Zie onder meer de vaak geciteerde overzichtsarresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, m.nt. P.A.M. Mevis, r.o. 3.2.1-3.2.3; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, m.nt. Mevis, r.o. 3.2.1-3.2.3; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411, m.nt. Rozemond, r.o. 3.2.
HR, 03-10-2023, nr. 21/02455
ECLI:NL:HR:2023:1364
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-10-2023
- Zaaknummer
21/02455
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1364, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑10‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:653
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:1780
ECLI:NL:PHR:2023:653, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑07‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1364
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Medeplegen uitvoer cocaïne en amfetamine in smokkelauto naar Zweden (art. 2.A Opiumwet) en deelneming aan criminele organisatie (art. 11b Opiumwet). 1. Bewijsklacht medeplegen uitvoer harddrugs. 2. Verweer dat verdachte in veronderstelling verkeerde dat drugstransport hasj betrof i.p.v. harddrugs. 3. Strafmotivering (gevangenisstraf van 47 maanden). Strafmaatverweer, inhoudende verzoek rekening te houden met feit dat kinderen en partner verdachte nodig hebben. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 21/02464, 21/02573 en 21/02579 (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, verdachte n-o) en 21/02572.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02455
Datum 3 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 juni 2021, nummer 23-001129-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 47 maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 45 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2023.
Conclusie 04‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen uitvoer cocaïne en amfetamine (art. 2.A Opiumwet) en deelneming aan criminele organisatie (art. 11b Opiumwet). 1. Bewijsklacht medeplegen. 2. Verwerping uos m.b.t. opzet op uitvoer van harddrugs. 3. Klacht over verwerping strafmaatverweer. Ambtshalve: overschrijding redelijke termijn in cassatie. Strekt tot vermindering van duur opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige. Samenhang met 21/02572.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/02455
Zitting 4 juli 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 11 juni 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” en 2. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 47 maanden.
Er bestaat samenhang met de zaken tegen [betrokkene 6] (21/02572), [betrokkene 14] (21/02573), [betrokkene 15] (21/02464) en [betrokkene 16] (21/02579). In de zaak tegen [betrokkene 6] (21/02572) zal ik vandaag ook concluderen. In de overige zaken zijn namens de verdachten geen middelen ingediend en heeft de Hoge Raad reeds uitspraak gedaan.
Namens de verdachte heeft P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
4. Het middel bevat een klacht over het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen en houdt in dat het hof het verweer – inhoudende dat de verdachte van het ten laste gelegde medeplegen moet worden vrijgesproken – ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 5 april 2012 tot en met 28 november 2012 in Nederland en in Zweden en in Colombia tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4,47 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 3,87 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine;
6. Het hof heeft in zijn verkorte arrest onder het kopje “Redengevende feiten en omstandigheden” het volgende opgenomen:
“Redengevende feiten en omstandigheden
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast met betrekking tot zaaksdosier 1 (Zweden).
De aanhouding in Zweden
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn op 27 november 2012 vanuit [plaats] naar Zweden vertrokken in een Seat Toledo met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Seat Toledo). In deze auto, die op naam stond van [betrokkene 1] , was in een verborgen ruimte ongeveer 4,47 kilo cocaïne en 3,87 kilo amfetamine verstopt. [betrokkene 1] bestuurde de auto en had als opdracht pakketten in Zweden af te leveren op een nader op te geven locatie. Op 28 november 2012 rond 09:55 uur is de auto via de Öresundsbrug (Sontbrug) vanuit Denemarken Zweden in gereden en vervolgens door de Zweedse douane in Lernacken (Malmö) gecontroleerd. De Zweedse douane heeft de drugs, verpakt in tien plastic zakken, aangetroffen in een verborgen ruimte onder de bagageruimte en achter de rechter achterwielkast. Zij heeft deze verwijderd zonder [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hiervan op de hoogte te stellen. De douane heeft hun telefoon vanaf 15:09 uur afgeluisterd en heeft hen met de Seat Toledo verder naar Stockholm laten reizen, waarbij het voertuig werd geobserveerd. Doel van de Zweedse douane was de ontvanger van de partij verdovende middelen te traceren.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn in Zweden verder gereden en na een hotelovernachting kregen zij op 29 november 2012 in de loop van de middag telefonisch van na te noemen [betrokkene 3] de opdracht vanaf een bepaalde benzinepomp in Stockholm een rode Renault Megane te volgen. De Renault raakte buiten hun zicht en zij keerden terug naar de benzinepomp, waar de Renault rond 16:45 uur opnieuw verscheen. [betrokkene 1] reed weer achter deze auto aan en werd gevolgd door een zwarte Audi met kenteken [kenteken 2] . Zo reden zij naar een garage aan de Skeboksvarnsvägen in Stockholm, waar de Seat Toledo en de Renault in de garage en de Audi voor de garage werden geparkeerd. De Zweedse douanerecherche en de regionale recherche hebben daar als verdachten aangehouden: [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , de bestuurder van de Renault Megane, en [betrokkene 5] , de bestuurder van de Audi. [betrokkene 5] trachtte te vluchten en raakte gewond. Hij is naar een ziekenhuis gebracht en heeft zich daarna enige tijd aan zijn aanhouding onttrokken. [betrokkene 5] was nog voortvluchtig toen hij in december 2012 en januari 2013 logeerde in de woning van [betrokkene 6] aan de [a-straat 1] in [plaats] .
