen in [[medewerker Wijkteam]] en [[plv. teamleider Wijkteam]]. (…). [Wijkteamleider] geeft aan dat hij geen nieuwe medewerker of ander wijkteam zal vragen om de PGB aanvraag over te nemen. Hij acht de kans zeer groot dat deze medewerker vast zal lopen in het gesprek met mevrouw omdat deze dezelfde stappen zal moeten hanteren. Het risico is dan te groot dat noodzakelijke hulp niet gestart kan worden of vertraging op zal lopen.
[Wijkteamleider] brengt [appellante] op de hoogte dat hij Veilig Thuis gaat vragen om te onderzoeken wat nodig is voor haar en haar gezin. Mevrouw vraagt ruim 1,5 jaar om hulp en deze is nog steeds niet van de grond gekomen. Daar maakt hij zich ernstig zorgen over. Mevrouw geeft aan het hier helemaal niet mee eens te zijn en dat ze zelf ook contact op (…) zal nemen met Veilig Thuis.
De heer Michielsen stelt voor om als tussenpersoon te fungeren in communicatie tussen [appellante] en [[medewerker Wijkteam]] om de aanvraag PGB rond te maken. [appellante] wijst dit voorstel af.
ConclusieHet is niet gelukt om tot afspraken te komen zodat [de zoon] op korte termijn kan starten met PMT. Het Wijkteam gaat over tot het verzoek tot onderzoek bij Veilig Thuis. [appellante] gaat in overleg met haar advocaat kijken welke stappen zij gaat zetten.”
10. Naar aanleiding van het bericht van [Wijkteamleider] tijdens de bespreking van 21 september 2016 heeft [appellante] haar klacht bij het Klachtenbureau MO uitgebreid met een klacht tegen het doen van een melding bij Veilig Thuis.
10. [Wijkteamleider] heeft op 26 september 2016, namens het Wijkteam, via een daartoe bestemd standaardformulier, de door hem aangekondigde melding gedaan bij Veilig Thuis (productie 3 conclusie van antwoord). Op de vraag “van welke mishandeling (…) er sprake [is]” heeft [Wijkteamleider] de keuze “Kindermishandeling/Huiselijk geweld en er wonen minderjarige kinderen in het gezin”, aangevinkt. De vragen op het standaardformulier zijn verder, voor zover thans van belang, onder meer als volgt beantwoord [onderstreping in citaat toegevoegd, hof]: “Laat het gemelde kind zorgelijk gedrag zien Ja, namelijk: Informatie uit aanvraag PMT door school: [de zoon] loopt vast in zijn sociale emotionele en cognitieve ontwikkeling. School signaleert het volgende:
Een slechte werkhouding: hij heeft opstartproblemen en moeite zijn taken af te maken.
Hij kan zich slecht concentreren.
Zijn motorische ontwikkeling loopt achter t.o.v. leeftijdsgenoten.
[de zoon] kan de opdrachten niet onthouden en vergeet ook delen van opdrachten.
Zonder externe, constante aansturen werkt [de zoon] niet.
Hij heeft veel moeite zichzelf af te remmen; roept dingen door de klas vanuit een impuls en heeft daar geen controle op.
Ondervindt vanwege bovenstaande problemen moeilijkheden in de contact name met zo wel kinderen als volwassenen en wordt onzeker. [de zoon] moet veel gecorrigeerd en gewaarschuwd worden en wordt onzeker.(…)
Geef een beschrijving van de huidige zorgen?
Mevrouw [[appellante], toevoeging hof] is ruim 1,5 jaar (februari 2015) geleden in beeld gekomen bij het wijkteam Hoogvliet. Mevrouw had zichzelf aangemeld met de vraag om de thuissituatie te ontlasten na schooltijd, in de weekenden en tijdens vakantie door gedragsproblemen van [de zoon]. Het wijkteam trof bij huisbezoek een rommelig en vervuild huis aan. Moeder maakt gebruik van maatschappelijk werk van de kerk ivm financiële problemen. Gaf aan geen ondersteuning van wijkteam hierin nodig te hebben. Maatschappelijk werk kerk heeft aangegeven bij wijkteam Hoogvliet dat moeder slecht in staat is te organiseren.Het wijkteam Hoogvliet is met mevrouw bezig geweest voor het aanvragen van PGB om de thuissituatie te ontlasten. Deze communicatie liep vast en sindsdien is mevrouw terecht gekomen in een spiraal van het indienen van klachten tegen medewerkers van het wijkteam. Eerst in Hoogvliet, toen de wijkteamleider Carnisse die gevraagd was de PGB aanvraag te beoordelen en nu in Beverwaard. De wijkteamleider Carnisse trof toen nog in Hoogvliet een redelijk opgeruimde woning aan. Mevrouw heeft PGB huishoudelijke verzorging.Mevrouw is verhuisd naar Beverwaard en heeft zich op 1 juli gemeld bij het wijkteam ivm aanvraag PMT voor haar zoon.Ook hier heeft mevrouw het vertrouwen opgezegd in de plaatsvervangend wijkteamleider en PGB-deskundige en een klacht tegen hen ingediend.
