Hof 's-Hertogenbosch, 11-12-2007, nr. C200500851E
ECLI:NL:GHSHE:2007:BC0123
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
11-12-2007
- Zaaknummer
C200500851E
- LJN
BC0123
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2007:BC0123, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑12‑2007; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2007:BB0042
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2007:BB0042
Uitspraak 11‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Waardebepaling aan de hand van schattingen. De door het hof vastgestelde waarden (ook taxaties) wijken niet veel af. Geen benadeling met meer dan een kwart. Man komt geen beroep toe op geestelijke stoornis.
Partij(en)
rolnr. C0500851/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
zevende kamer, van 11 december 2007,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
verder te noemen: de man,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
verder te noemen: de vrouw,
procureur: mr. N.J.W.M. de Leeuw,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 20 februari 2007, hersteld bij arrest van 3 april 2007 in het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 90517/HA ZA 04-208 gewezen vonnissen van 13 oktober 2004 en 9 maart 2005 tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde.
6. Het tussenarrest van 20 februari 2007
Bij genoemd arrest heeft het hof een deskundige benoemd en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
7.1.
Het hof heeft een taxatierapport ontvangen d.d. 27 maart 2007 waarin de woning aan de [adres] te [woonplaats] op de peildatum 22 december 2000 (zo begrijpt het hof) is gewaardeerd op € 140.000,-, en een aanvullend rapport, gedateerd 13 juni 2007, waarin deze waarde nader wordt bepaald op € 145.000,-.
7.2.
Het hof heeft voorts een taxatierapport ontvangen gedateerd op 31 mei 2007 waarin de waarde van het pand te [plaatsnaam A.] op de peildatum wordt gewaardeerd op € 68.000,- onbelast met vruchtgebruik en op € 45.000,- belast met vruchtgebruik, alsmede het aandeel van de vrouw daarin op € 20.000,-.
7.3.
De man en de vrouw hebben een memorie na deskundigenbericht genomen.
7.4.
Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. Het aanvullend rapport van de deskundige van 13 juni 2007 heeft het hof niet aangetroffen in het dossier van de man.
8. De verdere beoordeling
8.1.1.
In zijn memorie na deskundigenbericht vraagt de man een hertaxatie van de woning te [plaatsnaam A.]. Hij meent dat de taxatie te laag is. Het zou gaan om een vrijstaand huis. Met verbouwingen die circa 12 jaar geleden hebben plaatsgevonden zou onvoldoende rekening zijn gehouden.
8.1.2.
Het hof ziet geen aanleiding voor een hertaxatie. De taxateur heeft de woning opgenomen en gewaardeerd in de staat waarin de woning zich bevond, dus mede met in achtneming van de verbouwingen, en vervolgens gewaardeerd per 22 december 2000, dus een datum ná de verbouwingen. Deze handelwijze is toereikend en het hof ziet dan ook geen aanleiding tot een hertaxatie of tot een andere waardering te komen dan de deskundige.
8.2.1.
De man bepleit in die memorie voorts, met een beroep op de redelijkheid en billijkheid, een taxatie waarbij geen rekening wordt gehouden met het vruchtgebruik omdat de moeder van de vrouw de woning bewoont en derhalve als deelgenoot moet worden beschouwd.
8.2.2.
Het hof verwerpt dit standpunt. Het vruchtgebruik van en de bewoning door de moeder zijn gegevens waarmee bij de waardebepaling rekening moet worden gehouden. Het zou in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn daarmee geen rekening te houden.
8.3.1.
De man verlangt in de memorie na deskundigenbericht ten slotte taxatie van het pand te [plaatsnaam B.] dat door de vrouw aan haar zus is verkocht voor € 65.405,55. Deze verkoop zou zijn geschied met overschrijding van de bestuur- bevoegdheid van de vrouw, zodat hij daaraan niet gebonden is en bij de zus zou goede trouw ontbreken omdat een taxatie zou ontbreken.
8.3.2.