[betrokkene 7] heeft op 2 december 2012 aangifte gedaan van vermissing van haar moeder [betrokkene 1] . In de in beslag genomen Seat van [betrokkene 1] is een pagina uit een agenda van het jaar 2008 aangetroffen, waarop de naam [verdachte] was vermeld.
[betrokkene 1] is bij vonnis van de rechtbank te Malmö op 23 juli 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden, kort gezegd wegens drugsinvoer in Zweden. [betrokkene 2] is in hoger beroep door het gerechtshof van Skane en Blekinge te Zweden op 4 oktober 2013 tot dezelfde straf veroordeeld. [betrokkene 4] is op 23 december 2014 in Malmö veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en 2 maanden wegens medeplichtigheid bij drugsinvoer. De rechtbank in Malmö heeft [betrokkene 5] aangemerkt als beoogd ontvanger van de ingevoerde partij drugs en heeft hem daarvoor op 23 december 2014 veroordeeld tot 9 jaar gevangenisstraf.
De Seat Toledo
De Seat Toledo is op 5 april 2012 uit Duitsland geïmporteerd en dit voertuig is op 18 april 2012 op naam gezet van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] heeft verklaard dat [verdachte] zich bezighield met de autohandel en een garage had in Rozenburg, waar auto’s werden gerepareerd. [betrokkene 1] heeft eveneens verklaard dat zij de Seat Toledo van [verdachte] had gekocht voor € 8.000 waarvan nog ongeveer € 3.000 moest worden afbetaald. [verdachte] reed vaak in de Seat Toledo. Deze stond niet geparkeerd in [plaats] , de woonplaats van [betrokkene 1] , maar in Hoorn. In de periode van 16 oktober tot 23 oktober 2012 zijn voor de Seat vier parkeerboetes opgelegd omdat deze in Hoorn was geparkeerd op een plaats voor betaald parkeren. [betrokkene 1] stond in dit verband bij de politie in [plaats] gesignaleerd. Begin november 2012 nam de politie contact op met [betrokkene 1] voor de betaling van de boetes. Haar dochter [betrokkene 7] heeft een betalingsregeling voorgesteld, wat niet mogelijk was en heeft de boetes van in totaal € 1.087,50 uiteindelijk op 23 november 2012 contant betaald waarna de signalering is opgeheven.
Op 12 maart 2013 zijn in de woning van [betrokkene 6] en zijn vriendin [betrokkene 8] aan de [a-straat 1] in [plaats] administratieve bescheiden ter zake van de Seat Toledo aangetroffen in een handtas van [betrokkene 8] . Het betrof een rekening motorrijtuigenbelasting van 19 oktober 2012 en 2 duplicaten naheffingsaanslag parkeerbelasting Hoorn van 16 en 17 oktober 2012, alle gericht aan [betrokkene 1] , [b-straat 1] in [plaats] . [betrokkene 1] heeft op dat adres gewoond met [betrokkene 9] en zijn zonen. Na hun relatiebreuk is zij rond 20 oktober 2012 gaan wonen bij haar dochter [betrokkene 7] aan de [c-straat 1] in [plaats] . [betrokkene 6] heeft verklaard dat hij [betrokkene 1] kende en dat zij in [plaats] woonde.
Tijdlijn relevante gebeurtenissen vanaf begin november 2012
Op 3 november 2012 kwam [verdachte] onaangekondigd langs bij [betrokkene 1] . Zij heeft [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep herkend als degene die zij in haar verklaringen [verdachte] noemde. Hij stelde haar voor een rit naar Zweden te maken, die op dezelfde wijze zou worden georganiseerd als haar recente rit naaf Zweden in oktober van dat jaar. [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij in Zweden voor deze en de vorige rit € 3.500 zou krijgen en dat [verdachte] haar die dag € 500 en ovemachtingskosten heeft gegeven. [verdachte] zei haar dat hij binnenkort naar Colombia, zou gaan en dat een man genaamd [betrokkene 3] contact met haar zou opnemen over de reis en dat zij hem zou ontmoeten bij [snackbar] in [winkelcentrum] in [plaats] . [betrokkene 3] zou voor hem waarnemen. Genoemde [betrokkene 3] is niet aangehouden en zijn personalia zijn niet bekend geworden. [verdachte] en [betrokkene 6] hebben beiden verklaard dat zij [betrokkene 3] kennen.