Afgelopen woensdag heb ik een gesprek gevoerd met mevrouw en haar advocaat. Ik heb haar de keuze gegeven in PMT bij Lucertis (ZIN) of te voldoen aan de voorwaarden die wij stellen aan het aanvragen van een PGB. Mevrouw ging met beiden niet akkoord.Ik heb mevrouw toen verteld dat ik haar en haar gezin ga aanmelden bij Veilig Thuis met verzoek tot onderzoek omdat ik me zorgen maak om de gezinssituatie en dat het de wijkteams al 1,5 jaar niet lukt om haar hierin te ondersteunen en hierdoor ook geen zicht hebben op de gezinssituatie. Mevrouw geeft aan afgelopen woensdag zelf met Veilig Thuis gebeld te hebben en heeft ook een klacht tegen mij ingediend.
Wat verwacht u van Veilig Thuis?Onderzoek naar gezinssituatie om te kijken wat nodig is voor kinderen en mevrouw.”
12. Op 10 oktober 2016 heeft het Klachtenbureau MO de klachten van [appellante] verworpen (productie 2 inleidende dagvaarding).
13. Op 12 oktober 2016 heeft [appellante] een viertal klachten tegen het Wijkteam ingediend bij de gemeentelijke Kinderombudsman (hierna: de ombudsman).
13. Veilig Thuis heeft naar aanleiding van de melding door het Wijkteam bij Veilig Thuis een onderzoek ingesteld. In een ongedateerde overdrachtsnotitie (productie 4 conclusie van antwoord), die de Gemeente naar haar zeggen op 13 februari 2017 heeft ontvangen, heeft Veilig Thuis de Gemeente van de resultaten van zijn onderzoek naar aanleiding van deze vier klachten op de hoogte gesteld:
“Beoordeling door Veilig Thuis RR
Het oordeel van Veilig Thuis RR is gebaseerd op de informatie uit de gesprekken met ouder en derden.
Uit onderzoek wordt de gemelde kindermishandeling niet bevestigd.
Er is sprake van een langlopend conflict tussen moeder en het wijkteam over de in te zetten hulpverlening. Hierdoor is de benodigde hulpverlening voor [de zoon] niet tot stand gekomen. De zeer kritische houding van moeder, zoals zij die ook naar Veilig Thuis RR heeft opgesteld, is hierop van invloed geweest.
Er kan echter niet worden gesteld dat moeder [de zoon] bewust onttrekt aan de noodzakelijke zorg.(…)
Benodigde hulpverlening volgens Veilig Thuis RR
Continuering ontlastende zorg (…)”
15. Het Wijkteam heeft op 23 juni 2017 een nadere e-mail gestuurd aan Veilig Thuis (hierna: tweede bericht) met de volgende tekst:
“Hierbij een aanvulling op een eerdere melding (…). Deze aanvulling graag zien als een nieuwe melding, waarbij inhoudelijk wordt toegevoegd aan de eerste melding.”
In de bijgaande briefrapportage (productie 12 conclusie van dupliek) heeft het Wijkteam onder meer het volgende vermeld:
“Inzake eerdere melding bij Veilig thuis inzake casus 16716 het volgende.De raadsonderzoeker ([raadsonderzoeker]) heeft de eerdere melding afgehandeld. Zij heeft aangegeven dat wij, indien er geen positieve verandering gaat plaatsvinden, een aanvulling op de melding kunnen doen. Om deze vervolgens opnieuw naar Veilig Thuis kunnen sturen. Er zijn zorgwekkende ontwikkelingen geweest die noodzakelijk maken dat er een nieuwe melding moet komen.(…)
Ik wil daarnaast op voorhand aangeven dat er vanuit het wijkteam (…) wordt gevraagd (…) om onderzoek te doen en de casus aan te melden bij het jeugdbeschermingsplein en/of de Raad voor de Kinderbescherming inzake een onderzoek [ondertoezichtstelling, hof] met dwangbegeleiding vanuit de [Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hof].