Het hof verwerpt deze standpunten. In de onderhavige zaak gaat het om de verdeling van gemeenschap van goederen waarin partijen waren gehuwd. Op de peildatum, 22 december 2000, bestond een vordering van de vrouw op haar zus (zie rov. 4.5.5). Deze kan in de verdeling worden betrokken. Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van verdeling bij helfte op de enkele grond dat een taxatie van de waarde ten tijde van de verkoop ontbreekt. Dat de vrouw beschikkings-onbevoegd zou zijn (omdat de man niet van de verkoop op de hoogte was, zoal juist) blijkt niet. Aangenomen moet worden dat het pand vanwege de vrouw in de gemeenschap is gekomen. De vrouw was derhalve bevoegd tot verkoop (artikel 1:97 BW). Voor de verkoop behoefde zij niet de toestemming van de man (artikel 1:88 BW).
8.3.3.
In rov. 4.5.5 van het tussenarrest heeft het hof overwogen dat volgens de vrouw (punt 8 akte van 28 november 2006) op de koopsom in mindering strekt een schuld van 602.000 shilling, zijnde thans € 43.749,05. Partijen zijn op dit punt niet nader ingegaan. Het hof dient dienaangaande een correctie aan te brengen gelet op hetgeen door de vrouw in de akte d.d. 28 november 2006, onderbouwd met bescheiden, is aangevoerd.
- 8.3.4.
Zoals de vrouw in de akte van 28 november 2006 – onbetwist - stelt is op de schulden 602.000 shilling afgelost. De schulden (Pfandrecht) van de vrouw bedroegen vóór de verkoop aan haar zus 534.800, 129.800 en 153.200 schilling, totaal 817.800 shilling, aldus de koopakte en het Beschluss Grundbuch. Er resteert dus nog een schuld van 215.800 shilling, zijnde € 15.682,80. Deze dient voor de waardebepaling in mindering te worden gebracht op de verschuldigd gebleven koopprijs van € 65.405,55. Het hof zal mitsdien van een waarde van € 49.722,75 uitgaan.
8.4.
Benadeling meer dan een kwart?
8.4.1.
Van de verdeling, waarvan de vernietiging wordt gevraagd, kan thans de volgende waardestaat worden opgemaakt (vgl. rov. 4.5.2):
Activa:
Echtelijke woning € 145.000,-
[plaatsnaam A.] € 20.000,-
[plaatsnaam B.] € 49.722,75
Totaal € 214.722,75
Passiva:
Hypotheek € 8.282,81
Comfort Card niet bestaand
Postbank € 11.067,12
Visa Card € 1.076,04
Interpay-Postbank € 1.134,45
Totaal € 21.560,42
In rov. 4.5.2. is voor de hypotheekschuld ten onrechte in euro’s vermeld in plaats van in guldens (fl. 18.252,91 = € 8.282,81). Deze fout is hersteld in het verbeterarrest van 3 april 2007.
8.4.2.
Het te verdelen vermogen beloopt € 193.162,33.
Aan elk van partijen komt de helft daarvan toe bedragende € 96.581,16. Een kwart daarvan is € 24.145,29.
8.4.3.
Aan de vrouw zijn de vermogensbestanddelen in Oostenrijk toebedeeld, derhalve een vermogen van € 69.722,75, en een overbedelingsuitkering van € 34.033,52. Totaal ontving de vrouw derhalve € 103.756,27.
8.4.4.
Aan de man is toebedeeld een vermogen van € 145.000,- verminderd met de passiva ad € 21.560,42 en de over- bedelingsuitkering ad € 34.033,52, zijnde € 89.406,06 (in de berekening in de memorie na deskundigenbericht vermindert de vrouw ten onrechte het aan de man toekomende saldo niet met de overbedelingsuitkering). De man heeft derhalve
€ 7.175,10 (bijna 7,5%) minder gekregen dan waar hij bij verdeling bij helfte recht op had, maar dit is minder dan een kwart. Eén en ander wordt niet anders als wordt uitgegaan van een waarde van € 140.000,- voor de voormalige echtelijke woning (oorspronkelijk deskundigenbericht) of van een waarde van € 141.361,- (akte van de man van 31 oktober 2007).