Op 3 november 2012 is met de creditcard op naam van [betrokkene 6] voor € 1.395 een vlucht geboekt voor [verdachte] op 11 november 2012 naar Santa Maria in Colombia. Op 7 november 2012 pingde [betrokkene 6] met [betrokkene 5] over ‘een GPS-thing' dat bij [betrokkene 5] zou worden gebracht. [betrokkene 6] vroeg [betrokkene 5] of het goed was dat ‘die persoon ’ bij hem thuis zou komen. Uit pinggesprekken en de verklaring van [betrokkene 6] valt afte leiden dat [verdachte] op 7 november 2012 vergezeld van [betrokkene 10] naar Zweden is gereden en dat zij op 9 november 2012 in aanwezigheid van [betrokkene 5] zijn teruggereden naar Nederland. [verdachte] is op 11 november 2012 van Amsterdam via Parijs en Bogota naar Santa Maria gevlogen. [betrokkene 6] heeft tijdens het verblijf van [verdachte] in Colombia veelvuldig contact met hem gehouden. [verdachte] ondernam toen op zijn beurt vaak (pogingen tot) contact met [betrokkene 1] en [betrokkene 7] . Uit het dossier valt niet afte leiden dat [betrokkene 6] in die periode direct contact heeft gehad met [betrokkene 1] of [betrokkene 7] . In de periode vanaf 15 november 2012 liet [betrokkene 6] diverse keren aan [verdachte] weten dat hij veel stress had, omdat ‘de duivel op die chik’ wachtte. Kennelijk wachtte [betrokkene 5] op het drugstransport door [betrokkene 1] naar Zweden. [betrokkene 6] besprak op 16 november 2012 met [verdachte] onder meer dat het nog zeker 20 dagen zou duren voordat de Seat klaar zou zijn. Dat het hier ging over de Seat Leon acht het hof overigens niet aannemelijk, omdat deze op naam van [betrokkene 6] stond sinds 30 januari 2013.
[betrokkene 6] en [betrokkene 11] zijn op 21, 22 en 23 november 2012 samen gezien op de [d-straat 1] in Zaandam. Daar was een garage gevestigd van [betrokkene 12] . De auto van [betrokkene 11] , een Renault Kangoo met kenteken [kenteken 3] , is op 21 november 2012 daar gezien tussen 19:52 en 20:18 uur. Deze was geparkeerd tegen de geopende overheaddeur. [betrokkene 6] was daar met een ander persoon. Beiden stapten in de Kangoo en reden om 20:18 uur weg. Rond 20:28 uur stapte een man in deze auto bij station Amsterdam Sloterdijk. Dit was [betrokkene 5] , die heeft verklaard dat hij een zaak samen mét zijn neef had en dat hij iets moest regelen. Op 22 november rond 14:15 uur straalde de telefoon van [betrokkene 6] aan op.zendmastpaal Öostzanerdijk 2 in Amsterdam, die werd aangestraald als [betrokkene 6] zich. bij genoemde garage aan de [d-straat] bevond. [betrokkene 6] pingde die dag rond 16:00 uur naar [betrokkene 8] , terwijl [betrokkene 5] in hun woning verbleef. [betrokkene 5] kwam aan de telefoon en vroeg wat [betrokkene 6] aan het doen was, waarop [betrokkene 6] antwoordde dat hij bijna klaar was met zijn werk en: “ik maak 1 auto klaar”. Die dag is rond 17:00 uur gezien dat de auto van [betrokkene 6] , een zwarte Alfa Romeo GT met kenteken [kenteken 4] in de directe nabijheid van de [d-straat 1] in Zaandam was geparkeerd en om 18:25 uur op het terrein aan de [e-straat 1] in Rozenburg stond, waar de garage van [verdachte] was. [betrokkene 6] wist blijkens de pinggesprekken niet waar de nieuwe woning van [betrokkene 1] was en was kennelijk naarstig óp zoek naar haar of haar dochter [betrokkene 7] . [verdachte] had in die periode telefonisch contact met [betrokkene 7] en/of [betrokkene 1] en gaf [betrokkene 6] aanwijzingen over manieren waarop hij hen kon bereiken. [verdachte] sprak onder meer over de [c-straat] , waarmee hij kennelijk het nieuwe adres van [betrokkene 1] bedoelde. [verdachte] heeft [betrokkene 6] gevraagd of hij die snackbar bij [winkelcentrum] kende en gezegd dat [betrokkene 6] daar op 22 november 2012 om half zeven moest zijn en “hem”, kennelijk [betrokkene 3] , 7-up en eten moest laten bestellen. Op 22 november 2012 zijn [betrokkene 6] en [betrokkene 11] rond 18:38 uur gezien bij [winkelcentrum] in [plaats] , waar zij een man .ontmoetten met wie zij [supermarkt] aan de [f-straat 1] betraden. [betrokkene 6] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij toen met [betrokkene 11] [betrokkene 3] heeft afgezet bij [winkelcentrum] . [betrokkene 6] liet rond 18:49 uur aan [verdachte] weten dat hij al 15 minuten stond te wachten. Rond 19:00 uur ontmoette [betrokkene 1] in gezelschap van [betrokkene 7] [betrokkene 3] in [snackbar] , gelegen aan de [f-straat 2] in voornoemd winkelcentrum te [plaats] . Voorafgaand aan deze ontmoeting trachtten [betrokkene 1] en [betrokkene 7] in contact te komen met [verdachte] . [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij [betrokkene 3] in die snackbar heeft ontmoet, waar het te druk was om te praten en dat zij vervolgens met [betrokkene 7] en [betrokkene 3] naar haar woning is gegaan. Zij hebben daar over de reis naar Zweden gesproken en [betrokkene 7] was erbij aanwezig. [betrokkene 1] zou het restant van haar schuld (ter zake de aankoop van de Seat) aan [verdachte] betalen door naar Stockholm te rijden en daar een pakket af te leveren. Volgens [betrokkene 1] heeft [betrokkene 3] haar en [betrokkene 7] elk een Nokia-telefoon overhandigd, die bestemd was voor 1-op-1 contact met [betrokkene 3] tijdens de rit naar Zweden. Op 22 november 2012 rond 23:35 uur straalde de telefoon van [betrokkene 6] opnieuw de zendmast in de buurt van genoemde garage aan de [d-straat] aan en liet hij [betrokkene 5] weten dat hij nog maximaal een uur aan het werk was.