[Beschrijving van de ontwikkelingen sinds de eerste melding, hof] Het hierboven beschreven relaas is een opsomming van alle pogingen om [de zoon], de zoon in kwestie, in ieder geval te voorzien van de gevraagde Psycho Motorische Training. Wij maken ons grote zorgen om de grote tijdsspanne tussen de eerste vraag om hulp en het moment waar we ons nu bevinden. Het niet zien van de kinderen, het niet kunnen inschatten van de hulpvragen die onder het gedrag van moeder liggen, de wetenschap dat er bij de GGD een verlenging is afgegeven voor een medische indicatie voor kinderopvang voor beide kinderen, de zorgen die school heeft over het gedrag en de wetenschap dat hier zeker inzet vanuit de hulpverlening nodig is (wellicht voor allebei de kinderen en ook moeder), maakt dat wij opnieuw de vraag neerleggen om een onderzoek te gaan starten naar deze situatie. Tegelijkertijd vragen wij, vanwege het onvermogen vanuit de vrijwillige hulpverlening om binnen dit onderzoek zeer concreet te kijken naar een beschermingsmaatregel. Dit is naar onze mening de enige manier om [appellante] te ondersteunen in haar opvoeding en de kinderen die hulp te bieden die nodig is. Terugverwijzen naar de vrijwillige hulpverlening is niet zinvol en deze mening wordt ook gevoerd door de [tactisch manager] (tactisch manager) en [rayonmanager] (rayon manager zuid binnen).”
16. In zijn rapport d.d. 27 september 2017 (productie 3 inleidende dagvaarding) heeft de ombudsman drie van de vier door [appellante] voorgestelde klachten verworpen, waarbij de ombudsman onder meer (omtrent klacht 4) heeft overwogen dat de Gemeente in redelijkheid tot haar beslissing is kunnen komen om geen ander wijkteam toe te wijzen. De ombudsman heeft de klacht over de melding door het Wijkteam bij Veilig Thuis wél gegrond verklaard. In het rapport van de ombudsman staat, voor zover thans van belang, onder meer het volgende hierover vermeld:
“Relevante behoorlijkheidsvereisten EvenredigheidDe overheid kiest om haar doel te bereiken een middel dat niet onnodig ingrijpt in het leven van de burger en dat in evenredige verhouding staat tot dat doel.
De overheid maakt steeds de afweging of een minder zwaar middel kan worden ingezet voor het doel dat zij wil bereiken. De overheid moet voorkomen dat bepaalde burgers onevenredig nadeel hebben van de maatregelen die de overheid neemt.
(…)
Overwegingen
(…)Duidelijk is dat van kindermishandeling of huiselijk geweld in het geval van [appellante] en [de zoon] geen sprake is geweest. (…) Indien de [Wijkteamleider] de stappen van de meldcode van Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond zorgvuldig had gevolgd, was hij niet gekomen tot het doen van een melding. Het ‘gebruiken’ van een melding bij Veilig Thuis om een impasse in de jeugdhulpverlening te doorbreken, is naar het oordeel van de kinderombudsman niet passend. Juist vanwege de grote gevolgen van een dergelijke melding, moet hier met uiterste zorgvuldigheid mee om worden gegaan.(…) Oordeelklacht 1 Een medewerker van het Wijkteam Beverwaard heeft onterecht een melding gedaan bij Veilig Thuis. Veilig Thuis is er niet voor om vast te stellen welke zorg nodig is, maar onderzoekt mogelijke gevallen van huislijk geweld en kindermishandeling. Daarvan is geen sprake.
Klacht is gegrond. De melding bij Veilig Thuis heeft een inbreuk gemaakt op de privacy van [appellante] en [de zoon] Deze inbreuk kan niet worden gerechtvaardigd door het doel van de melding, namelijk het vaststellen welke zorg nodig is. Hierdoor heeft de gemeente in strijd met het behoorlijkheidsvereiste evenredigheid gehandeld.”
17. [appellante] heeft naar aanleiding van het tweede bericht door het Wijkteam aan Veilig thuis op 22 september 2017 een aanvullende klacht ingediend bij de ombudsman. In een conceptrapport van de ombudsman d.d. 16 februari 2018 (productie 6 conclusie van repliek) staat onder ‘voorlopig oordeel’ het volgende vermeld:
“De klacht is gegrond. Met het opnieuw melden bij Veilig Thuis heeft de gemeente een onevenredig zwaar instrument toegepast. De gemeente heeft hiermee in strijd met het behoorlijkheidsvereiste evenredigheid gehandeld.”