8.5.
Het beroep van de man op artikel 3:196 BW faalt derhalve.
8.6.
Geestelijke stoornis
8.6.1.
De man beroept zich tevens op de geestelijke stoornis van artikel 3:34 BW. Het hof constateert dat de man weliswaar de vernietiging vordert van de verdelingsakte – en betaling ten titel van onverschuldigde betaling – maar hij vordert niet een nieuwe verdeling tot stand te brengen. Het hof begrijpt dat de man de getroffen verdeling in stand wil laten en compensatie verlangt voor het geleden nadeel. Hier gaat het dus nog om € 7.175,10.
8.6.2.
Grief 3 luidt:
Ten onrechte is de Rechtbank van oordeel dat in deze zaak art. 3:35 BW van toepassing is.
8.6.3.
Uit de memorie van antwoord begrijpt het hof dat de vrouw ten verwere zich mede op deze bepaling beroept.
8.6.4.
Naar het oordeel van het hof is dit verweer van de vrouw gegrond. Tussen partijen is de verdeling als zodanig niet in geschil. Naar de kern genomen draait het geschil tussen partijen om de hoogte van de overbedelingsuitkering die indertijd is vastgesteld op fl. 75.000,-, € 34.033,52 (volgens de hierboven vastgestelde bedragen zou deze uitkering hebben moeten belopen € 96.581,16 – € 69.722,75 = € 26.858,41). Dit bedrag van € 34.033,52 is het resultaat van onderhandelingen tussen partijen (zij hadden ieder bijstand van een eigen advocaat, zij het dat hun bemoeienis mogelijk gering is geweest) gepleegd onder leiding van de notaris (zie brief 11 juni 2002, productie bij de akte van 28 november 2006, waarin nog werd uitgegaan van een overbe-deling van fl. 65.000,-, € 29.495,71). Bij de onderhandelingen is kennelijk uitgegaan van afge-ronde en geschatte bedragen voor de schulden en een schatting van de waarde van de onroerende zaken. Gelet op deze omstandigheden komt de vrouw een beroep op artikel 3:35 BW toe en komt de man geen beroep op het ontbreken van zijn wil. Het hof neemt daarbij in overweging dat het onderhandelingsresultaat relatief weinig afwijkt van de meer exactere waarden die hiervoor zijn vastgesteld (in welke waarden ook enige marges liggen, eigen aan taxaties). In dit geval hoefde vrouw ook niet te onderzoeken of de wil van de man afweek van zijn verklaring (het bereiken van overeenstemming over de verdeling), noch hoefde zij de man te weerhouden die overeenstemming aan te gaan.
8.6.5.
Daarbij komt dat het hof niet aannemelijk acht, en ook onvoldoende onderbouwd, dat een met de verklaring van de man overeenstemmende wil ontbrak omdat de gestelde stoornis hem een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen zou hebben belet of dat hij zijn toestemming onder invloed van een stoornis heeft gedaan. Uit de door hem overgelegde medische verklaringen blijkt dat niet. Daaruit blijkt weliswaar van depressies, medicijn gebruik, spanningen en zo meer, maar niet dat de man niet in staat was om zijn wil adequaat te vormen en te uiten. Het onderhandelingsresultaat wijst ook niet in de richting.
8.6.6.
Het hof verwerpt op deze gronden het beroep op een geestelijke stoornis.
8.7.
De vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd met verbetering van gronden.
8.8.
In de omstandigheid dat partijen gewezen echtgenoten zijn ziet het hof aanleiding om de proceskosten te compenseren, zij het dat de kosten van het deskundigenonderzoek ten laste van de man dienen te komen.
9. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
compenseert de proceskosten aldus dat elk der partijen haar eigen kosten draagt;
bepaalt dat de kosten van de deskundigen ten laste van de man zullen komen en bepaalt dat hij het bedrag van € 2.669,42 zal voldoen aan de griffie van dit hof door storting binnen vier weken op rekeningnummer 19.23.25.787 ten name van Arrondissement 536 ‘s-Hertogenbosch;
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 11 december 2007.