Op 23 november 2012 rond 14:00 uur pingde [betrokkene 6] [betrokkene 11] met het verzoek de garagedeur op de [d-straat] te openen. [betrokkene 11] heeft verklaard dat hij regelmatig met [betrokkene 6] op dat adres is geweest. De telefoon van [betrokkene 6] straalde tussen 14:25 uur en 17:56 uur de zendmast in die omgeving aan. Rond 15:48 uur liet [betrokkene 6] aan [betrokkene 5] via de ping weten dat hij ‘het’ binnen een half uur zou afmaken en dan ‘die/het’ zou komen brengen. [betrokkene 5] gaf te kennen dat hij zo snel mogelijk een vlucht naar Zweden wilde nemen. [betrokkene 8] heeft hem die dag naar Schiphol gebracht. De telefoons van [betrokkene 6] en [betrokkene 3] straalden die dag rond 19:10 uur dezelfde zendmast aan. [betrokkene 6] had rond 21:08 uur pingcontact met de broer van [betrokkene 11] genaamd [betrokkene 13] , die aan [betrokkene 6] liet weten dat ‘de sleutel op het linker voorwiel lag’. [betrokkene 3] zond vanaf die avond vanaf 21:47 uur veel sms-berichten aan [betrokkene 1] . [betrokkene 7] heeft, zoals hiervoor reeds vermeld, op 23 november 2012 de openstaande parkeerboetes betreffende de Seat Toledo betaald, waarna onmiddellijk de signalering van [betrokkene 1] is ingetrokken.
Op 23 november 2012 rond 23:40 uur is de Seat Toledo met kenteken [kenteken 1] geparkeerd op de parkeerplaats behorende bij het perceel [a-straat 1] in [plaats] , in de parkeergarage onder de woning van [betrokkene 6] . Uit camerabeelden blijkt dat twee mannen uit de Seat stapten. Het observatieteam heeft [betrokkene 6] herkend maar de andere man niet. De Seat Toledo heeft daarna in totaal drie-en-een-halve dag in de parkeergarage van [betrokkene 6] gestaan: tot op 27 november 2012, vlak voor het vertrek van [betrokkene 1] met die auto naar Zweden. Volgens [betrokkene 1] was het de bedoeling dat zij al dat weekend met [betrokkene 2] inde' Seat Toledo op reis zou gaan naar Zweden. Haar vader was echter ernstig ziek; hij lag op de intensive care-afdeling (IC) in het ziekenhuis. Daarom wilde zij nog niet vertrekken en reageerde zij niet op inkomende telefoontjes.
Op 24 en 25 november 2012 hadden [betrokkene 6] en [verdachte] hierover veelvuldig pingcontact, waarbij gescholden en getierd werd op [betrokkene 1] en [betrokkene 6] meermalen liet weten dat ‘Duivel hem zwaar stresste’. [betrokkene 6] zei tegen [verdachte] dat hij [betrokkene 1] nu moest bellen om te zeggen dat zij met het vliegtuig konden gaan, maar [verdachte] wist dat zij niet wilde vliegen. Korte tijd later werd [betrokkene 7] uit Colombia gebeld; het gesprek duurde 308 seconden. [verdachte] gaf zijn bevindingen over dit gesprek door aan [betrokkene 6] en belde daarna opnieuw met [betrokkene 7] . [betrokkene 10] liet tussendoor aan [betrokkene 6] meermalen weten dat Duivel hem had gezegd dat hij [betrokkene 6] probeerde te bereiken en dat [betrokkene 6] niet opnam. Op 25 november 2012 was nog steeds geen contact geweest met [betrokkene 1] , die heeft verklaard dat zij op 25 november 2012 op bezoek is geweest bij haar vader. [verdachte] trachtte opnieuw meermalen tevergeefs [betrokkene 7] te bereiken. [verdachte] pingde op 25 november 2012 om 00:01 uur aan [betrokkene 6] dat hij iets had geregeld, indien vader de volgende dag van de IC mocht gaan. Zij zou dat ’s ochtends horen. De rest van de dag kreeg [verdachte] geen contact met [betrokkene 1] . [betrokkene 6] vond het een “Kk kk kk zooi”. [verdachte] wees hem erop dat er iemand op sterven lag. [betrokkene 6] antwoordde dat hij haar begreep maar dat die “kk mongool niet begrijpt dat iemand op sterven ligt ”, waarop [verdachte] pingde dat “hij kan blijven tot het gaat, kan ie zien dat het klaar is. Maak open en laat die mongool zien”. Hierna had [betrokkene 6] telefonisch contact met [betrokkene 5] . Rond 18:45 uur straalden de mobiele telefoons van [betrokkene 6] en [betrokkene 3] dezelfde zendmast aan, toen [betrokkene 6] werd gebeld door [betrokkene 5] en [betrokkene 3] een sms-bericht verzond naar [betrokkene 1] .