18. [appellante] heeft de Gemeente verzocht om aan haar een schadevergoeding te betalen. Nadat de Gemeente dit heeft geweigerd, heeft [appellante] haar in rechte betrokken.
De regelgeving
19. Op basis van de Jeugdwet en de daarmee samenhangende regelgeving zijn de gemeenten sinds 2015 verantwoordelijk voor de verlening van jeugdhulp. Deze wordt, desgevraagd, verleend in de vorm van een PGB dan wel in natura. Krachtens artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet gelden voor het aanvragen van een PGB aanvullende voorwaarden ten opzichte van het aanvragen van jeugdhulp in natura. De feitelijke beoordeling hiervan wordt gedaan door gemeentelijke Wijkteams. Medewerkers bij het Wijkteam zijn geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SJK).
19. Kindermishandeling werd ten tijde van de feiten en wordt in artikel 1.1 Jeugdwet (en in artikel 1.1.1 van de Wmo) gedefinieerd als: “elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel;”.
21. Personen die beroepshalve beschikken over inlichtingen die noodzakelijk kunnen worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken, kunnen aan Veilig Thuis deze inlichtingen desgevraagd of uit eigen beweging verstrekken zonder toestemming van degene die het betreft en indien nodig met doorbreking van hun geheimhoudingsplicht (artikel 5.2.6 Wmo. Daartoe moeten ze wel zorgvuldig handelen. Krachtens de specifieke wetten waarin de werkzaamheden van deze beroepsgeheimhouders zijn geregeld, waaronder de Jeugdwet (artikel 4.1.7) en de Wmo (artikel 3.3), zijn de instanties waaronder deze beroepsgeheimhouders ressorteren verplicht een meldcode vast te stellen en na te leven waarin de daarbij te nemen stappen zijn uitgewerkt .
21. Deze meldcode moet (op basis van het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van 16 juli 2013, Stb. 2013, 324; hierna: het Besluit) een stappenplan bevatten met ten minste de volgende stappen:
“a. het in kaart brengen van de signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling;
b. collegiale consultatie en zo nodig raadplegen van het AMHK of een deskundige op het gebied van letselduiding;
c. een gesprek met de cliënt;
d. het wegen van het risico op en de aard en de ernst van het huiselijk geweld of de kindermishandeling en bij twijfel altijd raadplegen van het AMHK; en
e. beslissen: zelf hulp bieden of hulp organiseren dan wel het doen van een melding.”
23. De nota van toelichting bij het Besluit bevat onder meer de volgende toelichting: “Stap 2: Collegiale consultatie en zo nodig raadplegen van het [AMHK] (…) Om de signalen die in kaart zijn gebracht goed te kunnen duiden, is overleg met een deskundige collega noodzakelijk. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan de (aandachts)functionaris huiselijk geweld of kindermishandeling binnen de eigen organisatie (…). Zo nodig kan op basis van anonieme cliëntgegevens (daarnaast) ook het [AMHK] worden geraadpleegd. Stap 3: Gesprek met de cliënt (…)
In het gesprek met de cliënt gaat het er om dat de professional:
1) het doel van het gesprek uitlegt;
2) de signalen, dit wil zeggen de feiten die hij heeft vastgesteld en de waarnemingen die hij heeft gedaan, bespreekt;
3) de cliënt uitnodigt om daarop te reageren;
4) en pas na deze reactie zo nodig komt tot een interpretatie van wat hij heeft gezien en gehoord en wat hem in reactie daarop verteld is. Stap 4: Wegen van het geweld of de kindermishandeling en bij twijfel altijd raadplegen van het steunpunt huiselijk geweld of het advies- en meldpunt kindermishandelingIn deze stap komt het er op aan dat de professional de informatie uit de voorgaande stappen weegt. Deze stap vraagt van de professional dat hij het risico op huiselijk geweld of kindermishandeling inschat, evenals de aard en de ernst van dit geweld.
(…)
Stap 5: Beslissen: Hulp organiseren of melden
Na de weging van het geweld of de kindermishandeling komt de professional, zo nodig ondersteund door deskundigen, tot een besluit: zelf hulp organiseren of een melding doen. Waar het bij deze afweging om gaat is dat de professional beoordeelt of hijzelf, gelet op zijn competenties, zijn verantwoordelijkheden en zijn professionele grenzen, in voldoende mate effectieve hulp kan bieden of kan organiseren. In alle gevallen waarin hij meent dat dit niet of maar gedeeltelijk het geval is, ligt een melding voor de hand.”
24. In de richtlijn meldcode Wijkteams van de Gemeente (hierna: de Meldcode), die door de Gemeente in het geding is gebracht, staat onder meer dat hulpverleners uit de Wijkteams verplicht zijn deze code te volgen en dat ze voordat ze een melding overwegen wel het gesprek met de cliënt moeten aangaan en moeten proberen om toestemming voor de melding te krijgen. Voorts bevat de meldcode vijf stappen, voor zover thans van belang, inhoudende:
“1 (…) 2 Collegiale consultatie en zo nodig raadplegen VTRR
Aan ieder Wijkteam is minstens één HG deskundige gekoppeld. (…)
- Het collegiale overleg met betrekking tot een HG zaak, heeft altijd plaats met een H deskundige. Met hem of haar wordt besproken: (…)
3 Gesprek met de cliënt
(…)
- Bij het eerste gesprek met de cliënt worden de zorgen en signalen met de cliënt of de ouders van de cliënt besproken. (…)
- Besproken wordt dat het doel is om elke vorm van geweld of mishandeling (…) te stoppen.
(…)
4 Inschatten risico, aard en ernst van het geweld
(…)
5 Beslissen: hulp organiseren of melden
(…)
De Meldcode bevat daarna nog een uiteenzetting over het conflict tussen het beroepsgeheim en het meldrecht , waarbij wordt aangegeven dat het besluit om zonder toestemming een melding te doen bij Veilig Thuis zorgvuldig moet worden genomen en dat de beroepskracht zich tot het uiterste moet inspannen om toch toestemming te krijgen.
Vordering in eerste aanleg en beslissing van de kantonrechter
25. [appellante] heeft in eerste aanleg (samengevat), naast een veroordeling in de proceskosten, gevorderd om de Gemeente te veroordelen tot betaling van € 5.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding.
25. Aan haar vordering heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat de Gemeente door (via het Wijkteam) Veilig Thuis in te schakelen onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, waardoor zij in haar eer en goede naam is geschaad.
27. De Gemeente heeft gemotiveerd geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
27. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten. Hij heeft daartoe overwogen dat de melding door het Wijkteam bij Veilig Thuis niet onrechtmatig was jegens [appellante] omdat het Wijkteam niet opzettelijk een valse melding heeft gedaan, maar zorgvuldig heeft gehandeld, althans niet dermate onzorgvuldig dat het handelen onrechtmatig is.
De grieven en het verweer
29. [appellante] heeft in appel vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd en alsnog toewijzing van haar vorderingen, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
29. [appellante] heeft met grief 1 geklaagd over het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is geweest van een opzettelijk valse melding (r.o. 5.6). Met de grieven 2 en 3 heeft [appellante] zich beklaagd over het oordeel van de kantonrechter dat de melding bij Veilig Thuis niet onrechtmatig was. Volgens [appellante] heeft de kantonrechter hierbij het oordeel van de ombudsman niet juist gewogen, nagelaten de toets van de Meldcode (de stappen 2 en 3) te beoordelen en miskend dat er geen sprake was van een situatie dat [de zoon] aan noodzakelijke zorg werd onttrokken.
29. De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het hoger beroep, met veroordeling van [appellante], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
Beoordeling van de vordering in hoger beroep (in het licht van de grieven)
32. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
32. Het hof stelt het volgende voorop. Uit de wordingsgeschiedenis van de voorloperbepaling van artikel 5.2.6 Wmo (Kamerstukken II 2011/12, 33 063, nr. 3, MvT, para. 6.1) volgt dat voor het doorbreken van een beroepsgeheim ten behoeve van een melding bij een AMHK sprake moet zijn van een met concrete feiten en omstandigheden gestaafd redelijk vermoeden van kindermishandeling Uit de aard van de materie volgt dat de rechter de redelijkheid van dat vermoeden alleen marginaal kan toetsen. De hulpverlener moet daarbij wél zorgvuldig handelen. De Meldcode biedt daarbij een verplicht handvat. Het begrip kindermishandeling
32. Naar het oordeel van het hof omvat de wettelijke omschrijving van kindermishandeling (zie r.o. 20) teneinde een effectieve bescherming van het kind te waarborgen, ook psychisch letsel, veroorzaakt doordat de minderjarige door welke vorm van bedreigende interactie dan ook niet de zorg krijgt die hij nodig heeft, met ernstige schade tot gevolg.