Op 26 november 2012 liet [betrokkene 6] rond 14:30 uur aan [betrokkene 5] weten dat alles 100% goed was met vader en dat hij vandaag uit bet ziekenhuis zou vertrekken. Kennelijk doelde [betrokkene 6] op de vader van [betrokkene 1] . Die middag was er veel sms-verkeer tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 1] .
Op 27 november 2012 heeft [betrokkene 6] rond 11:58 uur in een pingcontact met [betrokkene 11] gesproken over het ophalen van de autosleutels van de Seat Toledo bij [betrokkene 6] thuis. [betrokkene 6] sprak ook met [betrokkene 8] , die thuis was, over de sleutels die in een zilveren bakje in de woonkamer lagen. [betrokkene 8] zei hem dat [betrokkene 11] de sleutels al bij haar had opgehaald. Hieruit kan worden afgeleid dat [betrokkene 6] de autosleutels van de Seat Toledo tot vlak voor het vertrek van [betrokkene 1] naar Zweden onder zijn beheer had. Op camerabeelden van de parkeergarage onder [betrokkene 6] ’s woning van die dag rond 12:15 uur is te zien dat [betrokkene 11] de Seat Toledo daar toen heeft opgehaald. [betrokkene 11] heeft verklaard dat hij de Seat Toledo uit die garage heeft gereden, deze 100 à 150 meter verderop heeft geparkeerd en de sleutel bij de auto heeft gelaten. Uit een pinggesprek blijkt dat hij dit meteen aan [betrokkene 6] heeft laten weten. Gezien het korte tijdsbestek tussen dat moment en het daarop gevolgde sms-bericht dat [betrokkene 3] zond aan [betrokkene 1] , heeft [betrokkene 6] deze boodschap vervolgens aan [betrokkene 3] doorgegeven of laten doorgeven. [betrokkene 1] heeft verklaard dat ze met [betrokkene 3] had afgesproken dat hij die dag tussen 12:15 uur en 12:30 uur met de Seat Toledo zou komen. Zij had de auto vele weken daarvoor afgegeven. [betrokkene 3] heeft rond 12:30 uur de Seatsleutels aan [betrokkene 1] overhandigd. Hij vroeg haar een doekje voor het verwijderen van zijn vingerafdrukken van de auto. Daarna heeft [betrokkene 1] [betrokkene 2] opgehaald en zijn zij rond 13:00 uur naar Zweden vertrokken. Vanaf dat moment was er vaak sms-/ telefonisch verkeer tussen [betrokkene 1] en/of haar reisgezel [betrokkene 2] enerzijds en [betrokkene 3] anderzijds en tevens tussen [betrokkene 7] en [betrokkene 3] . Zo vroeg [betrokkene 3] aan [betrokkene 2] uitgebreid naar details over het oponthoud bij de Deens/Zweedse grens, wilde hij weten in welk hotel zij zouden overnachten en liet hij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] weten waar zij in Zweden naartoe moesten rijden en dat zij genoemde rode Renault Megane moesten volgen.
Toen [betrokkene 3] [betrokkene 1] op 28 november 2012 na de douanecontrole niet kon bereiken, sms-te hij naar [betrokkene 7] , die er vervolgens bij haar moeder op aandrong toch vooral heel snel contact op te nemen met [betrokkene 3] , omdat zij anders moest omkeren.
[betrokkene 7] wist dat [betrokkene 1] naar Zweden ging en dat ze ‘iets fouts’ ging doen. Ze was ervan op de hoogte hoe lang zij onderweg zou zijn en in welke hotels ze zou overnachten. [betrokkene 1] heeft verklaard dat [betrokkene 7] van de reis wist; zij was erbij aanwezig toen werd besproken dat ze in Zweden iets moesten afleveren. [betrokkene 7] heeft haar geld geleend voor de rit en vond het oké dat haar moeder deze reis ging maken om schuldenvrij te geraken. [betrokkene 7] was erbij aanwezig toen [betrokkene 3] hun allebei een zwarte Nokia telefoon gaf, met de instructie dat deze sms-telefoons alleen tussen hen gebruikt moesten worden. [betrokkene 3] zou [betrokkene 1] via deze telefoon in Zweden nadere instructies geven. [betrokkene 7] kreeg de Nokia om tijdens de rit contact met [betrokkene 1] te kunnen hebben.
[betrokkene 5] heeft in hoger beroep als getuige verklaard dat harddrugs van Nederland naaf Zweden werden gebracht door koeriers in een Seat met een verborgen ruimte en dat hij in dat verband werkte met [betrokkene 3] , [betrokkene 6] en [verdachte] . Hij werkte samen met [betrokkene 3] en tussen hen stond [verdachte] . [verdachte] was ook de contactpersoon voor de koeriers. [betrokkene 6] regelde het contact tussen [betrokkene 5] en [verdachte] of [betrokkene 3] . In Zweden hoorde [betrokkene 4] bij [betrokkene 5] . [betrokkene 4] leidde de koeriers naar de garage waar de drugs uit de auto werden gehaald en was het gezicht voor de koeriers. Het was de taak van [betrokkene 5] de drugs in Zweden te verkopen.
[betrokkene 6] heeft in hoger beroep in het dossier Zweden verklaard dat [betrokkene 5] met [betrokkene 3] samenwerkte; dat hij via [verdachte] [betrokkene 1] in contact heeft gebracht met [betrokkene 3] en samen met [betrokkene 11] [betrokkene 3] op 22 november 2012 heeft afgezet bij [winkelcentrum] voor de eerste ontmoeting met [betrokkene 1] .