32. Onder de gegeven omstandigheden (hierna in r.o. 36 in hooflijnen vermeld) heeft in redelijkheid bij het Wijkteam het vermoeden kunnen ontstaan dat er sprake was van het onthouden van benodigde zorg aan [de zoon], met mogelijk ernstig geestelijk letsel voor [de zoon] als gevolg. Het gaat hierbij om de marginale toets van artikel 2.5.6 Wmo (zie r.o. 21 en 33).
32. Gewezen wordt in dit verband op het volgende: (i) Zowel door [appellante] als de school zijn bij de nog jonge [de zoon] serieuze gedragsproblemen geconstateerd; vandaar ook (onder meer) het verzoek van [appellante] om een PGB ten behoeve van PMT voor [de zoon]. Ook de school heeft om PMT gevraagd. (ii) De Gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdhulpverlening krachtens de Jeugdwet. De hulpverlening aan [de zoon] binnen de Gemeente kwam al geruime tijd niet behoorlijk van de grond, ondanks inspanningen van het Wijkteam. [appellante] heeft daarbij de twee enige opties geweigerd die de Gemeente binnen de grenzen van de Jeugdwet kon bieden: PMT in natura of een PGB met inachtneming van de aanvullende voorwaarden van artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet. (iv) Het Wijkteam kon niet in contact komen met [de zoon] ([appellante] gaf geen toestemming aan het Wijkteam voor gesprekken met [de zoon]) en door het gebrek aan medewerking van [appellante] kon de gezinssituatie niet deugdelijk worden onderzocht. (v) Het Wijkteam heeft geen eigen instrumentarium om de door het team noodzakelijk geachte medewerking af te dwingen (los van het onthouden van hulp). Daarbij volgt uit de toelichting van de wetgever bij de voorloperbepaling van artikel 2.5.6 Wmo dat een melding bij een AMHK juist ook kan dienen om een impasse te doorbreken, dat wil zeggen wanneer de beroepsgeheimhouder met zijn eigen middelen niet verder komt met het bieden van de volgens hem noodzakelijke hulp.
32. Dit wordt niet anders door het betoog van [appellante], samengevat inhoudende(a) dat in het oordeel van Veilig Thuis en de ombudsman ligt besloten dat [de zoon] door [appellante] niet bewust aan de noodzakelijke zorg werd onttrokken en (b) dat volgens Veilig Thuis en de ombudsman van de gemelde kindermishandeling niet is gebleken. Volgens [appellante] mag de rechter zonder deugdelijke motivering niet van deze gezaghebbende bronnen afwijken.
32. Los van het feit dat het hof niet is gebonden aan de beoordeling door deze instanties – [appellante] onderkent dit ook – acht het hof blijkens het voorgaande dat wel degelijk sprake was van een redelijkerwijs bij het Wijkteam ontstaan vermoeden van kindermishandeling in voormelde (ruime) zin. Genoemde instanties hebben de psychische component niet kenbaar bij hun beoordeling betrokken. Sterker nog, blijkens de formulering van hun standpunt lijken zij met name naar de lichamelijke factor kindermishandeling gekeken te hebben, waardoor ook hierom aan hun bevindingen in dit verband voorbij wordt gegaan. Zoals hiervoor toegelicht moet het begrip kindermishandeling naar het oordeel van het hof ruimer worden gezien. Daarbij verdient nog opmerking dat bij onttrekking van een minderjarige aan benodigde zorg in beginsel niet relevant is of dit opzettelijk of niet opzettelijk (bijvoorbeeld uit onvermogen) gebeurt. Het gaat immers om het resultaat (wordt door een bedreigende interactie aan de minderjarige de benodigde zorg onthouden?).
32. Het hof begrijpt dat de aanduiding ‘kindermishandeling’, in een situatie waarin [appellante] zich juist heeft beijverd om voor [de zoon] de zorg te bewerkstelligen die hij volgens haar nodig had, door [appellante] als grievend kan worden ervaren. Het gebruik van deze aanduiding volgt echter niet uit een keuze van de Gemeente, maar uit de keuze van de wetgever voor een wettelijk meldingsstelsel met bepaalde aanduidingen. Van een opzettelijk valse melding is dus geen sprake. De Gemeente heeft overigens, ook aan [appellante], verduidelijkt dat er in ieder geval geen sprake was van enige (fysieke) geweldpleging.Doorbreking geheimhoudingsplicht
32. Zoals het hof reeds in r.o. 33, samengevat, heeft overwogen, kunnen personen (zoals het Wijkteam) die beroepshalve beschikken over inlichtingen die noodzakelijk kunnen worden geacht om een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken, aan een AMHK (inmiddels Veilig Thuis) deze inlichtingen desgevraagd of uit eigen beweging verstrekken, ook zonder toestemming van degene die het betreft en indien nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding.
32. Nu het Wijkteam naar het oordeel van het hof in redelijkheid heeft kunnen menen dat er sprake was van een vermoeden van kindermishandeling (in voormelde ruime zin) kon het om een onderzoek door Veilig Thuis te vragen, juist ook om de ontstane impasse te doorbreken. Het Wijkteam heeft dit verzoek op 26 september 2016 ook gedaan, en wel zonder toestemming van [appellante], met doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht. Dit moet, zoals gezegd, wel zorgvuldig gebeuren. Tussen partijen is niet in geschil dat het Wijkteam daarbij was gebonden aan de Meldcode.De zorgvuldigheidseisen
32. Een onzorgvuldige melding bij Veilig Thuis kan onrechtmatig zijn jegens een derde, wiens belangen zo nauw bij de gevolgen van een gebrek aan voldoende zorgvuldigheid betrokken zijn, dat hij als gevolg daarvan schade lijdt. Of een melding onzorgvuldig is, hangt af van de inhoud van de melding, de hoedanigheid van de melder en de zorgvuldigheid die de melder bij zijn beoordeling om een melding te doen in acht heeft genomen. Met betrekking tot deze laatste twee omstandigheden geldt dat de professional die een voor zijn professie toepasselijk(e) protocol of meldcode correct heeft gevolgd, in dit opzicht in beginsel de zorgvuldigheid van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot in acht heeft genomen. Indien daarentegen een dergelijk protocol door een professional niet is nageleefd, betreft dit een (belangrijke) aanwijzing dat de melding onzorgvuldig was. Deze protocollen zijn immers juist opgesteld ter bescherming van een gezin tegen lichtvaardige meldingen.
32. [appellante] klaagt blijkens haar grieven dat de stappen 2 en 3 van de Meldcode niet in acht zijn genomen.Stap 2 van de Meldcode
32. Deze gaat over de eis dat tevoren collega’s, waaronder een HG deskundige, worden geconsulteerd en dat zo nodig Veilig Thuis wordt geraadpleegd. [appellante] heeft als toelichting op dit klachtonderdeel gesteld dat de Gemeente slechts collegiaal overleg en overleg met Veilig Thuis heeft gevoerd, maar niet heeft aangegeven welke HG deskundige zou zijn geraadpleegd. Dit klachtonderdeel wordt verworpen.
32. Anders dan [appellante] heeft gesteld kan in dit geval uit de enkele omstandigheid dat de Gemeente niet de naam van de geraadpleegde gedragsdeskundige heeft genoemd niet worden afgeleid dat deze niet is geraadpleegd. De Gemeente heeft immers zowel bij conclusie van antwoord (25), alsook bij conclusie van dupliek (16) en bij memorie van antwoord (20) betoogd dat ook de gedragsdeskundige binnen het Wijkteam is geraadpleegd. Op dit betoog in eerste aanleg is [appellante] niet, althans niet kenbaar, ingegaan.Overigens zijn de medewerkers bij het Wijkteam geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) en deskundig in betreffende problematiek (onweersproken conclusie van antwoord 25). Daarnaast staat vast dat er vanuit de school van [de zoon] een aanvraag voor PMT was gedaan en dat de Gemeente zo op de hoogte kwam van signalen over [de zoon], terwijl er, zoals [appellante] erkent, collegiaal overleg heeft plaatsgevonden en tevoren Veilig Thuis is geraadpleegd.
32. Onder deze omstandigheden is er geen aanwijzing dat de Gemeente stap 2 van de Meldcode onvoldoende in acht heeft genomen.Stap 3 van de Meldcode
32. Deze gaat over het gesprek met cliënte. In de meldcode staat expliciet vermeld dat met cliënt een gesprek moet worden aangegaan wanneer men een melding overweegt en dat geprobeerd moet worden om de instemming van cliënt te krijgen. Blijkens de notulen van de bijeenkomst van 21 september 2016 heeft een dergelijk gesprek niet plaatsgevonden. Het doel van deze bijeenkomst was immers om te komen tot afspraken voor het organiseren/aanvragen van PMT voor [de zoon]. Toen dit doel niet werd bereikt, is [appellante] meteen met een voldongen feit geconfronteerd, waarbij [Wijkteamleider] [appellante] op de hoogte heeft gebracht dat hij Veilig Thuis gaat vragen om te onderzoeken wat nodig is voor haar en haar gezin. Enige vorm van overleg hierover, dan wel enige poging om de instemming van [appellante] te krijgen voor deze melding, blijkt hier niet uit. Aan de latere aanvullende melding van 23 juni 2017 (zie r.o. 14) is kennelijk in het geheel geen gesprek, zoals hiervoor bedoeld, voorafgegaan. Omdat het Wijkteam Veilig Thuis in die latere melding uitdrukkelijk heeft verzocht om een verzwaard onderzoek, namelijk naar de noodzaak van ondertoezichtstelling met dwangbegeleiding, kan daarbij in het midden blijven of die latere melding, zoals [appellante] betoogt, een nieuwe melding is of, zoals de Gemeente betoogt, louter een aanvulling op de eerste: wegens het verzoek om een verzwaard onderzoek had de Gemeente in beide gevallen opnieuw een gesprek moeten voeren met [appellante] over het voornemen om dat verzoek aan Veilig Thuis voor te leggen.