[verdachte] heeft in hoger beroep verklaard dat hij [betrokkene 1] heeft benaderd met de vraag of ze een drugstransport wilde doen en dat hij vanuit Colombia met [betrokkene 1] , [betrokkene 7] en [betrokkene 6] hierover contact heeft gehad. Ook heeft hij tijdens het drugstransport door [betrokkene 1] naar Zweden via [betrokkene 7] en [betrokkene 3] contact met haar onderhouden.”
7. Het hof heeft het verweer van de verdediging waarop het middel ziet als volgt samengevat en verworpen:
“De verdediging heeft op gronden als nader verwoord in de pleitnotities bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 is ten laste gelegd, nu de handelingen van de verdachte niet als medeplegen kunnen worden gekwalificeerd. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte, door contact op te nemen met [betrokkene 1] , slechts het transport heeft bevorderd dat [betrokkene 3] en [betrokkene 5] hebben georganiseerd en door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is uitgevoerd. Dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de verdovende middelen hasj betroffen, kleurt de verhoudingen. De verdachte was slechts een ad hoc intermediair in de voorbereidingsfase, waarna [betrokkene 3] het overnam; [betrokkene 1] stond verder immers niet langer in contact met hem maar met [betrokkene 3] . Ook met de Seat Toledo heeft de verdachte niets van doen gehad. Zijn marginale rol vindt bovendien bevestiging in de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 6] en [betrokkene 5] ter terechtzitting.
[…]
Ten aanzien van feit 1
Het hof overweegt ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde het volgende.
De kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, derhalve dat de bewezen verklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Te denken valt onder meer aan de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten.
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken af dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij de uitvoer van cocaïne en amfetamine, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. De verdachte heeft [betrokkene 1] benaderd om met verdovende middelen naar Zweden te rijden in een Seat Toledo, die hij dat jaar aan [betrokkene 1] had verkocht. Hij heeft haar geld gegeven voor de reis naar Zweden en haar een beloning voor het transport in het vooruitzicht gesteld. Omdat de verdachte binnenkort naar Colombia zou gaan, regelde hij een ontmoeting tussen [betrokkene 1] en zijn zaakwaarnemer [betrokkene 3] waarbij ook [betrokkene 7] aanwezig was, tijdens welke ontmoeting [betrokkene 3] communicatiemiddelen voor de rit naar Zweden verstrekte aan [betrokkene 1] en haar dochter. Vóór zijn reis naar Colombia is de verdachte naar Zweden gereden en is hij met [betrokkene 5] , de persoon die als ontvanger van de verdovende middelen in Zweden zou fungeren, naar Nederland teruggereden. Tijdens zijn verblijf in Colombia heeft de verdachte intensief contact onderhouden met [betrokkene 6] , [betrokkene 1] en [betrokkene 7] . Daaruit blijken zijn voortdurende bemoeienissen met de rit van [betrokkene 1] , welke rit door haar zieke vader dreigde te mislukken. Ook tijdens de rit naar Zweden onderhield de verdachte via [betrokkene 3] en [betrokkene 7] contact met [betrokkene 1] . Aldus heeft de verdachte een actieve en cruciale bijdrage geleverd aan de uitvoer van de verdovende middelen. Het hof kwalificeert deze rol van de verdachte als die van medepleger.
Het hof hecht geen geloof aan de eerst ter terechtzitting in hoger beroep in algemene bewoordingen geschetste en weinig gedetailleerde afgelegde verklaringen waarin enerzijds de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachten [verdachte] en [betrokkene 6] bij de feiten wordt geminimaliseerd. Anderzijds werden daarin de rollen vergroot van de reeds in Zweden onherroepelijk veroordeelde [betrokkene 5] en van ‘ [betrokkene 3] ’, van wie de personalia tot op heden onbekend zijn gebleven. Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden een beduidend grotere rol van deze beide verdachten naar voren komt dan de thans geschetste rollen en rolverdeling. In dat licht acht het hof evenmin aannemelijk de algemene verklaring van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep gesteund door de verklaring van [betrokkene 5] , dat tegen de verdachte is gezegd dat het een transport van hasj betrof.”
8. De steller van het middel voert aan dat het oordeel van het hof dat de samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten “in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering”, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel ontoereikend is gemotiveerd. Daarbij wordt betoogd dat het hof kennelijk meent “dat voorbereidingshandelingen ook deel uitmaken van een gezamenlijke uitvoering van het delict”. Voorts wordt aangevoerd dat de overweging dat de verdachte tijdens de rit naar Zweden via [betrokkene 3] en [betrokkene 7] contact onderhield met [betrokkene 1] de enige omstandigheid is die ziet op een gezamenlijke uitvoering, terwijl de overwegingen voor het overige slechts zien op de voorbereidingen van het delict.
9. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat de kwalificatie ‘medeplegen’ slechts dan gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Er moet sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte(n). Als het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, zal de rechter – in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt – het medeplegen in de bewijsvoering nauwkeurig moeten motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Doorgaans zal de bijdrage van de medepleger worden geleverd in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar de bijdrage kan ook worden geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit.1.Voorts is niet uitgesloten dat de bijdrage van de medepleger in de kern voorafgaand aan het strafbare feit is geleverd.2.
10. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat uit de hiervoor geciteerde overwegingen van het hof niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte in de vorm van uitvoeringshandelingen een bijdrage heeft geleverd aan het daadwerkelijk uitvoeren van de drugs. Zeker nu het hof heeft vastgesteld dat de verdachte voorafgaand en ten tijde van de rit van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] naar Zweden – tijdens de daadwerkelijke uitvoer van de verdovende middelen dus – in Colombia verbleef. Dat de bijdrage van de verdachte “in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering”, zoals het hof heeft overwogen, blijkt aldus niet.
11. Tot cassatie hoeft dit evenwel niet te leiden, omdat ook bij weglating van het bestreden onderdeel het bewezenverklaarde medeplegen toereikend is gemotiveerd. Daarbij wijs ik op het volgende. Het hof heeft in zijn bewijsoverweging overwogen dat de verdachte [betrokkene 1] op 3 november 2012 heeft benaderd om met verdovende middelen naar Zweden te rijden. Tevens heeft de verdachte haar geld gegeven voor die reis en haar een beloning in het vooruitzicht gesteld, hetgeen steun vindt in de voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 1] , die volgens de overwegingen van het hof inhoudt “dat zij in Zweden voor deze en de vorige rit € 3.500 zou krijgen en dat [verdachte] haar die dag € 500 en overnachtingskosten heeft gegeven”. Tijdens de ontmoeting tussen de verdachte en [betrokkene 1] heeft hij eveneens aangegeven dat hij binnenkort naar Colombia zou vertrekken en dat een man genaamd ‘ [betrokkene 3] ’ met haar contact zou opnemen over de reis en voor hem zou waarnemen. In dat verband heeft het hof voorts vastgesteld dat de verdachte een ontmoeting heeft geregeld tussen [betrokkene 1] en deze [betrokkene 3] , en dat zij daar over de reis naar Zweden hebben gesproken. Tot slot overweegt het hof dat de verdachte tijdens zijn verblijf in Colombia – zowel voor als tijdens de reis naar Zweden – intensief contact heeft onderhouden met verschillende medeverdachten. Die vaststelling wordt bijvoorbeeld ondersteund door het pingcontact dat de verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 6] op 24 en 25 november hadden over de zieke vader van [betrokkene 1] waardoor het transport met een aantal dagen moest worden uitgesteld en de hierop volgende pogingen van de verdachte om contact te leggen met [betrokkene 1] of [betrokkene 7] . Daaruit blijken volgens het hof “zijn voortdurende bemoeienissen met de rit van [betrokkene 1] ”.
12. Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte een “actieve en cruciale bijdrage” heeft geleverd aan de uitvoer van de verdovende middelen is niet onbegrijpelijk. Het kennelijke oordeel van het hof dat de bijdrage van de verdachte aan het bewezenverklaarde feit van voldoende gewicht is en dat derhalve sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is in het licht van het voorgaande toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat in de overwegingen van het hof besloten ligt dat de verdachte een cruciale rol heeft gespeeld in de voorbereiding van de bewezenverklaarde uitvoer door de uiteindelijke koerier te benaderen en tevens een ontmoeting te regelen met ‘ [betrokkene 3] ’ die nadere details over de reis met de koerier besprak. Ook volgt uit de overwegingen van het hof – bijvoorbeeld uit het contact over de zieke vader van [betrokkene 1] – dat de verdachte, ondanks zijn verblijf in Colombia, zeer nauw betrokken is gebleven bij de bewezenverklaarde uitvoer door daarover zowel voorafgaand als tijdens de reis intensief contact te onderhouden met verschillende bij het drugstransport betrokken personen.
13. Het middel faalt.
Tweede middel
14. Het middel bevat de klacht dat het hof het verweer van de verdachte – inhoudende dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het drugstransport hasj betrof in plaats van harddrugs – ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
15. In de toelichting op het middel wordt gewezen op de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd op de terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2021:
“Op de vraag wat ik bij de woning van [betrokkene 1] moest doen, antwoord ik dat ik charme had en haar van [betrokkene 3] moest vragen of zij als koerier wilde fungeren voor een transport van hasj. [betrokkene 1] stond er volgens [betrokkene 3] namelijk om bekend dat zij drugstransporten reed. [betrokkene 3] heeft niet gezegd wat de bestemming was van het transport van de verdovende middelen; hij heeft slechts gezegd dat de verdovende middelen moesten worden uitgevoerd naar het buitenland in de Seat Toledo van [betrokkene 1] . Ik heb niet tegen [betrokkene 3] gezegd dat ik niets met verdovende middelen te maken wilde hebben, omdat ik een soort druk ervaarde.”
16. De steller van het middel meent dat dit verweer “logischerwijs juridisch vertaald [dient] te worden als een verweer strekkende tot het ontbreken van opzet op de uitvoer van harddrugs” en “dat dientengevolge een responsieplicht bestond”. In dit verband is van belang dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat van een responsieplichtig verweer sprake is als dat “standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren” is gebracht.3.