32. Dit is dus niet goed gegaan. Het Wijkteam heeft het vereiste gesprek (overleg met [appellante]) niet, althans niet toereikend, gevoerd. Dit is in de gegeven omstandigheden onzorgvuldig en wordt door het hof onrechtmatig jegens [appellante] geacht.De schadevordering
32. [appellante] maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade van € 5.000,--. Zij voert in dit verband, met verwijzing naar het oordeel van de ombudsman, aan dat zij als gevolg van het onrechtmatig handelen door het Wijkteam (i) in haar eer, goede naam en privacy is aangetast en (ii) dat een onbesuisde inbreuk is gemaakt op haar gezinsleven, waardoor zij (onder andere) gevoelens van angst, onzekerheid en miskenning heeft ervaren. Zij vordert dus een billijke schadevergoeding wegens aantasting als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b, BW.
32. In essentie stelt [appellante] dus dat zij deze schade heeft geleden doordat het Wijkteam een melding heeft gedaan bij Veilig Thuis. Er is echter geen enkele aanwijzing dat de situatie tussen het Wijkteam en [appellante] in september 2016 zodanig was dat een deugdelijk gesprek (overeenkomstig stap 3 van de Meldcode) de lucht zou hebben geklaard en dat na een dergelijk gesprek een melding aan Veilig Thuis achterwege zou zijn gebleven. Sterker nog, de communicatie tussen het Wijkteam en [appellante] was geblokkeerd, het bleek niet mogelijk om [appellante] te bewegen om mee te werken aan onderzoeken die voor de verstrekking van het PGB nodig waren. [appellante] wilde dat een ander Wijkteam haar zou begeleiden. Dit laatste kon [appellante] echter niet vergen (zie ook de afwijzing van klacht 4 door de ombudsman).
32. Er moet kortom vanuit worden gegaan dat partijen op dat moment geen overeenstemming hadden kunnen krijgen over wat dan ook. Anders dan door verwijzing naar het niet nader onderbouwde oordeel van de ombudsman dat het Wijkteam de eerste melding niet zou hebben gedaan als het de Meldcode correct had nageleefd, heeft [appellante], op wie terzake de bewijslast rust (artikel 150 Rv), ook niet toegelicht dat een behoorlijk gesprek de lucht had kunnen klaren en het redelijkerwijs bij het Wijkteam ontstane vermoeden van kindermishandeling (in ruime zin) had kunnen wegnemen, althans dat [appellante] dan alsnog zou hebben ingestemd met een onderzoek door Veilig Thuis. Dit betekent dat zij haar stelling met betrekking tot het causaal verband voor de vestiging van aansprakelijkheid(het zogenaamde ‘condicio sine qua non-verband’) onvoldoende heeft toegelicht. De noodzakelijke schakel tussen (i) het nalaten van het Wijkteam om met [appellante] een deugdelijk gesprek te voeren en (ii) de immateriële schade die [appellante] vordert is daarmee niet komen vast te staan. Dit betekent dat de vordering van [appellante] niet toewijsbaar is.
Conclusie
52. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis bekrachtigd zal worden, ondanks het feit dat de derde grief deels slaagt. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, nu er geen feiten die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden te bewijzen zijn aangeboden. [appellante] zal – als de overwegend in het ongelijk gestelde partij – in de kosten van de procedure in hoger beroep worden veroordeeld.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot zover aan de zijde van de Gemeente begroot op € 726,-- aan griffierecht en € 759,-- voor salaris van de advocaat; en
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, A.A. Muilwijk-Schaaij en H.M.H. Speyart van Woerden en is uitgesproken door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers ter openbare terechtzitting van 12 mei 2020 in aanwezigheid van de griffier.