17. De hierboven weergegeven passage waar de steller van het middel op wijst, bevat slechts de enkele opmerking dat de verdachte van [betrokkene 3] moest vragen of [betrokkene 1] “als koerier wilde fungeren voor een transport van hasj”. Aan deze stelling wordt verder geen ondubbelzinnige conclusie verbonden. Voorts wordt in de ter terechtzitting overlegde pleitnotitie van de raadsman verder geen beroep gedaan op de omstandigheid dat de verdachte in de veronderstelling zou verkeren dat de verdovende middelen hasj betroffen. Hetgeen door de verdachte is aangevoerd, kan daarom niet als een responsieplichtig verweer strekkende tot het ontbreken van opzet op de uitvoer van harddrugs worden aangemerkt, zodat het hof hierop niet expliciet hoefde te reageren. Voor zover het middel daarvan uitgaat, faalt het.
18. Vervolgens geldt dat het hof de stelling “dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de verdovende middelen hasj betroffen”, kennelijk wel heeft aangemerkt als argument in het meer omvattende betoog van de raadsman dat de handelingen van de verdachte niet als medeplegen kunnen worden gekwalificeerd. Dat blijkt uit de door het hof weergegeven samenvatting van het verweer van de raadsman:
“De verdediging heeft op gronden als nader verwoord in de pleitnotities bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 is ten laste gelegd, nu de handelingen van de verdachte niet als medeplegen kunnen worden gekwalificeerd. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte, door contact op te nemen met [betrokkene 1] , slechts het transport heeft bevorderd dat [betrokkene 3] en [betrokkene 5] hebben georganiseerd en door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is uitgevoerd. Dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de verdovende middelen hasj betroffen, kleurt de verhoudingen. De verdachte was slechts een ad hoc intermediair in de voorbereidingsfase, waarna [betrokkene 3] het overnam; [betrokkene 1] stond verder immers niet langer in contact met hem maar met [betrokkene 3] . Ook met de Seat Toledo heeft de verdachte niets van doen gehad. Zijn marginale rol vindt bovendien bevestiging in de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 6] en [betrokkene 5] ter terechtzitting.”
19. De reactie op dit argument ligt besloten in de volgende passage uit de bewijsoverweging van het hof:
“Het hof hecht geen geloof aan de eerst ter terechtzitting in hoger beroep in algemene bewoordingen geschetste en weinig gedetailleerde afgelegde verklaringen waarin enerzijds de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachten [verdachte] en [betrokkene 6] bij de feiten wordt geminimaliseerd. Anderzijds werden daarin de rollen vergroot van de reeds in Zweden onherroepelijk veroordeelde [betrokkene 5] en van ‘ [betrokkene 3] ’, van wie de personalia tot op heden onbekend zijn gebleven. Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden een beduidend grotere rol van deze beide verdachten naar voren komt dan de thans geschetste rollen en rolverdeling. In dat licht acht het hof evenmin aannemelijk de algemene verklaring van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep gesteund door de verklaring van [betrokkene 5] , dat tegen de verdachte is gezegd dat het een transport van hasj betrof.”
20. Aldus heeft het hof de verklaring van de verdachte dat tegen hem was gezegd dat het een transport van hasj betrof, niet aannemelijk geacht vanwege de “beduidend grotere rol” van de verdachte die uit de redengevende feiten en omstandigheden naar voren komt. Kennelijk is het hof op deze grond voorbij gegaan aan het argument “dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de verdovende middelen hasj betroffen”. Dat is niet onbegrijpelijk. Voor zover de steller van het middel klaagt dat het hof de verklaringen van [betrokkene 5] en [betrokkene 6] – zoals ter terechtzitting in hoger beroep afgelegd – hierbij buiten beschouwing heeft gelaten, mist het feitelijke grondslag. Het hof heeft in zijn hiervoor onder 19 geciteerde overweging immers geoordeeld dat het aan deze verklaringen geen geloof hecht.
21. Het middel faalt.
Derde middel
22. Het middel behelst de klacht dat het hof een uitdrukkelijk onderbouwd strafmaatverweer onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen. Volgens de steller van het middel is expliciet als strafverminderende omstandigheid aangevoerd dat de kinderen en partner van de verdachte hem nodig hebben, terwijl het hof hierop in zijn strafmotivering niet is ingegaan.
23. In de toelichting op het middel wordt gewezen op de volgende passage uit de ter terechtzitting van 22 april 2021 overlegde pleitnotitie:
“63. Inmiddels is hij vader van 5 kinderen. Vijf kinderen die hem nodig hebben. allemaal, op hun eigen manier. Net als dat zijn partner hem nodig heeft. Ik verzoek u om daar rekening mee te houden in het kader van de strafmaat.”
24. Dit betoog van de raadsman om in het kader van de strafmaat rekening te houden met het feit dat zijn kinderen en zijn partner de verdachte nodig hebben, kan naar mijn oordeel niet anders worden aangemerkt dan als een algemeen verzoek tot het matigen van de straf op basis van persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Dat levert volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op.4.Daarom hoefde het hof daarop in zijn strafmotivering niet expliciet in te gaan.
25. Het middel faalt.
Slotsom
26. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
27. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen meer dan 24 maanden nadat cassatie is ingesteld. Dat betekent dat inbreuk is gemaakt op het in art. 6 lid 1 EVRM neergelegde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Dat dient te leiden tot strafvermindering. Verder heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
28. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG